oktober 2011
Anton Seljak – ‘Richard Wagner und das Judentum; Feindschaft aus Nähe?’
In zijn essay ‘Richard Wagner und das Judentum; Feindschaft aus Nähe?’ noteert Anton Seljak commentaren en overdenkingen over ‘Das Judenthum in der Musik’ van Richard Wagner.
De schrijver Anton Seljak (1968) studeerde Russisch en geschiedenis en doceert aan universiteiten in Zwitserland. Hij schreef een essay over ‘Richard Wagner und das Judentum; Feindschaft aus Nähe?’ met commentaren en overdenkingen over ‘Das Judenthum in der Musik’ van Richard Wagner (1811 – 1883). Wagner schreef dit manuscript tijdens zijn ballingschap in Zürich. De eerste versie werd op 3 en 6 september 1850 gepubliceerd in het ‘Neuen Zeitschrift für Musik’ onder de pseudoniem K. Freigedank. In 1869 publiceerde Wagner het manuscript opnieuw en wel als zelfstandige brochure onder zijn eigen naam met zowel een opdracht als een kort voorwoord en een uitvoerig nawoord aan zijn mecenas Marie von Mouchanoff-Kalergis. ‘Das Judenthum in der Musik’ is een problematisch stuk van de Duitse geschiedenis geworden en Wagner heeft ermee een plaats ingenomen in de geschiedenis van het antisemitisme.
Anton Seljak belicht de ambivalentie en tegenstellingen van Wagner in zijn houding jegens Joden en het Jodendom. Hij merkt op dat het psychologisch opvallend is, dat Wagner de Joden juist die eigenschappen verwijt, die hem zelf door vrienden steeds weer werden toegeschreven, zoals zijn roemzucht, afgunst en hang naar gevlei, luxe en verkwisting. Vaak waande Wagner zich het slachtoffer van schijnbaar Joodse tegenwerking, op momenten dat financieel succes en erkenning uitbleven.
Seljak gaat verder in op de Joden-karikaturen, die Wagner in zijn muzikaal-dramatische werken ingevoerd zou hebben. Hij wijst op de dwerg Alberich en zijn broer Mime, Beckmesser, de Holländer en Kundry. Maar Alberich gebruikt alliteraties, die Wagner zag als basis van de Duitse taal en derhalve kan Alberich – naar Wagners eigen woorden – geen Jood zijn. De Jood zou volgens hem het “onvermogen hebben tot het produceren van aangename geluiden”. Seljak wijst er nog op, dat men in Wagners libretti geen expliciete antisemitische clichés of stereotypen vindt. Verder gaat hij in op de overeenkomst tussen Wagner en Agasver, de ewig dolende Jood, die net als Wagner en de Holländer en Kundry zijn eigen persoon ook niet kon ontlopen.
Vervolgens beschrijft Seljak het enthousiasme van de “Joodse Wagnerniaan” voor Wagners muziek. Interessant is het te lezen (evenwel zonder bronvermelding door Seljak), dat Mordechai Golinkin – de oprichter van de Palestina Opera in 1923 in Tel Aviv – Wagner als één van de zuilen van zijn artistieke missie schijnt te hebben gezien en Theodor Herzl Wagners esthetiek als inspiratie voor een Joodse staat zou hebben beschouwd. Seljak concludeert terecht, dat veel Joodse Wagnerianen de kunstenaar en de persoon Wagner van elkaar kunnen scheiden.
Seljak gaat verder in op de inhoud van het antisemitisme van Wagner. Het antisemitisme in de kunst was niet nieuw in de 19e eeuw, maar Wagner ging een stap verder. Hij heeft het over “instinktmässige Abneigung”, “natürliche Widerwillen” en “gewaltsame Aufwerfung”. Wagner was radicaler dan zijn voorgangers en overtrof hun ideeën. Daarna verdiept Seljak zich nog in de relatie Wagner – Hitler. Hitler interesseerde zich voor de kunstenaar Wagner en diens esthetiek in de politiek en niet zozeer in diens antisemitisme. Hitler heeft zich zover bekend niet geuit over Wagners antisemitische theorieën.
Tenslotte citeert Seljak nog over de radicalisatie van Wagner op latere leeftijd. Wagner keerde zich af van het alledaagse antisemitisme – “Bierkneipen-Antisemiten” – en legde zich toe op de “regeneratieleer”. In zijn laatste jaren gaf Wagner zich over aan uitroeiende fantasieën. Cosima Wagner beschrijft in haar dagboeken over hun gesprekken, zoals “het Joodse bloed is nog veel erosiever dan het Romaanse”, “de deportatie van Joden uit het Duitse Rijk” en dat zij lachend spraken over het “verbranden van alle Joden tijdens een opvoering van ‘Nathan der Weise’.”
Seljak geeft in ‘Richard Wagner und das Judentum’ eigen opmerkingen en commentaar, maar de opbouw van de essay is niet logisch en hij gaat van de hak op de tak. Dat wil niet zeggen dat Seljak geen interessante invalshoeken heeft. Hij gebruikt uitgebreide bronnen, maar plaatst helaas niet vaak kritische kanttekeningen bij deze bronnen. Zo zet hij geen vraagtekens bij Jutta’s verklaring van “Joodse zelfhaat” bij Joodse Wagnerianen. Tot slot beschrijft Seljak dat Wagners antisemitisme tegenstrijdig en meerduidig is, maar deze conclusie komt uit de lucht vallen en dat komt in zijn essay niet echt terug. Hij besluit met de opmerking dat Wagners ontkenning van de – voor Wagner noodzakelijke – invloed van de Joden op zijn werk een onoplosbare tegenstrijdigheid is.
2011; € 6,50
ISBN 978-3-8423-4507-2
44pp, Paperback
Books on Demand; Norderstedt