15-11-2017
Leo de Leeuwe werd als Isaac Leon Richard de Leeuwe op 25 november 1867 in Rotterdam geboren. Hij was de vierde van acht kinderen van de koopman Hartog de Leeuwe en naaister Engeltje Slier. Zijn oudere broer Barend en jongere broer Willem kwamen in 1942 in Auschwitz om het leven.
1885
Leo de Leeuwe was in het begin als acteur aan het toneel verbonden:
“Zijn ervaringen in Nederland zijn minder prettig. Steeds hadden de gezelschappen, waaraan hij verbonden was met moeilijkheden te kampen. Dat begon al in 1888, toen hij zonder enige kennis van het toneel in de Kleine Komedie (het latere Casino) in Rotterdam verbonden werd aan het gezelschap van Faassen-Chrispijn en Van Korlaar. In een kermisstuk viel het op, dat hij over een fraaie tenorstem beschikte. En dat was voor Alex Saalborn aanleiding hem als korist te verbinden aan de toenmalige Hoogduitse Opera in de Maasstad. Maar deze instelling kon het niet langer bolwerken en dus trok hij naar Zürich, waar hij in het operakoor een plaatsje vond. Hij was al spoedig gedwongen naar het vaderland terug te keren, waar hij bij Prot in ‘Frascati’ een bescheiden emplooi vond. Daar speelde men naast operetten ‘De Geisha’, ‘De klokken van Corneville’, grote drama’s als ‘Paljas’, waarbij niemand minder dan Louis Bouwmeester en Willem van Zuylen voor gastrollen werden geëngageerd” (De Telegraaf; 16-12-1950)
Johannes George de Groot engageerde hem vervolgens voor bijrolletjes bij het Hollandsch Opera-Gezelschap. Op 12 januari 1889 maakte Leo de Leeuwe daar zijn debuut als Leonard in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer in de Parkschouwburg van Amsterdam *.
Op 21 februari 1889 zong hij bij dit gezeslchap de rollen van l’Officier de l’Empereur, de Majordome en de tweede Homme du Peuple in ‘La Juive’ van Halévy in de Parkschouwburg *.
Het seizoen daarna 1889/1890 zong Leo de Leeuw naast bovengenoemde rolletjes ook op 25 september 1889 de partij van een bediende in ‘La Traviata’ van Verdi in de Parkschouwburg *.
1890
Johannes George de Groot had vanaf 1890/1891 de leiding over de Nederlandsche Opera en daar zong De Leeuwe in dat seizoen in ‘Les Huguenots’ in de Parkschouwburg *.
Pas ruim drie jaren later duikt de naam van Leo de Leeuwe weer op als hij op 1 september 1894 bij de Nederlandsche Opera-Vereeniging van Johannes George de Groot – per 1 maart 1894 de naamsverandering van Nederlandsche Opera – de dubbelrol vertolkt van Marcellus en de Tweede Doodgraver in ‘Hamlet’ van Thomas in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam:
“en dat de Marcellus door den Heer Leo de Leeuwe op bepaald allerkomiekste, bespottelijke wijze werd voorgedragen” (Het Nieuws van den Dag; 4-9-1894)
Verder zong De Leeuwe in dat jaar bij de Nederlandsche Opera-Vereeniging in het Paleis voor Volksvlijt op 15 september 1894 de rol van Cossé in ‘Les Huguenots’, op 6 oktober 1894 Rudolphe in ‘Guillaume Tell’ van Rossini en op 28 oktober 1894 l’Officier de l’Empereur in ‘La Juive’ *.
1895
Leo de Leeuwe vertolkte in dat seizoen bij de Nederlandsche Opera-Vereeniging in het Paleis voor Volksvlijt nog op 19 januari 1895 Lyonel in ‘Charles VI’ van Halévy en op 2 februari 1895 zong hij in ‘Boccaccio’ van Von Suppé *.
Na het stoppen van de Nederlandsche Opera-Vereeniging trad Leo de Leeuwe nog op 20 maart 1895 op bij de Vereenigde Artiesten van de Nederlandsche Opera-Vereeniging in ‘Der Bettelstudent’ van Millöcker in het Paleis voor Volksvlijt *.
Dit was het laatste operaoptreden van Leo de Leeuwe in Nederland. Door de Nederlandse theatertoestanden verliet de heftig gedesillusioneerde 25-jarige Rotterdamse tenor zijn vaderland (De Telegraaf; 16-12-1950).
Eerst kwam De Leeuwe naar Antwerpen. Daar zong hij op 14 maart 1896 bij de Koninklijke Vlaamse Opera de Erster Geharnischter in ‘Die Zauberflöte’ van W.A. Mozart ***.
“In Antwerpen was het zo bar, dat ik, nadat ons engagement plotseling verbroken was, geen geld had om met de trein naar Rotterdam te gaan. Op een bootje heb ik toen mijn ouderlijk huis bereikt. Iedereen zei me toen, dat ik in het buitenland mijn geluk moest beproeven, en dat heb ik ook gedaan” (De Telegraaf; 26-11-1952)
Dankzij enige relaties slaagde hij erin een engagement te krijgen als eerste koortenor te Chemnitz:
“Daar kwam een volkomen ingespeeld operagezelschap gedurende een maand voorstellingen geven. ledere avond een andere opera, waarbij niet gerepeteerd werd. Als brutale Rotterdamse jongen had hij vlotweg verklaard het gehele opera-repertoire te beheersen.
“En dus was hij genoodzaakt des nachts met een repetitor er de koorpartij van de opera voor de volgende avond in te pompen. Maar hij sloeg er zich niet alleen door, maar hij slaagde er in ontdekt te worden door niemand minder dan prof. Hoppe uit Keulen, beroemd zangpaedagoog uit die dagen. Deze grote man zag in hem een lyrisch tenor van meer dan gewone begaafdheid. En de grote professor nam op zich hem geheel gratis op te leiden. Hij zou hem dan bij eventuele engagementen kunnen afbetalen”
“Vol moed werd dan op 25-jarige leeftijd de eerste stap gezet op de weg naar een serieuze opleiding. Maar Leo de Leeuwe, die een kleine gestalte had, voelde wel, dat de rol van lyrisch tenor hem niet lag. Wanneer hij duetten moest zingen, reikte hij slechts tot de taille van de prima-donna. Tot er plotseling een uitkomst kwam, die een keerpunt betekende in zijn carrière. Prof. Hoppe had een concert met zijn leerlingen te Keulen aangekondigd. Maar even te voren was de knaap, die de tenor-buffo partijen zou zingen, ziek geworden. En Leo de Leeuwe moest hem vervangen. Die avond zijn prof. Hoppe de ogen opengegaan. Hij zag, dat hij met zijn begaafde leerling op de verkeerde weg was en diens toekomst lag in de komische tenorpartijen. Hij had zich toen reeds anderhalf jaar bekwaamd voor lyrisch toneel en moest zich geheel omschakelen. Na drie jaar was prof. Hoppe van mening, dat zijn leerling rijp was voor het opera-toneel. Er werd een nauwkeurige rekening opgemaakt van de kosten van opleiding. De Leeuwe kreeg geregeld engagement aan een der talrijke opera-gezelschappen van de provincieplaatsen in Pruisen en Hessen. En even geregeld zond hij van ieder engagement een deel van zijn verdienste naar zijn oude leermeester. Tot hij het genoegen smaakte na vier jaar de laatste termijn te kunnen voldoen van zijn opleiding-opafbetaling” (De Telegraaf; 16-12-1950)
Vervolgens duikt de naam van Leo de Leeuwe weer op als hij op 10 september 1898 voor de vereniging Nederland in de Städtische Tonhalle van Düsseldorf zingt ter gelegenheid van het kroningsfeest van Koningin Wilhelmina (Het Nieuws van den Dag; 20-9-1898).
Tevens vertolkte hij in december 1898 in Düsseldorf de rol van Don Basilio in ‘Le Nozze di Figaro’ van Mozart:
“Onze vroegere stadgenoot, de heer Leo De Leeuwe, is met succes als gast opgetreden in de opera te Düsseldorf als Basilio in „Figaro’s Hochzeit”. Zijn talent als tenor-buffo wordt zeer geroemd” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 19-12-1898)
Na enige gastvoorstellingen aan de Opera van Zwickau werd Leo de Leeuwe voor het seizoen 1899/1900 aan het Stadttheater van Würzburg geëngageerd:
“Onze vroegere stadgenoot Leo J. de Leeuwe, vroeger verbonden aan de Hollandsche Opera, heeft, na een studie van 3 jaar bij Prof. Hoppe, te Düsseldorf, met veel succes eenige gastvoorstellingen gegeven aan de Opera te Zwickau, en is voor het volgend seizoen geëngageerd als tenor te Würzburg” (Het Nieuws van den Dag; 22-5-1899)
1900
Leo de Leeuwe trad vervolgens weer op in Düsseldorf:
“Onze vroegere stadgenoot, de heer Leo De Leeuwe, die in het vorig seizoen als tenor buffo verbonden was aan het stadstheater te Wurzburg, is verleden week met veel succes opgetreden op een concert te Dusseldorf” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 5-9-1900)
Tussen 1901 en 1903 zou Leo de Leeuwe geëngageerd zijn aan het Theater van Metz en in het seizoen 1903/1904 zou hij hebben optreden in het Stadttheater van Freiburg im Breisgau **.
De Leeuwe was vanaf het seizoen 1903/1904 verbonden aan de opera te Rostock. Daar zong hij de rol van De Corcy in ‘Le Postillon de Lonjumeau’ van Adam, in opera’s van Lortzing onder anderen de rollen van Georg in ‘Der Waffenschmied’, Veit in ‘Undine’ van Lortzing en Iwanow in ‘Zar und Zimmermann’ en tevens David in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ van Wagner:
“Een andere stadgenoot, de heer Leo De Leeuwe, viert sedert het vorig seizoen als tenor-buffo triomfen aan de opera te Rostock. De Mecklenburgische Volks-Zeitung is vol lof over zijn zang en zijn uitbeelding als markies De Corcy in Adam’s ‘Postillon de Lonjumeau’ en brengt in herinnering, welk een uitstekend Lortzing-vertolker (Georg, Veit en Iwanow) De Leeuwe is en welk een voortreffelijke David (‘Meistersinger’). Het blad noemt hem een lyrischen zanger comme il faut, die onlangs ook in een concert veel genot gaf, doordat hij zijn mooie stem volkomen in zijn macht heeft en zeer intelligent voordraagt” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 19-12-1904)
1905
Leo de Leeuwe woonde in 1906 weer in Rotterdam (DutchJewry.org).
In het seizoen 1906/1907 zou hij opgetreden hebben in het Stadttheater van Aachen **.
Vanaf het seizoen 1906/1907 was hij tevens verbonden aan het Stadttheater von Stettin:
“Onze vroegere stadgenoot, de heer Leo De Leeuwe, die als tenor buffo verbonden is aan de Opera te Stettin, behaalde daar dezer dagen groot succes als Georg in Lortzing’s ‘Waffenschmied’. Eén der Stettiner bladen roemt zijn „prachtig, welluidend en technisch fijngevormd stemmateriaal”, zijn uitspraak, die in den zang en in den dialoog voorbeeldig correct is en zijn natuurlijk spel” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 8-1-1907)
Tevens zong De Leeuwe in Stettin een andere glansrol van zijn repertoire met Mime in ‘Der Ring des Nibelungen’:
“In Stettiner bladen vinden wij met grooten lof gewag gemaakt van het optreden van onzen vroegeren stadgenoot Leo De Leeuwe als Mime in een opvoering van ‘Der Ring des Nibelungen’ in het Stadttheater te Stettin” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 27-4-1907)
Bij beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam werden op 3 januari 1908 de voornamen van De Leeuwe officieel vastgesteld als Leo Richard in plaats van Isaac (DutchJewry.org).
Op 4 januari 1908 vertrok Leo de Leeuwe naar Maagdenburg. Daar huwde hij op 11 augustus 1908 de sopraan Paulina (Paula) Bauer. Paula Bauer werd op 14 mei 1880 in Karlstadt am Main geboren als dochter van Ferdinand Bauer en Wallburgis Wiedenmann. Zij werkte als zangeres tussen 1903 en 1906 aan het Stadttheater van Würzburg, in het seizoen 1906/1907 aan het Stadttheater van Essen en tussen 1907 en 1909 aan het Stadttheater van Maagdenburg. Daarna gaf zij nog gastoptredens (DutchJewry.org).
In het seizoen 1908/1909 zong Leo de Leeuwe in Maagdenburg **.
Tussen 1909 en 1911 was De Leeuwe verbonden aan het Hoftheater van Darmstadt:
“Onze vroegere stadgenoot Leo De Leeuwe, die te Darmstadt, waar hij als tenor buffo aan de Hofopera verbonden is, hooglijk wordt gewaardeerd, heeft dezer dagen, ter vervanging van Hermann Schramm, die ziek geworden was, medegewerkt in een opvoering van Lortzing’s ‘Waffenschmied’ in de opera te Frankfort. De Frankfortsche bladen zijn één en al lof over De Leeuwe, dien zij èn als voortreffelijk zanger èn als uitstekend tooneelspeler prijzen” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 30-10-1909)
1910
Leo de Leeuwe werd rond 1910 uitgenodigd door Arthur Nikisch om onder diens leiding de rol van David in Wagners ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ te vervullen (IJmuider Courant; 31 oktober 1952).
Deze rol zong De Leeuwe naar eigen zeggen zeker honderd maal (De Telegraaf; 16-12-1950).
Leo de Leeuwe was ten slotte als tenor van 1911 tot en met 1931 onafgebroken aan de opera te Essen verbonden (Het Vaderland; 6-7-1931).
Op zijn repertoire in Essen stonden – naast de bovengenoemde partijen – verder rollen als Junker Spärlich in ‘Die lustigen Weiber von Windsor’ van Nicolai, Frédéric in ‘Mignon’ van Thomas, de vier dienaren in ‘Les Contes d’Hoffmann’ van Offenbach en Remendado in ‘Carmen’ van Bizet.
Verder werkte hij daar onder andere mee aan de wereldpremière van de komische opera ‘Herr Dandolo’ van Rudolf Siegel op 23 mei 1914 in het Stadttheater Essen in het kader van het Deutsche Tonkünstlerfest.
1915
Leo de Leeuwe verkreeg op 20 juli 1915 een “Einburgerung in Pruisische Staatverband” (DutchJewry.org).
In 1916 werd zijn zoon Hans de Leeuwe (1916-2006) geboren, die later bekend werd als theaterwetenschapper.
1930
De laatste ervaringen van de Joodse Leo de Leeuwe in Duitsland waren onaangenaam:
“Hij zong de laatste maal zijn Davidrol te midden van de hakenkruisvlaggen. En toen men ontdekt had dat er iets met zijn voorouders niet in de haak was, mocht hij niet meer optreden. Het eigenaardige was, dat zijn verbod van optreden inging aan de vooravond van de dag dat hij in „Salomé” de eerste Jood zou spelen. Met het oog op de nieuwe heersers vond men het beter, dat de rol van „eerste Jood” door een Ariër zou worden vervuld!!” (De Telegraaf; 16-12-1950)
In juli 1931 nam de 63-jarige Leo de Leeuw na ruim 20 jaren afscheid van het publiek in Essen. Onduidelijk is of hij Mime of Georg zong:
“In een opvoering van ‘Siegfried’ door de opera te Essen heeft voor een uitverkocht huis onze landgenoot Leo de Leeuwe afscheid genomen van het publiek, dat hem aan het slot een ovatie bracht” (Het Vaderland; 6-7-1931).
“Tijdens een voorstelling van ‘Der Waffenschmied’, door de opera van Essen, heeft de kunstenaar Leo de Leeuwe, die lange jaren hier werkzaam is, van ons afscheid genomen. De zaal was geheel uitverkocht het applaus en het applaus aan het slot nam den vorm aan van een hartelijke ovatie. Reeds sedert 1911 zong Leo de Leeuwe in de opera te Essen als tenor-buffo […] 64 (sic) jaar oud nam Leo de I.eeuwe afscheid van de opera; een klein intiem feest ging daarmede gepaard, waaraan ook de Nederlandsche consul te Essen deelnam” (De Telegraaf; 6-7-1931)
In juni 1934 kreeg hij onder de druk van het Hitler-regime het advies te repatriëren:
“vestigde zich in een bescheiden woning in Amsterdam-Zuid en leefde voortaan van het pensioen, dat hij door hard en noest werken in Duitsland had verdiend.
“En teruggekeerd in zijn vaderland kwam prompt iedere eerste van de maand zijn pensioen van Essen per postwissel, later over de clearing. Ook thans voldoet de gemeente Essen geregeld haar schuld aan de Hofopernsänger a.D. ter beloning van zijn arbeid gedurende 21 jaar als tenor buffo” (De Telegraaf; 16-12-1950)
1940
Over de tijd van Leo de Leeuwe gedurende de Tweede Wereldoorlog is niets bekend. Waarschijnlijk was zijn echtgenote niet Joodse – haar moeders meisjesnaam Wiedenmann is niet Joods – waardoor Leo de Leeuwe vanwege dit menghuwelijk in leven werd gelaten en/of heeft hij ondergedoken. Zijn oudere broer Barend en jongere broer Willem kwamen in 1942 in Auschwitz om het leven (DutchJewry.org).
1950
Uiteindelijk verhuisde Leo de Leeuwe op 26 februari 1954 naar Utrecht (DutchJewry.org).
1955
Leo de Leeuwe overleed op 30 mei 1955 in Utrecht op 87-jarige leeftijd. De crematie vond plaats op vrijdag 3 juni 1955 in Driehuis-Westerveld (Algemeen Handelsblad; 1-6-1955).
Anderhalf jaar later overleed Paula de Leeuwe-Bauer op 10 november 1956 in Utrecht op 76-jarige leeftijd. De crematie vond plaats op 13 november 1956 in Driehuis-Westerveld (De Telegraaf; 10-11-1956).
Bronvermelding:
* Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)
** Karl-Josef Kutsch/Leo Riemens – Großes Sängerlexikon (Saur Verlag: München, 2003)
*** A. De Gers – Historiek van de Vlaamsche Opera 1890 – 1913 (De Vos & Van der Groen: Antwerpen, 1913)