24-01-2017

De Nederlandse sopraan Martine Dhont overleed op 24 januari 1968 in Zeist.

 

 

Martine Dhont werd op 12 oktober 1880 als Martina Clasina Pieternella D’Hont in Den Haag geboren. Zij was een dochter van timmerman Martinus DHont (1851-1922) en Clasina Pieternella Roest (1851-1929), die in 1875 trouwden (MyHeritage.nl). Martine had drie zusters.

1890

Martine Dhont trad op 12-jarige leeftijd toe tot het Conservatorium in Den Haag, kwam in de koorklas van Henri Volmär – die ook harmonie en theorie doceerde – en kreeg zij pianoles van Carel Oberstadt. In een hogere klas werd haar stem ontdekt door zangdocent Arnold Spoel (Rotterdamsch Nieuwsblad; 10-10-1940).

1900

Martine Dhont studeerde in 1900 af aan het Haags Conservatorium. Daarna kreeg ze zanglessen van Thom Denijs, Jeannette Grumbacher-de Jong in Berlijn en Johannes Messchaert in Zürich.

Al op 20-jarige leeftijd werd zij gevraagd voor de Vlaamse Opera (Utrechts Volksblad; 10-10-1940).

Op 14 januari 1904 zong Martine Dhont de titelpartij in een concertante opvoering van de opera ‘Hérodiade’ van Massenet bij de zangvereniging Amphion te Tiel. Salomé werd gezongen door de sopraan Phine Lignac, Jean was de tenor Josef Tijssen en Herodes zong de bariton Jos Orelio (Rotterdamsch Nieuwsblad; 15-12-1903).

1905

Martine Dhont kreeg in 1907 de gelegenheid om les te geven toen Johan Wagenaar haar benoemde tot docente solozang aan het Muziekschool van Toonkunst te Utrecht. Daaraan was zij gedurende 33 jaren verbonden. Daar ook ontmoette zij de pianiste Helena van Lunteren-Hansen met wie Martine Dhont talrijke liederrecitals zou geven (Het Parool; 12-10-1950).

1915

Martine Dhont zong in mei 1918 de soli van Magna Peccatrix in de Achtste Symfonie van Mahler onder leiding van Willem Mengelberg in het Concertgebouw te Amsterdam:

“Door de mederwerking van Martine Dhont en Dora Zweers-De Louw verkregen de passages nog meer glans” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 13-5-1918)

Tijdens de wereldpremière van de opera ‘De Cid’ van Johan Wagenaar op 14 april 1917 zong zij onder leiding van de componist de rol van Chimène in de Schouwburg van Utrecht (Algemeen Handelsblad; 12-4-1917).

Drie dagen later op 17 april 1917 zong zij de sopraanpartij in de Tweede Symfonie van Mahler naast de alt Meta Reidel bij het Toonkunst te Utrecht (De Gooi- en Eemlander; 24-3-1917).

Begin mei 1917 zong Martine Dhont de sopraanpartij in het oratorium ‘Elias’ van Mendelssohn bij de Haagsche Onderwijzers Zangvereeniging:

“Martine Dhont zong sopraanpartij schitterend, met ’n welluidendheid in stem en gevoeligheden van uitdrukking om in verrukking te komen” (Haagsche Courant; 2-5-1917)

Later die maand werkte zij op 19 mei 1917 mee aan een uitvoering van nog een oratorium van Mendelssohn. In het Concertgebouw van Amsterdam zong zij de sopraanpartij in ‘Paulus’ onder leiding van Johan Schoonderbeek:

“Martine Dhont had vele goede momenten; soms leek haar zang wat geknepen en onvast” (Algemeen Handelsblad; 20-5-1917)

Martine Dhont zong begin januari 1918 in de Groote Doelezaal te Rotterdam bij Excelsior de sopraanpartij in het ‘Messa da Requiem’ van Verdi naast de alt Maartje Offers, tenor Josef Holthaus en bas-bariton Jacques Caro en het Utrechtsch Stedelijk Orkest onder leiding van dirigent Bernard Diamant (Rotterdamsch Nieuwsblad; 17-1-18).

In januari en februari 1918 maakte Martine Dhont ook een tournee door Nederland met de pianist Louis Schnitzler (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 12-1-1918).

In Tivoli Utrecht trad zij op 11 oktober 1918 op in de sopraanpartij in ‘Das Paradies und die Peri’ van Schumann bij het Apeldoorns Mannen- en Dameskoor:

“Martine Dhont handhaafde haar goeden naam door een alleszins waardige vertolking harer beroemde titelpartij, hoewel zij geenszins de herinnering aan haar groote kunstzusters, die in dit heerlijke werk onsterfelijke lauweren oogstten, kan doen verbleeken. Door ongesteldheid van een der damessolisten was mej, Dhont zoo wel willend om ook de tweede sopraan te vervullen, wat, met alle hulde voor haar kunnen, jammer was, daar ’t zelfs haar stalen uithoudingsvermogen toch aan ’t slot eenigszins schaadde” (Nieuwe Apeldoornsche Courant; 12-10-1918)

Zij bracht op 30 januari 1919 de ‘Drei Gesänge aus Rabindranath Tagores “Der Gärtner”’ van Jan van Gilse te gehore onder leiding van de componist zelf in het Concertgebouw van Amsterdam (De Tijd; 29-1-1919).

Op 28 mei 1919 zong zij in de Nederlandse première van het mysterium ‘Giovanna d’Arco’ van Marco Enrico Bossi onder leiding van Hubert Cuijpers (Algemeen Handelsblad; 25-5-1919).

1920

Martine Dhont vertolkte in april 1921 de rol van Xenia in de Nederlandse première van de opera ‘Boris Godoenov’ van Moessorgsky in concertante vorm (De Maasbode; 12-11-1921).

Op 27 februari 1922 werkte zij bij het Residentie-Orkest mee aan een uitvoering in Stads Doelen te Delft van de Vierde Symfonie van Mahler:

“De zich volledig „hingebende” inleving die de sopraan-solo in het vierde deel eischt, miste ik bij mej. Martine Dhont. Haar overigens knap gezongen lied trof maar op zeldzame momenten den juisten fijnen stijl, b.v. in: „Die Englein die backen das Brod”” (Delftsche Courant; 28-2-1922)

Op 3 en 4 april 1924 zong zij de sopraanpartijen in de ‘Missa Solemnis’ van Liszt en ‘L’Enfant Prodique’ van Debussy bij de Rotterdamsche Onderwijzers-Vereeniging in de Grote Doelezaal te Rotterdam onder leiding van dirigent Phons Dusch:

“Martine Dhont’s sopraan schiep een fijn-besnaarde Lia, maar de dramatiek is deze zeer-begaafde zangeres vreemd en Dusch weerhield haar bovendien onbewust in haar pogen tot een steeds meer drangvolle uiting in „Azaël!”” (De Maasbode; 5-4-1924)

Martine Dhont was Emma en/of Susanna in de Nederlandse première van de opera ‘Khovansjtsjina’ van Moessorgsky in concertante vorm op 25 april 1924 bij de afdeling Rotterdam van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst. De Utrechtse bas-bariton Jacques Caro zong de rol van de monnik Dosifei, de Duitse alt Lydia Kindermann was de Oudgelovige Marfa en de Leidse bariton Cornelis Bronsgeest was de vorst Ivan Khovanski. De Duitse tenor Jaro Dworsky uit Berlijn zong waarschijnlijk vorst Golitsin, de Amsterdamse tenor Louis van Tulder was vermoedelijk diens zoon Andrej Khovanski en de Haagse bariton P.D. Werre waarschijnlijk Shaklovity. Het Residentie-Orkest stond onder leiding van dirigent Evert Cornelis. De Nederlandse pers prees het werk en de uitvoering:

“Met onderscheiding mogen de landgenooten genoemd worden: Martina Dhont – welk een warm-schoone sopraan heeft zij – Louis van Tulder, Cornelis Bronsgeest, Caro – die uitstekend gedisponeerd was – en P.D. Werre” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 26-4-1924)

Op 20 september 1924 zong Martine Dhont in de wereldpremière van ‘Jupiter Amans’ van Johan Wagenaar bij de Muzikale Kring in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht:

“Ook Martine Dhont gaf veel genietelijks, zij hoort erbij en voelt zich thuis, wat haar een zekerheid geeft, die haar zang te stralender maakt” (Het Centrum; 22-9-1924)

“Mejuffrouw Dhont heeft haar, virtuoos gedachte partij, ook virtuoos gezongen en uitgebeeld” (De Telegraaf; 22-9-1924)

1925

Martine Dhont zong op 31 oktober 1925 de partij van Pamina in een concertante uitvoering van ‘Die Zauberflöte‘ van Mozart bij de Amersfoortsche Operavereeniging in Amicitia onder leiding van dirigent Piet Tiggers. Tenor Louis van Tulder was te horen in de partij van Tamino. (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 1-11-1925).

Martine Dhont werkte op 19 april 1926 mee aan een uitvoering van ‘De Schipbreuk’ van Johan Wagenaar bij de R.K. Oratorium Vereeniging te Rotterdam:

“de solisten Martine Dhont, Jac. van Kempen en Jan Dekker zongen voortreffelijk (alleen mej. Dhont te zwak voor de groote ruimte) en met onweerstaanbare vis comica” (Algemeen Handelsblad; 20-4-1926)

1930

Eén van de laatste optredens van Martine Dhont was op 16 april 1931 in ‘Jupiter Amans’ van Wagenaar en de ‘Kaffe Kantate’ van J.S. Bach in het Concertgebouw te Hengelo met de tenor Jacques van Kempen en de bas Jacques Caro (Twentsch Dagblad Tubantia en Enschedesche Courant; 8-4-1931).

Martine Dhont overleed op 24 januari 1968 op 87-jarige leeftijd in rusthuis ‘De Looborch’ te Zeist. Zij werd begraven op 29 januari 1968 op begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag (Algemeen Handelsblad; 25-1-1968). Daar ligt zij in het familiegraf bij haar ouders en haar oudere zuster Johanna Sara. Zowel Martine als Johanna (1877-1968) waren niet getrouwd en hadden geen kinderen. Begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag neemt de instandhouding van het graf voor haar rekening.

Graf Martine Dhont – Oud Eik en Duinen Den Haag © OperaNederland.nl