1.
De opera buffa ‘Le Nozze di Figaro’ (Wenen, 1786) van W.A. Mozart (1756-1791) is een commedia per musica, een licht, vrolijk en ironisch werk met serieuze ondertonen. In Wenen – de stad van de wereldpremière – werd tussen 21 en 27 juni 1955 in de Redoutensaal van het Hofburg Paleis een studio-opname van ‘Le Nozze di Figaro’ gemaakt ter viering van de 200ste verjaardag van Mozart. Hiervoor kwam het ensemble van de Wiener Staatsoper bijeen en de homogene Mozart-bezetting biedt boeiend theater! De Weense dirigent Erich Kleiber interpreteert Mozart met de meest denkbare uitwerking. De ongekunsteldheid, doorschijnendheid en vitaliteit van zijn lezing zijn meesterlijk. En Kleiber laat de Wiener Philharmoniker vol overgave, fijngevoelig en onberispelijk spelen met vurige tempi. En het Mozart-ensemble van de Wiener Staatsoper is uitstekend op elkaar ingespeeld. De Italiaanse bas Cesare Siepi was de één van de meest belangrijke naoorlogse Figaro’s in Wenen en de rechtmatige plaatsvervanger in Wenen van Ezio Pinza in de rol. Zijn geoliede bas, fluwelen timbre, uniek legato, perfect parlando en brallende “r” geven zijn Figaro een zinderende glans. De Weense sopraan Hilde Güden kon tot en met 1942 doorzingen in Nazi Duitsland, totdat men ontdekte dat zij Joodse was en zij moest vluchten. Zij was werd tussen 1947 en 1973 weer ensemblelid van de Wiener Staatsoper en is hier een stijlvolle, innemende, geraffineerde en geestige Susanna. De Oostenrijkse bariton Dr. Alfred Poell is aristocratisch en heeft autoriteit als Conte Almaviva en de Zwitserse sopraan Lisa Della Casa zingt de partij van de Gravin heerlijk als een veredelde blokfluit. De Belgische Suzanne Danco is overtuigend als een dunne, maar gedifferentieerde Cherubino. Hilde Rössl-Majdan zingt de partij van Marcellina, maar verrassender wijze wordt Marcellina’s aria “Il capro e la capretta” in de vierde akte – overigens fenomenaal – gezongen door Hilde Güden! En ook zingt Murray Dickie de vaak weggelaten aria van Basilio “In quegli anni” in de vierde akte. Een opname die in theatrale zeggingskracht daarna niet meer is overtroffen.
Decca Legends 466 369-2 (3CDs)

2.
CD_Nozze_Decca_3
De Kingsway Hall studio’s te Londen vormden in juni en december 1981 de locatie voor inmiddels alweer de 17e studio-opname van ‘Le Nozze di Figaro’. De Hongaarse dirigent Georg Solti laat het London Philharmonic Orchestra nauwkeurig en geaccentueerd spelen en houdt het te allen tijde doorschijnend met een verrassende vloeiend- en luchthartigheid. Maar soms werkt hij ook te onderkoeld. Hij had echter een uitstekende cast bijeen en iedere rol is ideaal bezet. De Amerikaan Samuel Ramey is een fantastische basso cantante Figaro, vocaal ook een volwaardige opvolger van Pinza. Luister naar zijn bijtende “Se vuol ballare”. De Slowaakse sopraan Lucia Popp is naast Hilde Güden ’s werelds beste Susanna. Alle nuances van de rol vertoont zij uiterst levendig en zij laat horen dat Susanna een lyrische sopraan behoeft. Zij klinkt jong en is bijdehand en gevat. Thomas Allen is beter op zijn plek als Conte Almaviva dan als Figaro (tijdens de EMI-opname in september 1986 met Kathleen Battle als een lichtgewicht Susanna en Ann Murray als een te vrouwelijke Cherubino). Kiri Te Kanawa is hier te horen in haar glansrol van de Gravin. Haar Contessa is adellijk en bezit allure. Haar stem is weelderig en de aria’s “Porgi amor” en “Dove sono” zingt zij verrukkelijk. De beste Gravin op CD! Daarnaast is Frederica von Stade is een ideale, opgeschoten Cherubino. En in de vierde akte zingen Jane Berbié “Il capro e la capretta” van Marcellina en Robert Tear “In quegli anni” van Basilio. Voor stemmenliefhebbers een overheerlijke ‘Nozze’!
Decca 410 150-2 (3CDs)

3.
CD_Nozze_DG
Wenen was opnieuw het podium voor ‘Le Nozze di Figaro’ toen de Italiaanse dirigent Claudio Abbado de opera in januari en februari 1994 opnam in de Große Saal van het Musikverein. Solti had wellicht grotere persoonlijkheden, maar Abbado biedt orkestraal meer karakter. Zijn tempi zijn een genot en hij geeft energie daar waar nodig. En de Wiener Philharmoniker klinkt heerlijk fris. De zangers zijn allen passend bezet, portretteren goede personages en zijn gericht op samenspel. Lucio Gallo is een speelse Figaro en Sylvia McNair is niet zozeer een slimme intrigante als wel een dienstige, jeugdige en pure Susanna. Bo Skovus – toen nog de jongensachtig Boje – is een heetgebakerde en gefrustreerde Conte Almaviva met een knipoog en Cheryl Studer is een Gravin met tragische ondertoon, die in “Ah! se almen la mia costanza” opziet tegen de hoge Cs. Cecilia Bartoli is helaas een te vrouwelijke Cherubino. “Non so più” klinkt astmatisch, in “Voi che sapete” zingt zij geen lijnen, de toon is nooit echt ontspannen en de stem niet egaal. En de Marcellina van Anna Caterina Antonacci mist glans. Helaas worden in de derde akte de scènes 5 & 6 en 7 & 8 omgedraaid. Theatraal werkt deze herschikking wellicht beter (de Gravin komt niet twee keer achter elkaar op), maar met een dubbelrol van Bartolo en Antonio – zoals bij de wereldpremière – was dit onmogelijk geweest. Verder als appendix de aria’s van Susanna “Un moto di gioia” en “Al desio di chi t’adora”, die Mozart componeerde voor de revival van ‘Le Nozze di Figaro’ op 29 augustus 1789 in het Burgtheater van Wenen, tevens de plaats van de wereldpremière van 1 mei 1786. “Un moto di gioia” verving “Venite, inginocchiatevi” en “Al desio di chi t’adora” verving “Deh vieni, non tardar”. De alternatieve aria’s zijn op tekst van Da Ponte en werden gezongen door diens minnares de sopraan Gabrieli Francesca Adriana Ferrarese del Bene. Al met al een energieke opname met uitstekende ensembles!
Deutsche Grammophon 00289 477 9124 (3CDs)

4.
CD_Nozze_Warner
De Kingsway Hall studio’s te Londen waren reeds in september en november 1959 het podium voor een studio-opname van ‘Le Nozze di Figaro’. De Italiaanse dirigent Carlo Maria Giulini was hier 45 jaar en geeft een heftige, maar ook frisse, kordate en soepele lezing. Hij is meer gefocust op contrasten, vindt het juiste evenwicht tussen giocoso en seria en treft een levendige theatersfeer. Het Philharmonia Orchestra speelt verzorgd en gedetailleerd. De Italiaanse bariton Giuseppe Taddei maakt van Figaro een karakter- en belcantorol en dat past wonderbaarlijk goed. De Amerikaanse sopraan Anna Moffo als een ingetogen Susanna. Eberhard Wächter is een prikkelbare Conte Almaviva bij wie expressie soms ten koste gaat van de stemschoonheid. Giulini wist Elisabeth Schwarzkopf in de opname van ‘Don Giovanni’ – in oktober 1959 – al goed onder de duim te houden en hier als Gravin eveneens. De gebruikelijke hysterie van Schwarzkopf ontbreekt en een gedifferentieerde portrettering gekenmerkt door noblesse, pathos, gratie en aristocratische air blijft over. Fiorenza Cossotto is een schalkse, jongensachtige Cherubino en kleurt erg mooi bij de Susanna van Moffo. Bij de wereldpremière waren er dubbelrollen voor Basilio & Curzio en Bartolo & Antonio. Op deze opname zingt Renato Ercolani Basilio & Curzio en de partijen van Bartolo en Antonio zijn met respectievelijk Ivo Vinco en Piero Cappuccilli luxe bezet. Van de vierde akte zijn de vierde en zevende scène geschrapt en dus zijn de aria’s van Marcellina en Basilio helaas niet opgenomen. Vooral dankzij Giulini een interessante opname. Luister bijvoorbeeld naar de finale “Contessa, perdono”, een verzoeningsscène die later op CD nooit meer is overtroffen.
EMI 358602-2 (2CDs)

5.
CD_Nozze_Decca_2
Dirigent Colin Davis leidde in april 1971 het BBC Symphony Orchestra voor zijn eerste van vier studio-opnamen van Italiaanse Mozart-opera’s voor Philips. In de Wembley Town Hall in Londen toonde hij zich opnieuw een dirigent met de juiste gevoelsuitdrukking, emotionele betrokkenheid en expressie voor Mozart. Zijn bezetting voor ‘Così Fan Tutte’ was elegant en uniform, voor ‘Don Giovanni’ viel helaas tegen en voor ‘Le Nozze di Figaro’ is scherp en contrastrijk. De Italiaanse bariton Wladimiro Ganzarolli zong onder leiding van Davis ook Leporello en Guglielmo en zijn ruwe, ouwelijke klank is ook voor Figaro een kwestie van smaak. De hier 36-jarige Mirella Freni is een vertederende, betoverende en warmhartige Susanna en Ingvar Wixell zingt Graaf Almaviva met autoriteit en krachtige, solide en volumineuze bariton. De hier slechts 25-jarige Jessye Norman was op weg naar een wereldcarrière, maar als Gravin af en toe nog te weifelend. De Australische zangeres Yvonne Minton – winnares Kathleen Ferrier Prijs IVC 1961 – is een stoere Cherubino. Opnieuw Robert Tear hier tien jaren voor de opname met Solti in zijn glansrol van Basilio en Lilian Watson is een juweeltje als Barbarina. Ook hier zijn in de derde akte de scènes 5 & 6 en 7 & 8 omgedraaid. Een sympathieke opname en ongedwongen, natuurlijke uitvoering van een blijspel, waarbij de personages niet kunstmatig aandoen.
Philips Trio 475 6111 (3CDs)

Bonus:

1.
CD_Nozze_Andromeda
Tijdens de Salzburger Festspiele van 1937 werd op 11, 19 en 30 augustus een nieuwe productie van ‘Le Nozze di Figaro’ opgevoerd. Waarschijnlijk betrof het de première, die op de radio werd uitgezonden en waarvan een registratie bewaard is gebleven. De Joodse Bruno Walter dirigeerde na de machtsovername van Hitler tot de Anschluss in Oostenrijk. Hij had zijn Salzburger debuut gemaakt in 1925 met ‘Don Pasquale’ van Donizetti en deze ‘Le Nozze di Figaro’ van 1937 zou zijn laatste operaproductie bij de Festspiele zijn. Ten tijde van de Anschluss op 13 maart 1938 dirigeerde Walter een zondagmiddagconcert met het Concertgebouworkest in Amsterdam, waarvan hij tussen 1934 en 1939 gastdirigent was. Nog diezelfde dag vroeg hij vanuit Nederland om ontheffing van zijn contract bij de Wiener Staatsoper en zegde tevens zijn medewerking bij de Salzburger Festspiele af. In 1937 is Walters lezing van ‘Le Nozze di Figaro’ vitaal en opgewonden met vlotte tempi. En de Wiener Philharmoniker speelt onder zijn leiding onberispelijk. Walter nodigde de Italiaanse bas Ezio Pinza tussen 1934 en 1937 uit voor de Salzburger Festspiele. Er bestaan in totaal zes opnamen van Pinza in een complete titelrol van ‘Le Nozze di Figaro’, waarvan vijf in de Metropolitan Opera en deze ene in Salzburg. Pinza was hier 44 jaar en op de top van zijn artistieke kunnen. Men voelt zijn impact! Elk woord en toon klinkt natuurlijk en elke situatie krijgt zijn eigen kleur. Luister naar zijn “Non più andrai”, ongeëvenaard! En Pinza werd omringd door een jong damestrio. De hier 24-jarige, Hongaarse sopraan Esther Réthy werd door Walter ontdekt, was tussen 1937 en 1949 ensemblelid van de Wiener Staatsoper en zong tussen 1937 en 1941 en vanaf 1950 bij de Salzburger Festspiele. Zij is een charmante Susanna en haar “Draufgängertum” gaat af en toe ten koste van de stemschoonheid. De hier 29-jarige, Tsjechische sopraan Jarmila Novotná was – met Teresa Berganza bij Klemperer en Barenboim – gewoonweg de beste Cherubino van de 20ste eeuw. De hier 31-jarige, Finse sopraan Aulikki Rautawaara was de belangrijke Gravin in de jaren dertig. Zij vertolkt een beeldende Contessa met splendeur en charisma, die het in de finale van “Dove sono” even moeilijk lijkt te hebben. En Mariano Stabile biedt een heerlijk geslachtsdriftige Conte Almaviva. Er zijn diverse coupures van recitatieven en in de vierde akte zijn “Il capro e la capretta” en de zevende scène met “In quegli anni” geschrapt. Een opname uit gelukkigere tijden, want op 19 augustus 1939 – precies twee jaren later – werd Bruno Walters dochter Gretel vanwege haar verhouding met Pinza door haar echtgenoot vermoord. En op 1 november 1939 vertrok Walter met zijn vrouw Elsa en dochter Lotte definitief per boot naar Amerika. Uit de Metropolitan Opera van New York bestaat overigens nog een live-opname van ‘Le Nozze di Figaro’ uit 1944 van Walter met Pinza en Novotná, maar de Salzburg uitvoering is in meerdere opzichten te verkiezen.
Andromeda ANDRCD 9041 (2CDs)

2.
CD_Nozze_Naxos
In het eerste seizoen van het Glyndebourne Festival in Sussex programmeerde het team bestaande uit de producenten John Christie en Carl Ebert, impresario Fred Gaisberg en dirigent Fritz Busch zes uitvoeringen van zowel ‘Le Nozze di Figaro’ als ‘Così Fan Tutte’. De eerste uitvoering was ‘Le Nozze di Figaro’ op 24 mei 1934 en de bezetting van die openingsproductie stond drie dagen lang – 6 juni 1934, 24 juni 1935 en 28 juni 1935 – in het Glyndebourne Theatre voor de opnamen van de opera op 33 plaatkanten. De opname werd een mijlpaal in de opnamegeschiedenis. Fritz Busch was op 7 maart 1933 vanwege zijn oppositie tegen de nazi-regering voor het begin van een opvoering van ‘Rigoletto’ in Dresden door SA-mannen van het podium gebruld en moest zijn betrekking van Generalmusikdirektor van de Semperoper opgeven. Een jaar later werd hij muzikaal directeur van het Glyndebourne Festival en bleef daar totdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Busch geeft een veelzeggende lezing van de partituur met een uitstekende balans tussen het vuur en de ironie van de opera. Het Glyndebourne Festival Orchestra speelt buigzaam fraserend. De Duitse bariton Willi Domgraf-Fassbaender werd in 1948 door de Entnazifizierungs-commissie voor kunstenaars ontlast. Hij verklaarde zijn lidmaatschap van de NSDAP in 1933 uit dankbaarheid aan de partij. Hem was namelijk een nieuwe contract bij de Berliner Staatsoper aangeboden, nadat zijn oude contract wegens vriendschap jegens Joodse kunstenaars was ontbonden. Getuigen bevestigden dat hij veel vervolgden had geholpen. Domgraf-Fassbaender zong in Glyndebourne van 1934 tot en met 1937 en is een heerlijk bijtende, kleurrijke en vertellende Figaro. De in Sussex geboren sopraan Audrey Mildmay was de 17 jaar jongere echtgenote van John Christie en een dienende Susanna. Gyndebourne was ook het artistieke huis van de Engelse bariton Roy Henderson en hij zong er Masetto, Guglielmo, Papageno en Conte Almaviva. Zijn graaf is enigszins stijf en zijn Italiaans niet erg idiomatisch. Henderson zou de docent van Kathleen Ferrier worden en hij overleed in 2000 op 100-jarige leeftijd. Opnieuw Aulikki Rautawaara als een gepeperde Gravin. Geestig te horen dat ook hier al de finale van “Dove sono” haar niet makkelijk afgaat. De Weense sopraan Luise Helletsgruber was de beste Elvira aller tijden, maar als Cherubino te vrouwelijk. Het was ook het debuut van het 20-jarige koorlid Italo Tajo als Bartolo, die Norman Allin slechts voor aria “La vendetta” in de eerste akte verving. Het zou het begin zijn van een grote carrière. Don Basilio is in de finales II en IV luxueus bezet door Heddle Nash. Het is niet bekend wie de partijen van Curzio en Antonio in de finale IV zingen. De secco recitatieven zijn geschrapt, net als overigens bij de studio-opname van Herbert von Karajan voor EMI in 1950. Ook ontbreken het koor ‘Giovani lieti’ van de eerste akte en de aria’s van Barbarina, Marcellina en Basilio van de vierde akte. Als eerste opname van een Mozart-opera een interessant historisch document!
Naxos Historical 8.110186-87 (2CDs)