***
© Stephan Walzl
Oldenburg, 24 mei 2025

Sterk nieuw ensemble in ‘Les Contes d’Hoffmann’ Oldenburg

De ontstaansgeschiedenis van de opera ‘Les Contes d’Hoffmann’ was chaotisch. Offenbach liet bij zijn overlijden een min of meer compleet piano-uittreksel van de eerste vier akten plus schetsen voor de epiloog na. Aan de hand van deze schetsen voltooide vervolgens de componist Ernest Guiraud het slot en orkestreerde hij het werk.

Ernest Guiraud maakte nog talloze andere veranderingen, aanpassingen en doorhalingen aan het piano-uittreksel van Jacques Offenbach (1776-1880), maar bij de generale repetitie van ‘Les Contes d’Hoffmann’ bleek dat de uitvoering 4,5 uur zou duren. Derhalve werd het besluit genomen om bij de wereldpremière van 10 februari 1881 in de Opéra-Comique van Parijs de Giulietta-akte te schrappen – de Bacarolle en Hoffmanns Romance werden verplaatst – en de partij van Niklausse in te korten.

In de afgelopen bijna 150 jaren zijn er grote veranderingen aan de opera doorgevoerd en werd het werk herschikt, ingekort en aangevuld. In 2005 verscheen de Scott-uitgave van Michael Kaye en Jean-Christophe Keck met al het bekende materiaal van de opera en uit deze uitgave kiest tegenwoordig ieder productieteam, dat de opera wil uitvoeren, zijn eigen versie. Want als men alle muziek van ‘Les Contes d’Hoffmann’ zou uitvoeren dan zou de opera langer duren dan ‘Götterdämmerung’. Aldus heeft men voor de nieuwe productie van ‘Les Contes d’Hoffmann’ in het Oldenburgische Staatstheater een eigen versie samengesteld.

Maar de keuze van de nieuwe productie in Oldenburg vervult niet alle wensen. Regisseuse Angela Denoke (1961) – de Duitse sopraan die in 2021 haar regiedebuut maakte en met ‘Les Contes d’Hoffmann’ alweer haar zevende productie presenteert – heeft de tweede scène van de eerste akte geschrapt, waardoor de scène in Luthers herberg niet sfeervol én Lindrofs concurrentie met Hoffmann niet zeer duidelijk is. Ook is het intro van de tweede akte weggelaten waardoor de uitleg van uitvinder Spalanzani over zijn contact met zijn concurrent Coppélius niet helder is. En zo zijn er meer problemen door coupures in deze enscenering. Het toneelbeeld is donker, zwart, somber en vrij onveranderlijk met een cirkel in de achterwand en een gedraaide showtrap voor de Olympia-akte en de Giulietta-akte. Ook daarin komt een afgetekend verhaal niet naar voren.

De zangers vormen een sterk team dat dit seizoen nieuw in het vaste ensemble van Oldenburg is begonnen. De Zuid-Koreaanse tenor Jason Kim is een fantastische Hoffmann. Niet altijd even genuanceerd qua dictie en dynamiek, maar met een Draufgängertum én timbre van Rolando Villazon draagt hij vocaal de show. Van zijn “Chant bachique” in de vierde akte mag hij slechts de helft zingen. Zijn landgenoot Seungweon Lee zingt de vier booswichten met vocaal stevige bariton. Zijn kernachtige, korrelige timbre laat zijn partijen demonisch klinken. Helaas wordt Lee in deze productie zijn aria’s “J’ai des yeux” en ‘Scintille, diamant!” ontnomen. In plaats daarvan zingt hij “Repands tes feus dans l’air”, Offenbachs eerste, eenvoudigere versie van Dappertutto’s aria.

Denoke legt de nadruk op de rol van de vrouw en Oldenburg presenteert drie gastsopranen voor de onbereikbare vrouwen van Hoffmann in de tussenakten. De Israëlische Gan-ya Ben-gur Akselrod zingt de mechanische pop Olympia met dunne stem en veel ritmische vrijheden. De Duitse Raffaela Lintl is een in eerste instantie mooi dromerige Antonia en in de finale IV spannend opstijgend naar de hoogte. Haar landgenote Adréana Kraschewski als Giulietta heeft een rond geluid, maar niet altijd elegant en sensueel. Zij zingt Offenbachs laatste, vereenvoudigde versie van “Amour lui dit” inclusief hoge D.

Denokes onderstreept in deze enscenering dus de rol van de vrouw en de partij van de Muse/Niklausse is derhalve bijna volledig gehandhaafd, wat voor het drama niet heel interessant is. De rol wordt gezongen door de Duitse mezzo en ensemblelid Dorothee Bienert. Zij is geboren in Oldenburg en heeft een mooie, jonge stem met een prachtig middenregister, die in de kopstem nog resonansen verliest. De Georgische bas Irakli Atanelishvili zingt Luther/Crespel met indrukwekkend sonoor timbre en een granieten geluid, dat eveneens resonansen in de hoogte kwijtraakt.

De Schotse tenor Seumas Begg is een luchtige Frantz, wiens aria “Jour et nuit” is verplaatst en als entr’act tussen het derde en vierde bedrijf dient. Zijn landgenoot en bariton Arthur Bruce zingt in de vierde akte de partij van Schlemihl, die hier zo gedecimeerd is dat zijn concurrentie met Hoffmann nauwelijks tot uiting komt. Bovendien weet Denoke niet goed wat zij met een koor aanmoet, want te vaak staan de leden als een muur op een rij. Het Opern- und Extrachor des Oldenburgischen Staatstheaters zingt zorgvuldig.

Het Oldenburgisches Staatsorchester staat onder muzikale leiding van de Italiaanse dirigent, Kapellmeister en plaatsvervangende Generalmusikdirektor in Oldenburg Vito Cristofaro, die Schwung en allure geeft aan de muziek. Kortom, en voorstelling die vocaal en orkestraal straalt, scenisch nog te wensen overlaat, maar dat is vaker bij de keuzes waarvoor ‘Les Contes d’Hoffmann’ stelt. Het Oldenburgische Staatstheater biedt op papier volgend seizoen overigens een interessant programma met nieuwe producties van onder andere ‘Lady Macbeth van Mtsensk’, ‘Im weissen Rössl’, ‘Werther’ en ‘Wozzeck’.