15-05-2022

Tilia Hill werd als Johanna Elizabeth van Linden van den Heuvell op 15 mei 1872 te Vlaardingen geboren. Haar vader Johan George van Linden van den Heuvell werd geboren op 31 januari 1842 in Vlaardingen en was van beroep touwslager en later burgemeester en secretaris van Vlaardinger-Ambacht en lid van de gemeenteraad en wethouder van Vlaardingen. Hij trouwde op 17 augustus 1871 met Hannah Visser (geboren op 5 september 1846) in haar geboorteplaats Schiedam. Johanna had nog een broer Johan en een zuster Trui. Haar moeder Hannah overleed in 24 juni 1876 te Vlaardingen toen Johanna vier jaar oud was en vader Johan George hertrouwde op 20 mei 1880 te Vlaardingen met Agatha Anna Knottenbelt.

Johanna van Linden van den Heuvell studeerde in haar geboorteplaats Vlaardingen eerst piano. De pianostudies werden voortgezet in Nijmegen, waar zij een kostschool bezocht en door de heer Engel piano-onderwijs werd gegeven. Daarop volgde een voortgezette pianostudie te Brussel bij Gustave Kéfer.

Rond 1890 kwam Johanna van Linden van den Heuvell als 18-jarige weer terug in Vlaardingen, waar zij met de violist Gaillard debuteerde met de ‘Frühlings Sonate’ van Beethoven. Een muziekleven met piano begon voor Johanna van Linden van den Heuvell, die winter op winter solisten en koren begeleidde (Caecilia en De Muziek; jrg 94, 1937, no 2, 15-4-1937).

Pas toen zij 25 jaar was besloot Johanna van Linden van den Heuvell zang te gaan studeren en nam zij zangles bij Luise Jaide (26 maart 1842 – 2 januari 1914) te Rotterdam. Deze mezzosopraan had Waltraute en Erda gezongen in de eerste complete opvoering van ‘Der Ring des Nibelungen’ in Bayreuth in 1876 en trad met de Duitsche Opera op in Rotterdam:

“Het was jammer, dat ze totaal geen paedagoge was. Wat ze deed was vóórzingen. Nu heb ik steeds een groot imitatietalent gehad, en zoo had dit voorzingen door m’n eerste vocale leermeesteres mij fataal kunnen worden. Had ik niet zoo’n „ijzeren stem-apparaat gehad” als ik bleek te bezitten, dan was het mis gegaan” (Caecilia en De Muziek; jrg 94, 1937, no 2, 15-4-1937).

Van de Rotterdamsche Muziekschool ging Johanna van Linden van den Heuvell naar de muziekschool van de Maatschappij ter Bevordering der Toonkunst te Utrecht om les te nemen bij Bertha Zegers Veeckens. Na twee jaar behaalde zij het diploma der Toonkunst Muziekschool en bleef nog enige tijd bij Bertha Zegers Veeckens werken (Caecilia en De Muziek; jrg 94, 1937, no 2, 15-4-1937).

Haar eerste optreden was volgens eigen zeggen in Gouda. Voor het eerst werd in de kranten melding gemaakt van Johanna van Linden van den Heuvell als zangeres in een aankondiging voor een concert op 16 december 1902 in Tivoli Utrecht, waar zij meewerkte aan een uitvoering van ‘Wandrers Sturmlied’ voor 6-stemmig koor en orkest van Richard Strauss en ‘Das Paradies und die Peri’ van Schumann (Het Nieuws van den Dag; 16-12-1902)

Op 7 april 1904 zong zij in ‘Ein deutsches Requiem’ van Brahms naast bariton Thom de Nijs in het kader van het 35-jarig bestaan van gemengde zangvereniging Excelcior (Rotterdamsch Nieuwsblad; 7-4-1904).

1905

Johanna van Linden van den Heuvell werkte op 20 juni 1905 mee aan de Nederlandse première van ‘Parsifal’ van Richard Wagner bij de Wagnervereeniging in de Stadsschouwburg van Amsterdam. Zij zong hierin één van Klingsors zes Zaubermädchen. De bariton Richard Breitenfeld – op 16 december 1942 in het concentratiekamp Theresienstadt om het leven gekomen – zong Amfortas, Eljar Forchhammer was Parsifal en Felia Litvinne was Kundry. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van Henri Viotta. H.M. de Koningin-Moeder woonde de voorstelling bij. De opvoering werd op 22 juni 1905 herhaald (Rotterdamsch Nieuwsblad; 23-6-1905).

In een concert te Nürnberg een half jaar later had Johanna van Linden van den Heuvell veel succes met de voordracht van Beethoven’s Fidelio-aria en liederen van Wolf-Ferrari, Arnold Mendelssohn en “Lente” van de Nederlandse componist Anton Herman Amory (Algemeen Handelsblad; 3-1-1906).

Precies een jaar na de Nederlandse première bracht de Wagnervereeniging opnieuw twee opvoeringen van ‘Parsifal’ in de Stadsschouwburg van Amsterdam. Ook hierin zong Johanna van Linden van den Heuvell op 20 en 22 juni 1906 opnieuw één van de Zaubermädchen (Algemeen Handelsblad 21-6-1906).

Zij zong op 8 en 10 november 1906 de rol van Gerhilde in ‘Die Walküre’ bij de Wagnervereeniging in de Stadsschouwburg van Amsterdam opnieuw onder leiding van Henri Viotta (Algemeen Handelsblad; 9-11-1906).

Haar vader Johan George van Linden van den Heuvell overleed op 21 november 1906 te Vlaardingen.

Zij was op 29 juni 1907 te horen in de Naardensche kerk in ‘La Vita Nuova‘ van Ermanno Wolf-Ferrari met het Concertgebouworkest:

“Mej. Joh. van Linden van den Heuvel zong het kleine Beatrice-partijtje met smaak” (Het Neuws van den Dag; 2-7-1907).

Zij trad op 6 mei 1907 op in de rol van Margiana in ‘Der Barbier von Bagdad‘ van Peter Cornelius in de Kunstkring te Utrecht onder leiding van Johan Wagenaar (Het Nieuws van den Dag 8-5-1907).

Op 13 oktober 1907 ging Alphonse Diepenbrock naar Haarlem om ten huize van de bas-bariton Gerard Zalsman met diens vocaal kwartet – bestaande uit Johanna van Linden van den Heuvell, de alt Anke Schierbeek, de tenor Rudolf van Schaik en Zalsman zelf – zijn composities de ‘Rey van Burchtsaeten’ en ‘Den Uil’ in te studeren.

Johanna van Linden van den Heuvell zong op 18 januari 1908 met het Vokaal-Kwartet in een uitvoering van ‘Den Uil’ in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht.

Alphons Diepenbrock dirigeerde op 26 maart 1907 het Concertgebouworkest in de Vierde Symfonie van Mahler en ‘Hymne aan Rembrandt’ van Diepenbrock zelf met Johanna van Linden van den Heuvell als soliste. Na afloop van het concert schonk Diepenbrock haar de kopie van het pianouittreksel van ‘Hymne aan Rembrandt’ met de opdracht: “Aan Johanna van Linden van den Heuvel in dank voor de meesterlijke vertolking van dit werk op 26 Maart 1908 in het Concertgebouw te Amsterdam.” In het poëzie-album van Johanna van Linden van den Heuvell noteerde Diepenbrock de melodie van “Sankt Ursula dazu lacht” uit het laatste deel van de Vierde Symfonie van Mahler, met daaronder de woorden: “Aan de voortreffelijke kunstenares Johanna van Linden van den Heuvell. Herinnering aan den 26 Maart 1908 Concertgebouw Amsterdam, in de hoop van nog dikwijls met haar samen te werken.” (Alphonse Diepenbrock Oeuvrecatalogus).

In juni 1908 trad Johanna van Linden van den Heuvell met het Zalsmankwartet op in Londen. Dit kwartet bestond inmiddels verder uit de bas-bariton Gerard Zalsman, de alt Hermina Scholten en de tenor Jacques van Kempen (De Telegraaf; 23-6-1908).

De optredens in Engeland deden haar besluiten om de artiestennaam Tilia Hill te kiezen:

“De sopraanzangeres Johanna van Linden van den Heuvell deelt ons mede dat zij voortaan in buiten- en binnenland zal optreden onder den naam Tilia Hill. Zij wenscht, bij haar medewerking aan concerten, ook onder dien naam te worden aangekondigd” (Algemeen Handelsblad; 27-7-1908)

Op 20 oktober 1908 vond de eerste uitvoering van ‘Wandrers Nachtlied’ en ‘Gleich zu Gleich’ van Alphonse Diepenbrock plaats in Diligentia te ‘s-Gravenhage door het Zalsman-Kwartet en voorts werd van Diepenbrock nog ‘Den Uil’ gezongen (Alphonse Diepenbrock Oeuvrecatalogus).

Tilia Hill vestigde zich in december 1908 in Berlijn (Algemeen Handelsblad; 29-9-1908).

Daar studeerde zij zang en ademtechniek bij de in Berlijn gevestigde Nederlandse pedagoge Jeanne Sidonia Raedt van Oldenbarnevelt en eveneens bij de tenor Raimond von zur Mühlen (Het Vaderland; 18-12-1939).

1910
Tilia Hill portret
Eind januari 1910 zong Tilia Hill in de Negende Symfonie van Beethoven en het ‘Te Deum’ van Alphons Diepenbrock met het Concertgebouworkest onder leiding van Willem Mengelberg (De Tijd 1-2-1910).

In de Leeuwarder Courant wordt melding gemaakt van een aanstaand huwelijk van de zangeres met de Duits-Joodse strafrechtadvocaat Georg Albert Kuhn uit Görlitz (Leeuwarder Courant 12-12-1911).

Georg Albert Kuhn was op 12 februari 1869 in Waldenberg (Silezië) geboren en een zoon van Max Kuhn en Charlotte Henschel. Na haar huwelijk met Georg Kuhn verhuisde Johanna Kuhn-van Linden van den Heuvell naar Görlitz.

Zij zou met name in Nederland, België en Duitsland in vooral het recital-, concert- en oratoriumrepertoire zingen en trad in Duitsland op onder leiding van dirigenten als Karl Muck, Arthur Nikisch en Richard Strauss (Het Vaderland; 18-12-1939).

1920
Tilia Hill werkte op 26 en 27 maart 1923 mee aan uitvoeringen van de ‘Matthäus Passion’ van Bach bij het Koninklijke Christelijke Oratorium Vereniging ‘Excelsior’ in de Zuiderkerk van Rotterdam. Cornelis Bronsgeest zong de Christuspartij, Maartje Offers was de alt en de Zwitserse tenor Joseph Cron de Evangelist. Het Utrechtsche Orkest stond onder leiding van Bernard Diamant:

“Tilia Hill de bekoring van haar eeuwig jeugdige sopraan en haar gevoelige muzikaliteit“ (De Telegraaf; 29-3-1923)

Dit waren de laatste concerten van Tilia Hill, die in de Nederlandse pers werden genoemd. De sopraan was inmiddels 50 jaar en werd geplaagd door reuma, waardoor zij mogelijk rond deze tijd haar zangcarrière op moest geven.

1930
In de jarig dertig kwam Johanna Kuhn-van Linden van den Heuvell met haar echtgenoot vanwege het toenemend antisemitisme in Duitsland terug naar Nederland:

“Deze Nederlandsche zangeres heeft haar kunst gegeven op de podia van zeer vele kunstcentra in Europa, en ware het niet, dat door de gebeurtenissen in Duitschland haar echtgenoot Justizrat Georg Kuhn zich genoodzaakt zag zijn vaderland te verlaten omdat hij niet van Arischen bloede is, zij zou misschien nog in Duitschland wonen […] We troffen haar niet in een florisanten toestand aan; als gevolg van de ondervoeding in Duitschland gedurende den oorlog […] Moge het lot haar ten leste niet gunstig zijn geweest, de vlucht uit Duitschland geschiedde met achterlating van een vermogen” (Caecilia en De muziek jrg 94, 1937, no 2, 15-4-1937).

Het is onduidelijk of Johanna van Linden van den Heuvell ook van Joodse afkomst was, maar haar moeders naam ‘Hannah’ doet dat wel vermoeden.

Overlijden Tilia HillHet echtpaar vestigde zich in de Oleanderlaan te Den Haag, waar zij zouden blijven wonen tot aan het overlijden van de sopraan op zondag 17 december 1939 op 67-jarige leeftijd. De teraardebestelling vond plaats op woensdag 20 december 1939 op de Algemeene Begraafplaats, de huidige Begraafplaats Emaus te Vlaardingen, deel Oost, vak BEG, Grafnummer 25:

“Op de algemeene begraafplaats te Vlaardingen, haar geboortestad, is in allen eenvoud het stoffelijk overschot ter aarde besteld van mevrouw Johanna Elizabeth Kuhn-van Linden van den Heuvell, die eenmaal onder den naam van Tilia Hill als sopraan-zangeres een internationale vermaardheid bezat. Een groot aantal bloemstukken dekte de baar. Slechts enkele vrienden waren op de begraafplaats aanwezig om deze begaafde vrouw de laatste eer te bewijzen. Aan de groeve heeft alleen het woord gevoerd een broer van de overledene, de heer J. H. van Linden van den Heuvell […] Toen zij echter op het toppunt van haar roem was, kwam het kruis en het leed in den vorm van een kwaal, die haar langzaam maar onverbiddelijk sloopte […] De heer Kuhn nam hierop met enkele hartelijke woorden afscheid van zijn echtgenoote, die hij nu weer aan haar vaderland had teruggegeven en dankte ten slotte de vrienden en familieleden voor de laatste eer aan zijn vrouw bewezen. Na het strooien van bloemen in de geopende groeve was deze korte, doch roerende plechtigheld voorbij” (Het Vaderland; 22-12-1939)

BEG Oost graf 25cHet huwelijk van Johanna Elizabeth Kuhn-van Linden van den Heuvell met de Duits-Joodse strafrechtadvocaat Georg Albert Kuhn was kinderloos gebleven. Kuhn pleegde op 28 augustus 1942 op 73-jarige zelfmoord bij zijn schoonzuster Trui van Linden van den Heuvell in Amsterdam. Hij was ziek en wilde niet meer onderduiken.* Hij werd naast zijn echtgenote en haar moeder Hannah begraven.

Het Gemeentearchief Vlaardingen bevat nog enkele documenten van Johanna Elizabeth Kuhn-van Linden van den Heuvell. Zo bevinden er zich dagboeken, een groot aantal brieven van haar hand, een album amicorum, een catalogus van haar boeken en een in het Duits geschreven autobiografische schets waarin met name wordt gesproken over het verloop van haar reuma, de gevolgde kuren en gebruikte medicijnen en de kwalen waaraan haar ouders op jonge leeftijd zijn overleden. Er bestaan zover bekend van haar geen geluidsopnamen.

* met dank aan Ineke de Mooij, kleindochter van de zuster van Johanna van Linden van den Heuvell