1.

De Italiaanse cantates van Georg Friedrich Händel (1685-1759) dateren voornamelijk uit het begin van zijn carrière. Zij zijn minder bekend dan zijn opera’s, maar zijn zeker niet minder interessant. Zij tonen de componist op het hoogtepunt van zijn eerste successen.

De cantate voor twee sopranen ‘Aminta e Fillide’ (1708) duurt een klein uurtje en is een pastoraal verhaal met een happy end. Tegen de wil van Cupido wordt de schapenhoedster Aminta uiteindelijk versierd door de aanhoudende herder Fillide. De cantate werd al eerder opgenomen met twee sopranen door de labels Hyperion en Glossa, maar deze opnamen evenaren niet het vocale en dramatische spel van deze Erato versie voor sopraan en mezzo.

De Franse sopraan Sabine Devieilhe als een stralende en eerlijke Aminta en de Italiaanse mezzo Lea Desandre als de serieuze Fillide geven beter contrast dan de sopranen op de eerdere opnamen. Zij vatten elk detail in de tekst en muziek zonder effectbejag en in hun wisselwerking is een uitstekend evenwicht tussen dramatische felheid en verfijning. Luister naar Devieilhes wanhopige smeekbede aan de vluchtende Fillide in de openingsaria “Fermati, non fuggir”, Desandres wispelturigheid en zorgeloosheid in de aria “Fu scherzo, fu gioco” wanneer zijn Cupido afwijst, Devieilhes fraaie lijnen in “Se vago rio” en de dames vol erbarmen en trouw in het prachtige finaleduet.

De sfeer verplaatst van pastoraal naar tragedie in de twee andere vocale werken op deze CD. De solo cantates – voor elke zangeres één – duren ieder een kwartier. Devieilhe portretteert in ‘Armida Abbandonata’ op ontroerende wijze de kwetsbaarheid van de verlaten Armida. In het Accompagnato “O voi, dell’incostante” roept zij de monsters furieus op met een voor haar ongebruikelijk scherpe toon en de prachtige finale “Siciliana” is pure zuivering en vertroosting. Sabine Devieilhe is één van de belangrijkste zangeressen van onze tijd.

Een andere verlaten dame vinden we in ‘La Lucrezia’. Haar man op reis en ondertussen verkracht door Sextus Tarquinius roept Lucrezia de goden aan in een partnerinteractie met cello continuo. Desandre weeft lange, rouwende frasen in de openingsaria “Già superbo del mio affanno”. Haar uitstekende coloratuurtechniek presenteert zij in de aria “Il suol che preme” en het Furioso “Questi la disperata anima mia”. Het leven uit haar stromend in de finalearia “Già nel seno” zingt Desandre ontroerend, voordat zij in de finale Furioso nog eenmaal Tarquinius vervloekt.

De solo cantates worden onderbroken door een uitvoering van Händels ‘Trio Sonata in b-klein’ voor 2 violen en basso continuo, natuurlijk en lichtvoetig gespeeld door leden van Le Concert d’Astrée. Het ensemble staat onder leiding van Emmanuelle Haïm en klinkt fris en altijd bevlogen met de zangeressen. Het CD-boekje mist helaas synopsissen.
Erato 0190295633622 (2CDs)

2.

De Ierse tenor John McCormack (1884-1945) is bekend vanwege zijn uitgebreide discografie van operafragmenten en populaire liederen. Zijn stem was van buitengewone schoonheid en zijn techniek uitzonderlijk. Daarnaast was zijn tekstuitbeelding altijd levendig en scheen door elke opname zijn vocale persoonlijkheid.

John McCormack maakte honderden opnamen, waarvan vooral de registraties van de jaren tien en twintig het meest bekend zijn. De eerste platen, die hij tussen 1906 en 1909 voor Odeon maakte, verschenen reeds op een 4 CD-box onder de titel ‘A Star Ascending’ bij Marston Records. Dit label heeft nu met de luxe 16 CD-box ‘John McCormack; A Patrician Artist – Complete Electrical Recordings: 1926-1942’ een nieuwe, monumentale mijlpaal uitgebracht. De set bevat de integrale, elektrische opnamen van 243 kanten – inclusief alle alternatieve (optionele) registraties – plus twee CDs met overgeleverde radio-uitzendingen waarin McCormack te horen is én twee CDs met de allereerste opnamen van McCormack uit 1904.

McCormack had op 29 november 1910 zijn debuut in de Metropolitan Opera van New York gemaakt en werd in 1917 Amerikaans staatsburger. Zo kwam het dat hij zijn elektrische opnamen tussen 1925 en 1931 in Camden (New Jersey) en New York maakte. Aldus nam hij met de stralende Lucrezia Bori in 1925 (CD1) en 1926 (CD13) duetten op, waaronder Schumanns “Unter’m Fenster” in het Engels.

McCormack was in zijn tijd één van de belangrijkste zangers van het barokrepertoire en het Classicisme. Hij nam na 1925 echter slechts een handjevol werken van Mozart op en ook Bach is met slechts twee opnamen – in het Engels – ondervertegenwoordigd (CD11). Händel was een andere favoriete componist in McCormacks oeuvre. De box bevat aria’s uit ‘Il Pastor Fido’ (CD9), ‘Semele’ (CD9 en CD14), ‘Floridante’ (CD13) en ‘The Triuph of Time and Truth’ (CD14). Sympathiek ook is “God Bless America” van Irving Berlin (CD12) met “posh” accent, dat hij overigens in Londen opnam. Begin september 1927 (CD3), begin december 1930 (CD6/7) en vanaf mei 1932 (CD7 t/m 12) maakte McCormack namelijk weer opnamen in Londen.

McCormack was geen Wagnerzanger, maar hij zong in de studio de monoloog van Tristan uit ‘Tristan und Isolde’ “O König, das kann ich dir nicht sagen” in oktober 1929 met piano (CD5) en in maart 1930 met orkest (CD6). Zijn dictie en tekstuitbeelding hier zijn opvallend expressief. Luister ook naar “Träume” uit Wagners ‘Wesendonck-Lieder’ met orkest (CD9) in mooi legato lijnen.

Luister op de twee CDs met overgeleverde radio-uitzendingen naar het gesprek tussen McCormack en Bing Crosby uit 1937 in Hollywood (CD14). Uniek zijn ook op de laatste CD de privé-opnamen van McCormack met zijn kinderen. In 1915 zong zijn toen 8-jarige zoon Cyril “It’s a long way to Tipperary” en op 9 mei 1917 stond zijn vocaal minder begaafde 8-jarige dochter Gwen voor de microfoon. McCormack voegt zich bij hen tijdens de refreinen.

De laatste twee CDs bevatten McCormacks eerste 49 opnamen uit 1904 na zijn overwinning op het Feis Ceoil zangconcours in Dublin van een jaar eerder (CD15/16). Deze rudimentaire documenten zijn fascinerend en laten de tenor horen voordat hij naar Italië vertrok voor zanglessen bij Vincenzo Sabatini.

Marston vermeldt bij iedere track de taal waarin McCormack zong, maar vaak nam hij de werken op in Engelse vertaling. Het ‘Ave Maria’ van Cornelius op CD7 en het ‘Panis Angelicus’ van Franck op CD13 worden echter – anders dan in het CD-boekje is vermeld – niet in het Engels, maar in het Latijn gezongen.

Bij de uitgave verder een uitvoerig boekwerk van 164 pagina’s met essays en informatie over de fragmenten door McCormacks biograaf Gordon Ledbetter en Michael Aspinall. De discografie van John McCormack blinkt uit als één van de belangrijkste prestaties in de geschiedenis van de opname-industrie en deze uitgave van Marston vormt een bijzonder getuigschrift voor de kunst van deze grote zanger.
Marston Records 51601 (16 CDs)

3.

Marston Records presenteerde in maart 2017 de box met vier CDs ‘Lotte Lehmann; Acoustic Recordings: 1914-1926’, die alle akoestische opnamen van de Duitse sopraan Lotte Lehmann bevatte. Het label volgt nu met de prachtige box ‘Lotte Lehmann, Vol. 2; Odeon Electrical Recordings: 1927-1933’, waarop alle elektrische opnamen te horen zijn die de Duitse sopraan in Berlijn maakte totdat de nazi’s aan de macht kwamen.

CD1 opent met “In questa reggia” en “Del primo pianto” uit de titelpartij van Puccini’s ‘Turandot’, die zij in oktober 1926 tijdens de Weense première zong. De twee fragmenten uit 1927 waren ook al geïncludeerd in de bijlage van de eerste box. Lehmann zingt in het Duits en opvallend haar vrije, heldere, warme klank, haar diepe gevoel en nobele stijl. Op CD2 drie opnamen van duetten uit ‘Tosca’ met Jan Kiepura. De Poolse tenor spint zijn frasen met grote bogen. Ook op deze CD het betoverende “Ich ging zu ihm” uit de opera ‘Das Wunder der Heliane’ van Korngold, die een half jaar eerder zijn wereldpremière had beleefd in Hamburg. Tevens een innige vertolking van “Wär’ es auch nichts als ein Augenblick” uit ‘Eva’ van Lehár. Ook deze beide fragmenten waren al te horen in de bijlage van box 1.

CD3 bevat twee opnamen van “Es gibt ein Reich” uit ‘Ariadne auf Naxos’ van Richard Strauss, die Lehmann akoestisch nog niet had opgenomen. Tijdens de tweede wereldpremière van de herziene versie in 1916 had Lehmann de rol van de Komponist gezongen. In “Deine Hand auf meinem Herzen sein” maakt zij een tekstfout. De integrale cyclus ‘Frauenliebe und -leben’ van Schumann met orkest onder leiding van dirigent Frieder Weissmann verscheen in 1994 al op Pearl en krijgt van Lehmann een fascinerende interpretatie. Verder op deze CD nog drie unieke operettefragmenten uit ‘Die Fledermaus’ en ‘Der Zigeunerbaron’ van Johann Strauss jr. met onder andere Richard Tauber en Karin Branzell. Het solistenkwintet zingt ook de koorpartij.

Ook CD4 bevat opnamen onder leiding van Weissmann, waaronder de schitterende tango “Wenn du einmal dein Herz verschenkst”. De gelijknamige film zou een half jaar na deze opname uitkomen, maar niemand zong het zo intiem als Lehmann. Componist en tekstdichter Willy Rosen zou in 1944 in Auschwitz worden vermoord. Bijzonder ook het “Ich hol’ dir vom Himmel das Blau”, dat Lehár schreef voor zijn Italiaanse operette ‘La Danza delle Libellule’. Daarnaast de ‘Wesendonck Lieder’ “Schmerzen” en “Träume” van Wagner, “Traum durch die Dämmerung” en “Ständchen” van Richard Strauss en ook “Widmung” en “Du bist wie eine Blume” van Schumann, allen met orkestbegeleiding terwijl de eerste vier liederen waren al uitgebracht waren in de bijlage van box 1. Ten slotte “Dich, teure Halle” en “Allmächt’ge Jungfrau” uit ‘Tannhäuser’ van Wagner, die Lehmann beide ook al akoestisch had opgenomen.

Opnamen met dirigent Frieder Weissmann gaan verder op CD5 met de Wagner-fragmenten “Euch Lüften, die mein Klagen” en “Einsam in trüben Tagen” uit ‘Lohengrin’, “Du bist der Lenz” uit ‘Die Walküre’ en een warme “Mild und leise” uit ‘Tristan und Isolde’, waarvan Lehmann alleen het laatste fragment nog niet akoestisch had opgenomen en interessant aangezien zij de partij van Isolde nooit op het toneel zong. Ook de aria’s van Rosalinde “Klänge der Heimat” en “Mein Herr, was dächten Sie von mir?” uit ‘Die Fledermaus’ zijn onder leiding van Weissmann, die in 1933 voor de nazi’s naar Nederland vluchtte en hier onder andere het Concertgebouworkest dirigeerde.

CD6 is interessant vanwege de twee fragmenten “Mein Elemer!” en “Er ist der Richtige nicht für mich” uit ‘Arabella’ van Richard Strauss. Michael Aspinall is in het CD-boekje niet volledig als hij schrijft: “Strauss seems to have behaved not quite fairly to Lotte over the creation of Arabella, which caused a rift in their friendship. She only managed to sing a handful of performances of the opera”. Zelf gaf Lehmann in interviews verschillende verklaring waarom zij de aan haar opgedragen titelrol tijdens de wereldpremière niet zong: In 1933 noemde zij vermoeidheid als oorzaak, in 1936 vertelde zij als reden dat zij en Strauss uit elkaar waren gegroeid en in 1969 zei zij het vergeten te zijn, maar een samenzwering niet uit te sluiten. En toch zong Lehmann de titelrol op 21 oktober 1933 tijdens de Weense première. Ten slotte is er een bijlage met “A selection of off-the-air recordings”.

De CD-box laat Lotte Lehmanns geprezen intimiteit en enorme interpretatieve capaciteit horen, maar ook haar gebrek aan ritmische controle, problemen met de hoogte en haar matige ademtechniek. Het CD-boekje bevat talrijke unieke foto’s van Lehmann, een kopie uit de eerste box van het biografische essay van Daniel Jacobson – Professor of Music aan de Western Michigan University – die de biografie ‘Never Sang For Hitler’ nogal lichtgelovig samenvat met “It is clear that Lehmann’s responses and approach did not please the Nazi leadership”. Verder zijn er twee essays over de opnamen door Michael Aspinall en Gary Hickling. De transfers van de 78-toeren platen zijn zoals steevast bij Marston uitmuntend.
Marston Records 56004-2 (6CDs)

4.

De Belgische sopraan Sophie Karthäuser nam in september 2016 in de Teldex Studio van Berlijn voor Harmonia Mundi de CD ‘Le Bal des Animaux’ met 33 Franstalige liederen van verschillende componisten op. Karthäuser is een lyrische sopraan, die sporadisch operarollen van Mozart zingt vaak onder leiding van dirigent René Jacobs.

Het dierenrijk heeft altijd een belangrijke plaats ingenomen in de verbeelding van Franse componisten en Karthäuser geeft een fraaie bloemlezing uit dit repertoire. De CD opent met de leeuwerik in “La chanson de l’alouette” van Lalo en Karthäuser en haar Amerikaanse begeleider Eugene Asti op piano geven de levendigheid van de vogel uitstekend weer. De eerste drie ‘Histoires Naturelles’ van Ravel laten zij helaas verspreid over de CD – track 2, 14, 26 – horen. Karthäuser vangt de ironie van ‘Le Bestiaire’ – track 3 t/m 8 – Poulenc schitterend. Het lied “La Colombe” werd uiteindelijk door Poulenc uit de cyclus gehaald en het liedduo laat de duif pas op track 27 koeren. De enige niet-Franse componist op de CD is Rossini, wiens kattenduet Karthäuser zingt met Dominique Visse. Van alle liederen op dierenteksten van Jean de La Fontaine vertolkt Karthäuser slechts “Le corbeau et le renard” van Offenbach. Het wachten is nog steeds op de heruitgave van de CD ‘Fables de La Fontaine’ van François Le Roux door Warner Classics.

‘Le Bal des Animaux’ is een prachtig muzikale beestenbende, innemend vertolkt door een Sophie Karthäuser en sfeervol begeleid door Eugene Asti. Het bijgevoegde boekje in verrassend harmonicaformaat bevat een essay van Denis Herlin, waarin de liederen helaas niet in volgorde van weergave op de CD worden behandeld. Het lied “L’oiselet” van Pauline Viardot is hij overigens vergeten te bespreken. De Franstalige teksten zijn met Engelse vertaling afgedrukt.
Harmonia Mundi HMM 902260 (1CD)

5.

Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) componeerde zijn laatste opera ‘La Clemenza di Tito’ tussen juli en september 1791. Het was een korte termijn opdracht ter gelegenheid van de kroning van Leopold II als koning van Bohemen en Mozart werkte tegelijkertijd – in zijn laatste levensjaar – tevens aan ‘Die Zauberflöte’ en zijn ‘Requiem’. Hij liet de recitatieven van ‘La Clemenza di Tito’ over aan zijn leerling Franz Xaver Süssmayr en de muziek van de opera kenmerkt zich – wellicht door de krappe werkperiode – door bescheiden aria’s, eenkleurige koren en transparante orkestratie.

De BBC maakte op 11 maart 1956 een radio-opname van ‘La Clemenza di Tito’. De registratie bevond zich in de Itter Broadcast Collection van het Lyrita Recorded Edition Trust en is nu door het label Nimbus in de reeks Prima Voce voor het eerst uitgebracht.

De opera werd in het Engels gezongen door een solide cast. De Welshe tenor Richard Lewis zingt de titelpartij van Tito. Hij maakte zijn professionele operadebuut bij de Carl Rosa Opera Company in 1939 en zong vanaf 1947 op het Glyndebourne Festival en in de Royal Opera House Covent Garden van Londen. Lewis zingt Tito met autoriteit en een uitstekend jugendlich-heldisch geluid. Zijn “Se all’impero” van de tweede akte is voor het laatste trio geplaatst.

De hier 29-jarige Joan Sutherland is vooral een liefhebbende Vitellia vol liefde, schuld en de zorgen. De felle, wrekende keizersdochter hoort men bij haar niet. Zij is hier verstaanbaarder dan later, altijd zuiver en met fantastische fraseringen en strakke coloraturen. Monica Sinclair is een luisterrijke Sexto, geloofwaardig in diens twijfel, trouw en verliefdheid.

De Britse mezzo Anna Pollak bracht haar jeugd in Nederland door en is hier een “butch” Annio. Gedurende de Tweede Wereldoorlog zong zij voor de Britse troepen. Vanaf 1945 zong zij bij de Sadlers Wells Opera en gaf gastoptredens bij de English Opera Group, in Glyndebourne (o.a. Dorabella) en het Royal Opera House (o.a. Cherubino). Jennifer Vyvyan is Servilia en Thomas Hemsley is Publius.

Op het label Gala was al een ‘La Clemenza di Tito’ onder leiding van de Britse dirigent John Pritchard uit 1976 in het Royal Opera House van Londen, waar hij in 1951 zijn debuut had gemaakt. Hij geeft met de London Mozart Players een majesteitelijke lezing van de partituur met rustige tempi. De recitatieven worden door klavecimbel begeleid. Een interessante en bijzondere uitgave!
Nimbus Prima Voce NI7967 (2CDs)

6.

De componist Dirk Fock (1886-1973) werd in 1886 in Nederlands-Indië geboren als zoon van Nederlandse ouders. In 1898 keerde het gezin terug naar Nederland, waar Fock zijn eerste schreden zette in de muziek. Fock vertrok vervolgens naar Berlijn, waar hij vioollessen bij Anton Witek en directielessen bij Karl Muck en Arthur Nikisch nam. Fock werd eerste violist in de Berliner Philharmoniker en speelde daar onder leiding van onder anderen Gustav Mahler.

Fock ontwikkelde zich verder als dirigent en in 1911 werd hij eerste dirigent van de Kurfürsten Opera in Berlijn en een jaar later van de Mülhausen Opera, waar hij – amper 26 jaar oud – opera’s van Richard Strauss en Wagner dirigeerde. Van 1913 tot 1917 volgden betrekkingen bij orkesten in Zweden en in de jaren daarna leidde Fock regelmatig het Concertgebouw Orkest in Amsterdam en het Residentie Orkest in Den Haag. Fock zette in 1919 zijn loopbaan voort in New York. Daar werd hij eerste dirigent van de New York City Symphony Orchestra en vervulde gastdirecties bij de New York Philharmonic, de National Symphony en St. Louis Orchestra.

Fock keerde in 1924 – op verzoek van Richard Strauss – terug naar Europa, waar hij in Wenen eerste dirigent werd bij de Wiener Konzertverein. Vanuit Wenen brachten gastdirecties hem naar Berlijn, Budapest, Milaan, Parijs, Rome en opnieuw naar Amsterdam en Den Haag. In de jaren ’30 verbleef Fock een lange periode in Parijs, waar hij incidenteel het Orchestre National dirigeerde, maar zich vooral verder toelegde op componeren. Als componist was Fock overwegend autodidact. Zijn oeuvre is niet uitgebreid, maar zijn liederen openbaren een liefde voor de menselijke stem.

Op het label Zefir Records is de CD ‘Dirk Fock; Songs and Sketches’ verschenen. De CD opent met zeven liederen uit drie cycli, die Fock deels in Berlijn en deels in de VS componeerde: de ‘Sechs Lieder für eine Singstimme mit Klavierbegleitung, op. 2’, ‘Sechs Lieder für eine mittlere Singstimme mit Klavier, op. 4’ en ‘A Cycle of Love Songs, op. 9’. De liederen verraden een laat-romantische invloed. De Nederlandse sopraan Irene Maessen zingt de miniatuurtjes – vijf zijn korter dan twee minuten – expressief. Luister naar de onschuld in “Lied des Harfenädchens” en de werking van Brahms in “Auf ein schlummerndes Kind”. De ‘Trois Chants, op. 13’ hebben daarentegen een impressionistisch idioom. “Romance sans paroles” is indringend, maar “Silence” mist helaas diepte. Irene Maessen zet de liederen vocaal breed aan.

In 1940 vertrok Dirk Fock naar de VS waar hij Amerikaans staatsburger werd. Daar componeerde hij in de eerste helft van de jaren veertig de vijf ‘Songs of Glory, op. 43’ op gedichten van Joseph Auslander. De Nederlandse bariton Mattijs van de Woerd maakt met Sprechgesang indruk in de verschikkingen van de oorlog. De Nederlandse pianist Maurice Lammerts van Bueren toont zich in de liederen een meegaand begeleider en verklinkt de vier ‘Java Sketches’ voor piano – met de hierin verwerkte geluiden uit Focks jeugd in Nederlands-Indië – glansrijk. De CD is een prachtig eerbetoon aan de Nederlandse componist Dick Fock, die door onachtzaamheid gevaar liep te worden vergeten. Het CD-boekje heeft geen vertalingen bij de liedteksten.
Zefir Records ZEF 9651 (1CD)

7.

W.A. Mozart (1756-1791) zocht tussen 1782 en 1786 naar muzikale en persoonlijke vrijheden. Hij experimenteerde na ‘Die Entführung aus dem Serail’ (1782, KV 384) en vóór ‘Le Nozze di Figaro’ (1786, KV 492) – de eerste van zijn drie ‘Da Ponte’-opera’s – in een ware werkplaats aan dramatische muziek met nieuwe vormen, schetsen, oefeningen, maar ook in de twee incomplete opera’s ‘L’Oca del Cairo (KV 422) en ‘Lo Sposo Deluso’ (KV 430) en ‘Der Schauspieldirektor’ (KV 486). Deze muziek plus werken van Paisiello, Martín y Soler en Salieri uit deze periode en andere werken van Mozart arrangeerde dirigent Raphaël Pichon tot een ‘dramma giocoso’ in drie scènes. De titels van de drie scènes zijn afgeleid van de drie ‘Da Ponte’-opera’s en ontlenen hun namen aan hun ondertitels.

In die drie scènes vertolken de zangers Sabine Devieilhe, Linard Vrielink, Siobhan Stagg, Serena Malfi, John Chest en Nahuel di Pierro hun partijen verrukkelijk. Luister in het eerste deel ‘La Folle Giornata’ naar de Nederlandse tenor Linard Vrielink in “Saper bramate” uit Paisiello’s ‘Il Barbiere di Siviglia’. De jonge, lyrische zanger vertolkt steeds grotere partijen aan de Berlijnse Staatsopera Unter den Linden en brengt hier zijn serenade met glans en kern. De Franse sopraan Sabine Devieilhe is de ster van de show en zingt Mozarts canzonetta “Ridente la calma” stralend, stromend en zwoel.

In het tweede deel ‘Il Dissoluto Punito’ is het eerlijke geluid van Vrielink – zijn talent dat doet denken aan Anton Dermota – te horen in de Mozart-aria “Per pietà, non ricercate” en zingt Devieilhe de aria No, che non sei capace”. In de derde scène ‘La Scuola degli Amanti’ excelleert Devieilhe in “Da schlagt” uit ‘Der Schauspieldirektor’. De overige ensembles spetteren van vitaliteit en de onbegeleide canons “Caro bell’idol mio” in het eerste en “Nascoso è il mio sol” in het tweede deel – beide gearrangeerd door Vincent Manac’h – zijn juweeltjes.

Het spel van het ensemble Pygmalion onder muzikale leiding van Raphaël Pichon is helder, vloeiend en dramatisch en de drie ouvertures – uit ‘Lo Sposo Deluso”, ‘Thamos, König in Ägypten’ en ‘Der Schauspieldirektor’ – worden opwindend en spannend vertolkt. De geluidskwaliteit van de opname is uitstekend.

Dit is niet een uitgave voor puristen en er zullen liefhebbers zijn die zich niet kunnen vinden in de het concept van Pichon als een soort citaten-opera. Maar het ontwerp is vindingrijk en als voorstelling fraai uitgevoerd. Het toont Mozart is voorbereiding op zijn drie geestige meesterwerken.
Harmonia Mundi HMM 902638.39 (2CDs)

8.

Goyescas’ is een opera van de Spaanse componist Enrique Granados (1867-1916). Geïnspireerd tot het componeren van deze eenakter werd hij door het succes van zijn gelijknamige pianosuites uit 1911. Deze werken waren gebaseerd op vroege schilderijen van Francisco Goya, waarin deze de majos en majas uit het lagere milieu van Madrid portretteerde. Fernando Periquet y Zuaznábar schreef bij de muziek van Granados het Spaanstalige libretto.

De Eerste Wereldoorlog verhinderde echter de wereldpremière van ‘Goyescas’ in de Opéra de Paris, waarna de oeropvoering op 28 januari 1916 in de Metropolitan Opera van New York plaatsvond. De cast bestond uit niemand minder dan de tenor Giovanni Martinelli als de jonge officier Fernando en de bariton Giuseppe De Luca als de stierenvechter Paquiro. Granados kon helaas slechts kort genieten van het succes. Op de terugweg naar Europa kwamen hij en zijn vrouw om het leven toen hun schip werd getorpedeerd door een Duitse onderzeeboot.

De uitgever Tritó Edicions bracht in 1997 een herziene editie van ‘Goyescas’ uit, omdat Granados aangegeven zou hebben het werk te willen herorkestreren. Een CD-opname van deze versie werd in dat jaar al uitgebracht met het Orquesta de Cadaqués onder leiding van Gianandrea Noseda. Daarnaast bestaan er nog twee studio-opnamen en een live-opname van de opera op CD. Aan deze discografie is nu door Harmonia Mundi een nieuwe live-registratie toegevoegd van een uitvoering die in januari 2018 in de Barbican Concert Hall van Londen werd gegeven. Ook hier wordt de herziene editie van Albert Guinovart – in het CD-boekje staat “Guinovard” – gebruikt.

De Canarische mezzo en tenor Nancy Fabiola Herrera en Gustavo Peña vormen een elegant adellijk paar Rosario en Fernando en de Spaanse bariton en mezzo José Antonio López en Lidia Vinyes Curtis zijn geanimeerd als Paquiro en diens geliefde Pepa. De Spaans dirigent Josep Pons geeft een uiterst sfeervolle lezing met het BBC Symphony Orchestra en de uitbundige BBC Singers. Het CD-boekje bevat de complete tekst van de opera met Franse en Engelse vertaling. Een prima opname, ook al is de Decca-opname van 1955 met Consuelo Rubio als Rosario, Manuel Ausensi als Paquiro en Ana María Iriarte als Pepa onder muzikale leiding van Ataúlfo Argenta niet te overtreffen (CD-label Alhambra WD 71322).
Harmonia Mundi HMM 902609 (1 CD)

9.

De opera ‘Euryanthe’ van Carl Maria von Weber (1786-1826) beleefde zijn wereldpremière in 1823 te Wenen. Vanwege het zwakke libretto wordt het werk echter nog maar zelden opgevoerd. Het verhaal gaat over de weddenschap tussen graaf Adolar en graaf Lysiart. Lysiart beweert dat hij Adolars echtgenote Euryathe kan verleiden en combineert zijn krachten met Euryathes jaloerse vriendin Eglantine. Als hij Adolar uiteindelijk overtuigt dat Euryanthe hem bedrogen heeft, laat Adolar Euryanthe in de steek, waarop zij – gebeten door een slang – sterft. Als Eglantine over haar dood verneemt, onthult zij het intrige aan Adolar. Euryanthe blijkt echter niet gestorven en ten slotte worden Euryanthe en Adolar herenigd, waarna een woedende Lysiart Eglantine vermoord.

Gustav Mahler bracht in 1903 als directeur van de Wiener Staatsoper nog wijzigingen aan zowel het libretto als de partituur aan, maar ook die konden de opera niet geliefder maken. Begin jaren vijftig was er een tijdelijke opleving van het werk. Zo werd op 30 september 1955 in de BBC-studio een concertante uitvoering van ‘Euryanthe’ gegeven, die nu heruitgebracht is op CD. Er waren veel coupures in het (te) lange werk gemaakt.

Dit was de enige keer dat de Australische sopraan Joan Sutherland de titelrol van ‘Euryanthe’ zong. Zij vertolkt de rol puur en onbedorven en zingt de partij kristallijn. De opname is mede interessant vanwege de Nederlandse tenor Frans Vroons als een licht lyrische Adolar. In Londen was hij inmiddels bekend vanwege zijn Don José in ‘Carmen’ in 1948 en 1949. Luister naar zijn romance “Unter blüh’nden Mandelbäumen” met een mooie voix mixte en de aria “Wehen mir Lüfte Ruh’” in de tweede akte.

De Duitse sopraan Marianne Schech is een felle jugendlich-dramatische Eglantine en de Tsjechische bariton Otakar Kraus een stoere, vileine Lysiart. De Duitse bas Kurt Böhme zingt een dragende König Ludwig VI. Ster van de uitvoering is de Oostenrijkse dirigent Fritz Stiedry. De Joodse Stiedry had in 1933 Duitsland verlaten en sinds 1937 in Amerika gewerkt. In 1954 had hij indruk gemaakt op het Engelse publiek met ’Der Ring des Nibelungen’ in Covent Garden. Zijn lezing van ‘Euryanthe’ is prachtig elegant, doorschijnend en sprekend.

Deze opname werd in 2003 reeds uitgebracht op het label Ponto van wijlen Walter Knoeff, maar was al tijden niet meer leverbaar. Er zijn alternatieve uitgaven van ‘Euryanthe’ in verschillende versies. Zo is er de radio-opname van 1949 uit Oostenrijk met Maria Reining in de titelrol en Walter Berry als Lysiart. Daarnaast zijn er nog twee interessante live-opnamen uit 1954: één uit Stuttgart met Trude Eipperle als een prachtige Euryanthe en een solide Wolfgang Windgassen als Gerard (Adolar) en één van het Maggio Musicale Fiorentino onder leiding van Carlo Maria Giulini met Inge Borkh als Eglantine en Alexander Welitsch als König Ludwig VI.
Nimbus Records Prima Voce NI 7969 (2CDs)

10.

Leonard Bernstein (1918-1990) was van 1983 tot zijn dood erevoorzitter van het Orchestra dell’Accademia Nazionale di Santa Cecilia. Dit orkest heeft tussen 13 en 24 februari 2018 in het Auditoriun Parco della Musica van Rome Bernsteins drie schitterende symfonieën opgenomen onder leiding van hun eerste dirigent Antonio Pappano.

De Eerste Symfonie ‘Jeremiah’ (1942) was Bernsteins eerste symfonische compositie. Het is een klaagzang voor de gevallen stad Jerusalem en Bernstein schreef het tijdens de onderhandelingen over het Brits Mandaat Palestina, terwijl vluchtende Joden door de Britten toegang tot Palestina geweigerd werden. Bernstein nam de symfonie al in 1945 op met Nan Merriman in die finale. De Canadese alt Marie-Nicole Lemieux mist in de nieuwe opname helaas het legato, ontwikkeling en waardigheid van Merriman en is te onstuimig en theatraal. De balans met het orkest is bovendien niet fraai.

De Tweede Symfonie ‘The Age of Anxiety’ bevat geen vocale bijdrage, maar de meest interessante Derde Symfonie ‘Kaddish’ (1963) daarentegen des te meer. Het werk is opgedragen aan John F. Kennedy, die een paar weken voor de wereldpremière was vermoord. Pappano koos voor Bernsteins gereviseerde versie van de symfonie uit 1977. Er zijn in deze herziene editie minder spreekteksten dan in het origineel en het werk is compacter en korter.

Pappano heeft met de Britse mezzo en ex-actrice Josephine Barstow een fenomenale spreekster voor de enigszins pretentieuze en ongemakkelijke teksten. In het eerste deel “Invocation” benadert zij God na het neuriënde openingskoor. Zij wil haar eigen Kaddish zeggen, een gebed waarin God in veel termen geprezen wordt. Superlatieven zijn niet toereikend om Barstows voordracht te beschrijven; aangrijpend, indringend, intensief, diepgaand. Daarna wordt het eerste Kaddish grimmig en onstuimig gezongen door het Coro e Voci Bianche dell’Accademia Nazionale di Santa Cecilia.

Ook het bitterende tweede deel “Din-Torah” begint met het neuriënde koor, waarna zich Barstow ongeduldig toont in Bernsteins confrontatie met de zwijgende “Tin God!” Pappano ontgrendelt een theatrale hevigheid uit het orkest in de “bluesy” finale met opeenstapelende wrange noten en uit het acht-delige koor. Het tweede Kaddish is een beeldschone sopraansolo, een wens om God te troosten, waarin Mahler om de hoek komt kijken. De sopraan van de Amerikaanse Nadine Sierra is in de lastige hoogte onrustig. Luister naar Montserrat Caballé voor de sfeer van de glansrijke regenboog in dit centrale wiegenlied.

Afvragend opent Barstow het derde deel “Scherzo” met “Something is wrong… Nothing to dream, nowhere to go, nothing to know”. Het orkest werkt naar een climax, een haast onbedwingbare uitbarsting en een uiteindelijk droomachtige triomf, die wordt gevolgd door het derde Kaddish door jongenskoor. In de finale schikt Barstow zich in “together we suffer, together we exist… recreate each other!” en een schitterende fuga met kaddish van koor en sopraan besluit de symfonie. Antonio Pappano verklinkt de unieke, theatrale kracht van de Joodse muziek uitstekend en Josephine Barstow geeft de meest opwindende en boeiende voordracht van de teksten op CD.
Warner Classics 0190295661588 (2CDs)