december 2009

 

Vorig jaar verscheen een nieuwe biografie over de sopraan Lotte Lehmann met de ironische titel ‘Never Sang for Hitler’ van Michael Kater. Kater staat bekend als een soort Nazi-jager in de klassieke muziek. Hij schreef eerder indrukwekkende standaardwerken als ‘The Twisted Muse’ en ‘Composers of the Nazi Era’. Met zijn nieuwste boek ‘Never Sang For Hitler’ kunnen alle vorige biografieën van Lotte Lehmann en haar autobiografische geschriften rechtstreeks naar de prullenbak worden verwezen.

Lotte Lehmann werd in 1888 in een provinciaals “lower-middle class” milieu geboren. Haar eerste operarol was de Zweiter Knabe in ‘Die Zauberflöte’ van Mozart in 1910 in Hamburg. Daarna nam haar zangcarrière een snelle vlucht en werd zij één van de grootste sopranen van de twintigste eeuw. Zij nam in 1914 al haar eerste platen op en zong tijdens de wereldpremières van de Strauss-opera’s ‘Ariadne auf Naxos’ in 1916 (tweede versie), ‘Die Frau ohne Schatten’ in 1919 en van ‘Intermezzo’ in 1924. Lehmann werd geroemd om haar “Innigkeit” en haar enorme interpretatieve expressie, maar opvallend waren gedurende haar hele carrière haar gebrek aan ritmische controle, problemen met de hoogte en haar matige ademtechniek. Haar grootste successen waren de rol van de Marschallin in ‘Der Rosenkavalier’ en de titelrol in ‘Fidelio’. Na 1934 zong zij voornamelijk in Amerika, waar zij na de “Anschluss” van Oostenrijk ging wonen. Na haar afscheid in 1951 gaf zij daar les aan zangeressen als Grace Bumbry, Marilyn Horne, Risë Stevens en Eleonor Steber. Lotte Lehmann overleed in 1976 in het Amerikaanse Santa Barbara, waar zij sinds 1940 woonde met haar vriendin Frances Holden.

‘Never Sang for Hitler’ is gebaseerd op persoonlijke documenten (voornamelijk brieven) van Lotte Lehmann, die Michael Kater eind jaren tachtig en in de jaren negentig ontdekte. Lotte Lehmann was gek op schrijven en de door Kater ontdekte brieven zijn dan ook talrijk. Zij tonen een onbekende kant van de sopraan en beschrijven een vrouw met een competitieve aard en professionele jaloezie. Uitvoerig beschrijft Kater haar berekende rivaliteit met Maria Jeritza, Viorica Ursuleac, Kirsten Flagstad en ook haar mannelijke collegae. Haar gelddorst stond haar in de weg op meerdere momenten in haar carrière. Zo had Richard Strauss haar in gedachten voor de titelrol van ‘Die Ägyptische Helena’ en ‘Arabella’, maar werd zij door haar eigen gretigheid en onhandigheid voor de wereldpremières gepasseerd. Kater beschrijft ook Lehmanns raciale vooroordelen (ook jegens haar leerling Grace Bumbry), haar antisemitische uitlatingen typerend voor haar petit bourgeoise afkomst, haar buitenechtelijke relaties, haar erotische interesse in de zoon van haar echtgenoot, haar lesbische relaties en haar voorkeur voor rollen tegenover andere vrouwen (Marschallin en de “butch” Fidelio) en de mannelijke liederencycli (‘Die schöne Müllerin’ en ‘Winterreise’). Tegen het einde van haar carrière is Lotte Lehmann verbitterd na problemen met rollen als Isolde, Fidelio en Arabella en slagen haar professionele pogingen als schrijfster, schilder, regisseur en lerares slechts matig. Haar bezittende instincten zijn een obstakel bij haar didactische werkzaamheden en zij kan haar leerlingen maar moeilijk loslaten. Kater weerlegt echter de herhaaldelijk en venijnige beschuldigingen van Lehmanns leerlinge Marilyn Horne, die zich tijdens een masterclass door Lehmann geschoffeerd voelde. Een publicatie van een transcriptie van de betreffende masterclass pleit Lehmann vrij, ook al is Kater hier met zijn verklaring wat kort door de bocht.

De rol van Lotte Lehmann na de machtsovername van Hitler in 1933 vormt het centrum van deze biografie. Na de oorlog heeft Lehmann zich altijd opgeworpen als fanatieke opponent van het Nationaal Socialisme, verzetsstrijdster en persoonlijke vijand van Hermann Göring, de minister van onderwijs tijdens het Nazi bewind. Echter, uit haar correspondentie – die zij verloren waande, maar Kater terugvond – blijkt een ander personage. Na de machtsovername van Hitler gaf Lehmann nog vele concerten in Duitsland en een aanbieding van (de joodse) Rudolf Bing in 1934 om uit Duitsland weg te gaan en naar Glyndebourne te komen sloeg zij af. Zij trad in die jaren nog zó vaak op in Nazi Duitsland, dat onder anderen de vrouw van dirigent Bruno Walter haar schreef dat het nu wel eens genoeg was geweest. In 1934 keerde Lehmann op verzoek van intendant Heinz Tietjen van een Amerikaanse tour terug naar Duitsland voor een gesprek met Göring. Kater spreekt zelfs over het bestaan van een foto met Lotte Lehmann voor Görings vliegtuig met hakenkruis tussen twee SS-officieren, maar de foto is in het boek helaas niet afgedrukt. Het gesprek met Göring over een aanbod was volgens Lehmann “verbazingwekkend positief”, maar het uiteindelijke contract bleek voor de gelddorstige sopraan echter financieel teleurstellend. Vanwege haar gretigheid en opnieuw onhandige onderhandelingen trok Göring vervolgens zijn aanbod in, waarna Lehmann in een telegram aan hem smeekte om een tweede kans. Het contract kwam nooit van de grond en de werkeloze Lehmann vertrok tenslotte uit Duitsland.

‘Never Sang for Hitler’ gaat met name over het persoonlijke leven van Lotte Lehmann. Kater vertelt niet uitgebreid over Lehmanns voorstellingen, maar hij blijkt hierover wel goed geïnformeerd. Slechts eenmaal is hij te betrappen op een foutje als hij Elektra in het rijtje Strauss-rollen van Viorica Ursuleac plaatst (hoofdstuk 3 “New Challenges in Vienna”). Kater heeft zijn huiswerk weer uitstekend gedaan en zijn referenties dwingen opnieuw respect af. ‘Never Sang for Hitler’ is een sombere biografie, maar Kater wordt nooit kwaadaardig en toont zijn respect aan de kunstenares Lehmann, ook al gaat hij de obscure kant van haar leven niet uit de weg.

2008; € 20,00
ISBN 978-0-521-87392-5
394pp, Hardcover
Cambridge University Press, New York