27-06-2016
De tenor Émile Belcourt werd op 27 juni 1926 in de Canadese plaatsje Laflèche geboren.
Émile Belcourt studeerde zang in de jaren vijftig aan de Universität für Musik und darstellende Kunst Wien bij Editha Fleischer. Daarna had hij in Parijs les van Pierre Bernac en Germaine Lubin.
Belcourt begon zijn carrière als bariton in 1957 bij het Stadttheater van Ulm en zong in het seizoen 1958/1959 bij het Stadttheater van Bonn. In 1961 gasteerde hij bij het festival van Aix-en-Provence als Aeneas in ‘Dido and Aeneas’ van Purcell. Na zijn succes als Pelléas in ‘Pelléas et Mélisande’ aan de Opéra-Comique van Parijs zong hij dezelfde partij in 1962 bij de de Scottish Opera in Glasgow.
Na optredens in Duitsland en Frankrijk maakte hij met zijn eerste optreden als tenor op 19 juni 1963 zijn Engelse debuut in het Royal Opera House Covent Garden van Londen in de rol van Gonzalve in ‘L’Heure Espagnolet’ van Ravel. In hetzelfde jaar trad hij toe tot het ensemble van de Sadler’s Wells (later de English National Opera en maakte daar zijn debuut als Pluto in ‘Orphée aux Enfers’ van Offenbach. Daarna zong hij bij dat gezelschap Eisenstein in ‘Die Fledermaus’, de titelrol in ‘Barbe-Bleue’ van Offenbach, Raoul in ‘La Vie Parisienne’, in ‘Aus einem Totenhaus’ van Janáček en in ‘Ariane et Barbe-Bleue’ van Dukas. In 1966 werkte hij bij het gezelschap mee aan de wereldpremière van ‘The Violins of Saint-Jacques’ van Malcolm Williamson, in 1967 in de wereldpremière van ‘A Penny for a Song’ van R.R. Bennett en in 1977 in de wereldpremière van ‘The Royal Hunt of the Sun’ van Iain Hamilton en van ‘Toussaint’ van David Blake (als Mars Plaisir).
Tussendoor zong hij bij de Scottish Opera Glasgow in 1963 nog Cassio in ‘Otello’ en Gonzalve, in 1964 Raoul in ‘La Vie Parisienne’, in 1965 en 1974 Shuisky in ‘Boris Godoenov’, in 1966 de titelrol in ‘Barbe-Bleue’, in 1967 Pluto in ‘Orphée aux Enfers’, in 1968 Eisenstein, in 1969 Archibald Grosvenor in ‘Patience’ van Gilbert & Sullivan en in 1976 Loge in ‘Das Rheingold’.
Hij maakte zijn debuut bij de Canadian Opera Company op 8 september 1973 als Bernard of Clairvaux in de premiere van ‘Heloise and Abelard’ van Charles Wilson en zong daarna bij het gezelschap Camille in ‘Die lustige Witwe’ in 1973, Shuisky in ‘Boris Godoenov’ in 1974, Gonzalve in 1974 en Dr Falke in ‘Die Fledermaus’ in 1975.
Verder zong hij Macheath in ‘The Beggar’s Opera’ van Britten tijdens het Guelph Spring Festival van 1976 en Eisenstein bij de Edmonton Opera en de English National Opera. In 1978, 1980 en 1982 zong hij Loge in ‘Das Rheingold’ in Seattle en daar trad hij in 1979 ook op in ‘Der Ring des Nibelungen’. Tevens zong hij in Seattle Tristan in ‘Tristan und Isolde’ in 1981 en Siegmund in ‘Die Walküre’ in 1982.
In het Royal Opera House Covent Garden sprong hij in 1981 in als Herodes in ‘Salome’ van Richard Strauss. In datzelfde operahuis werkte hij dat jaar mee aan een productie van ‘Lulu’ van Alban Berg. Als Herodes trad hij in 1982 op bij de San Francisco Opera. Daar zong hij in 1983 ook Tichon in ‘Káťa Kabanová’ van Janáček, Baron Grog in ‘La Grande Duchesse de Gerolstein’ van Offenbach en Shuisky.
In de loop van zijn carrière zong hij meer en meer rollen uit het karaktervak. Gastoptredens brachten hem naar belangrijke operahuizen in Engeland, Canada en Amerika. Overige rollen van zijn repertoire waren Dr. Suda in ‘Osud’ van Janáček en Danilo in ‘Die lustige Witwe’ van Lehár.
Émile Betcourt werkte in Canada als zangpedagoog aan de Saskatoon University en was tevens werkzaam als operaregisseur. Zijn stem is vastgelegd in studio-opnamen door Decca (bijrol in ‘Lakmé’, ‘Street Scene’ van Kurt Weill), Westminster (Loge in ‘Das Rheingold’ in het Engels) en MRF (‘Les Francs-Juges’, een onvoltooide opera van Berlioz).
Kijk op YouTube