De Nederlandse tenor Louis Goldsteen overleed op 12 augustus 1940. De carrière van deze belangrijke zanger is door Opera Nederland in een vierdelige biografie opgetekend.
In deel 3: De oorlogsjaren bij de Fransche Opera (1914-1916)

 

1914
De Eerste Wereldoorlog was uitgebroken op 28 juli 1914. Ruim een maand later begin september 1914 werd gemeld dat Louis Dornay – die als fort-tenor aan de Koninklijke Opera te Boedapest geëngageerd was – voorlopig in Holland bleef. Op concerten in Duitsland, waarvoor hij genodigd was, was ook geen uitzicht meer (Algemeen Handelsblad; 2-9-1914).

In het seizoen van de Fransche Opera kwamen rond die tijd wijziging in het “tableau de la troupe”. De aanvankelijk geëngageerde heldentenor ging in het Franse leger dienen en kon daardoor zijn verbintenissen niet nakomen. In plaats van hem werd Louis Dornay geëngageerd (Algemeen Handelsblad; 16-9-1914).

Louis Dornay zong in het seizoen 1914/1915 negen rollen bij het Théâtre Royal de La Haye. Op 15 oktober zong hij bij het gezelschap de rol van Raoul de Nangis in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag:

“Louis Dornav zong de tenorpartij waarlijk verdienstelijk; er is klank en glans in zijn stom en beschaving in zijn wijze van zingen; als acteur mist Dornay nog de noodige losheid, doch waar hij van .actiebegrip geenszins verstoken bleek, mogen wij vertrouwen, dat hij zijn spel in de toekomst wel expressiever zal weten te maken” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 29-10-1914)

“Achter den naam Louis Dornay, den voortreffelijken Raoul van dezen avond, die geen ut de poitrine en wat er nog meer in die hoogtestreek aan tonen voorradig behoort te zijn, schuldig bleef en die bovendien den grootscheepschen stijl dezer muziek uitstekend te pakken had, houdt zich een Nederlander schuil” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 30-10-1914)

Op 23 oktober werkte hij nog mee aan een zanguitvoering bij de Koninklijke Liederentafel Apollo voor het Amsterdamsch Steun-Comité in de Westerkerk (Algemeen Handelsblad; 24-10-1914).

Dornay zong op 31 oktober bij het Théâtre Royal de La Haye de rol van Manrico in ‘Il Trovatore’ van Verdi in het Frans in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag:

“In Louis Dornay heeft het Fransche opera-gezelschap een niet te onderschatten kracht. Al kan zijn stem het in ’t hooge register niet tot dien breeden glans brengen die sommige (lang niet alle) Italiaansche tenoren geven, zijn geluid is mild en zijn muzikaliteit dikwijls overtuigend. Zijn zang won gisteravond geleidelijk aan gloed; in het eerste bedrijf ontbrak nog de inspiratie, maar in de derde acte wist hij het publiek mee te sleepen en in het laatste bedrijf vond ik zijn stem en voordracht de warme lyrische accenten die Verdi’s muziek vraagt” (Algemeen Handelsblad; 2-12-1914)

“Zeker, Dornay blijft als acteur gebrekkig, doch vocaal ontwikkelt hij zich op verrassende wijze; de Manrico-partij, een der zwaarsten van het repertoire, heeft hij tot het eind toe frisch en met glans gezongen; wij herinneren ons van hem zelfs prachtige momenten tot zelfs in het laatste bedrijf, waarin hem alles nog zonder inspanning gelukte” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 14-1-1915)

Bij het Théâtre Royal de La Haye zong hij op 12 november Éléazar in ‘La Juive’ van Halévy in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag. Op 24 november werd de productie opgevoerd in de Stadsschouwburg van Amsterdam:

“En nu was ’t een bron van genoegen en een voldoening voor ons, dat de Eléazar-partij opgedragen was aan den tenorzanger Louis Dornay, in wien ieder wel den Amsterdammer Louis Goldsteen herkende (uit de concertzaal), maar die voor velen nog homo novus was in de Fransche opera. Als acteur heeft Dornay nog ervaring op te doen, losser en vrijer zich te bewegen, en de rol van den ouden man met meer overtuiging te spelen. De uitspraak van het Fransch verraadt zijn afkomst, en een meer in de Duitsche richting geleide studie. Maar tegenover deze tekortkomingen die gaandeweg kunnen verdwijnen staat een natuurlijk ontwikkelde muzikaliteit, een bijzonder te roemen zang-talent en stemmiddelen die hem, als fort tenor, een plaats vóóraan geven in dit opera-gezelschap. Zijn rijk getimbreerd orgaan gebruikte hij zeer gevoelig in de Paasch-scène, en de groote aria (vierde bedrijf) wist hij zoo kernig en kranig op te voeren, dat de beroemde solo zoo iets als een triomf voor Eleazar-Dornay werd” (Algemeen Handelsblad; 25-11-1914)

“Louis Dornay zette er een sentiment onder, die den zang, niettegenstaande zijn ulevellen-rijm, -waarlijk transfigureerde. Muziek, die zóó, wanneer ze naar haar aard weergegeven wordt, kan aandoen als ’n sublieme, dwepende geloofskreet des harten, is zeker niet “oud” – al geef ik dadelijk toe, dat ’t feu sacré van ’n zanger als Dornay noodig is, om de holle antiquiteit van menigen “vorm” te doen vergeten. M’n hart zwelt van trots. Louis Dornay = Louis Goldsteen” (De Telegraaf; 25-11-1914)

Op 12 december was Dornay één van de solisten in het ‘Weihnachtsoratorium’ van Bach in het Concertgebouw van Amsterdam naast Aaltje Noordewier-Reddingius en Pauline De Haan-Manifarges:

“De heer Louis Dornay heeft zeker een mooi tenorgeluid, in zijne aria’s toonde hij eene niet gering ontwikkelde coloratuur en menig gedeelte Recitatief gaf hij als evangelist goed gevoeld weer; doch als Bach-zanger staat hij nog niet op de hoogte van zijne drie partners. Waarin dit nu precies ligt, laat zich maar niet zoo dadelijk zeggen. Eén ding meenen wij den heer Dornay echter wel te mogen aanraden. Laat hij, wat het haarfijn afmeten der intervallen betreft, een voorbeeld nemen aan haar, die wij zooeven de Bach-zangeres bij uitnemendheid noemden. Zijne intonatie is nu nog niet altijd boven bedenking” (Het Nieuws van den Dag; 14-12-1914)

“Deze had de Evangelistenpartij iets meer met verhelenden trant en de aria’s leniger kunnen zingen” (Het Centrum; 15-12-1914)

Dornay zong op 15 december de rol van Fernand in ‘La Favorita’ van Donizetti bij het Théâtre Royal de La Haye in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag:

“Dornay zong met zangerslust; ik hoor zijn stem graag, behalve in de hooge ligging waar de klank wat benepen wordt. Menige lyrische passage deed Dornay mooi uitklinken, maar hij zou toch wel doen met te trachten zijn voordracht nog iets meer te varieeren” (Algemeen Handelsblad; 16-12-1914)

Hij was op 17 december te horen bij het Théâtre Royal de La Haye als Radames in ‘Aida’ van Verdi in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag (Annalen van de operagezelschappen in Nederland, 1886-1995 (Amsterdam [1996])).

Op 19 december werkte Louis Dornay mee aan een concert van Santo Serviçio in de Grote Zaal van het Concertgebouw :

“Louis Dornay, de operazanger, zong uit Bruneau’s l’Attaque du moulin en uit Puccini’s Bohème” (Algemeen Handelsblad; 20-12-1914)

“Louis Dornay zong op meesterlijke wijze ‘L’Attaque du moulin’. Zjjn stem heeft aan fijnheid gewonnen sinds den laatsten keer, dat wij hem als concert-zanger hoorden” (Nieuw Israelietisch weekblad; 25-12-1914)

Verder maakte hij in het seizoen 1914/1915 twaalf plaatopnamen in Londen.

1915
Louis Dornay zong op 7 januari 1915 bij het Théâtre Royal de La Haye de rol van Arnold in ‘Guillaume Tell’ van Rossini in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag:

“de warmte die Dornay daar in zijn hoog tenor-timbre stralen deed” (Algemeen Handelsblad; 20-1-1915)

Op 7 februari 1915 was Dornay te horen bij de Koninklijke Liedertafel “Souvenir des Montagnards” tijdens een concert, waar “Leiden’s Ontzet” met tenor-, bariton-, en bassoli van Richard Hol te gehore werd gebracht (Nieuwe Tilburgsche Courant; 2-2-1915).

In een advertentie gaf Louis Dornay in februari 1915 aan zangles te geven in de Celebesstraat 52 te Den Haag (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 15-2-1915)

Hij zong op 18 februari 1915 bij het Théâtre Royal de La Haye de rol van Vasco da Gama in ‘L’Africaine’ van Meyerbeer in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 19-2-1915).

Verder trad hij bij het Théâtre Royal de La Haye in de tweede helft van het seizoen 1914/1915 in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag nog op als Duca in ‘Rigoletto’ van Verdi en in de titelrol in ‘Faust’ van Gounod (Annalen van de operagezelschappen in Nederland, 1886-1995 (Amsterdam [1996])).

Louis Dornay en zijn toekomstige echtgenote Betsy Culp berichtten in maart 1915 privaat-, cursus- en ensemblelessen te geven op Celebesstraat 52 in Den Haag (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 12-3-1915).

Louis Dornay en Betsy Culp traden op 23 mei 1915 op tijdens een Groot Buitengewoon Populair Opera- Concert in de Grote Zaal van het Concertgebouw te Amsterdam (Algemeen Handelsblad; 22-5-1915). Dit concert werd op 29 mei 1915 herhaald in de Groote Schouwburg van Rotterdam (Rotterdamsch Nieuwsblad; 28-5-1915). Ook op 6 juni 1915 werd dit concert gegeven in de Groote Schouwburg van Rotterdam (Rotterdamsch Nieuwsblad; 4-6-1915).

Dornay was één van de solisten van de Fransche Opera tijdens een Groot Opera-Concert op 13 juli 1915 bij de Koninklijke Liedertafel “Souvenir des Montagnards” met opnieuw begeleiding van Betsy Culp (Nieuwe Tilburgsche Courant; 13-7-1915).

Rond die tijd werd aangegeven dat Louis Dornay voornemens was voorlopig in Den Haag gevestigd te blijven. Het lag in zijn bedoeling gedurende het winterseizoen 1915/1916 in verschillende plaatsen van Nederland liederavonden te geven (De Telegraaf; 15-7-1915).

Op 31 juli gaf hij met de solisten van de Fransche Opera een concert in het Kurhaus van Zandvoort, opnieuw begeleid voor Betsy Culp (De Telegraaf; 28-7-1915).

Voor het seizoen 1915/1916 was Louis Dornay niet geëngageerd door de Fransche Opera (Rotterdamsch Nieuwsblad; 30-8-1915).

Louis Dornay zong bij Toonkunst in december 1915 de ‘Messiah’ van Händel onder leiding van Willem Mengelberg in het Concertgebouw van Amsterdam:

“Na hem kwam de tenor Goldsteen, die zijn fraaie stem ontsiert, door het leelijk zingen van zijn toonlooze klinkers” (De Tijd; 20-12-1915)

“De heer Goldsteen kan een goed opera zanger zijn, een oratorium-zanger is hij niet. De lyriek schijnt hem geheel vreemd. Hij bezit een groot volume, doch de stem klinkt dikwerf dik en gezwollen hetgeen vooral voor een tenor minder gewenscht is en het timbre baritonaal maakt” (Het Centrum; 21-12-1915)

1916
Louis Dornay maakte in februari 1916 weer een tournee door Duitsland met de zangeres Elisabeth Boehm-Van Endert, zong daarna in een uitvoering van Handels ‘Judas Maccabäus’ te Coblenz onder leiding van Willem Kes en trad vervolgens op als Éléazar in een opvoering van Halévy’s ‘La Juive’ bij de opera te Charlottenburg (Algemeen Handelsblad; 7-2-1916)

Dornay zong op 29 februari 1916 in ‘Samson et Dalila’ van Saint-Saëns naast Johanna Zegers de Bijl. Het koor bestond uit 200 personen van de Oratoriumvereeniging en de mannen-zangvereeniging De Lauwerkrans. Het Stedelijk Orkest te Maastricht, stonden onder leiding van Henri Hermans:

“Samson (tenor) was de Amsterdamsche zanger Louis Dornay, die zóó op dreef was, dat hij zong, wat hij wilde. Prachtige voordracht, mooi vol mannelijk geluid” (De Tijd; 2-3-1916)

In september en oktober 1916 trad hij op in liederenavonden in Frankfurt am Main, München, Berlijn, Hamburg, Dresden en Amsterdam (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 6-8-1916)

“Der Sänger Dornay besitzt ein schönes, sattgefärbtes Organ mit dramatischem Einschlag, eine natürliche Gestaltungsgabe, bewundernswerte musikalische Phrasierung und hervorragendes gesangliches Können” (Münchener-Augsburger Abendzeitung; 3-10-1916)

Louis Dornay gaf op 18 november een liederenavond in de kleine zaal van het Concertgebouw met Evert Cornelis aan de vleugel. Gespeeld werden liederen van Schubert, Hugo Wolf, Richard Strauss en Max Reger en het recitatief en aria uit de opera ‘Joseph en Egypte’ van Méhul:

“De lijkbleke Apollo met den nimmermoeden linkerarm voelde zich gisteravond wondervreemd gestemd. Een fort-ténor in zijn tempel der intimiteit! En werkelijk: de eigenlijke waarde van Dornay’s zang komt alleen in den opera-schouwburg tot haar recht; de Nederlandsche Opera zou met zijn medewerking alle eer inleggen. Dornay’s heroïsche accenten verkreukelden de lyriek van Schubert, Reger, Wolf en Strauss als zijne handen het tekstboekje. Natuurlijk “ligt” de eene componist hem beter dan de andere en het pathos van Strauss’ “Wenn….” kan zijn forsche voordracht en klankvolumen beter verdragen dan het subtiele van Schubert’s “Sei mir gegrüsst” of Wolf’s “Gesegnet sei”. Zeer opmerkelijk is ook, hoe hij zijn voordracht in niet geringe mate heeft weten te zuiveren van het theatrale, het valsch-pathetische, het dik-opgelegde, dat hem vroeger zoo eigen was: die cultiveering naar het innerlijk is zeker treffend. Evenwel kan zij slechts gaan tot de grenzen, welke Dornay’s natuur nu eenmaal heeft gesteld, een natuur, die het wezen der liederlyriek vreemd is. Hij kan in het lied geen atmospheer scheppen, geeft te sterke contrasten en in het geluid voelt men de stemming niet doortrillen. Toch moet men Dornay stellig bewonderen om hetgeen hij, de fort-tenor, in het lied veelszins weet te presteeren, hem bewonderen om de wijze, waarop hij zich kan beheerschen tot het geven van fijnere schakeeringen (b.v. Reger’s “Viola d’amour”. En al is het kelige van zijn geluid niet geheel verdwenen, al verdrukt hij – typische opera-manier! – in zijn streven naar duidelijke voordracht en uitspraak, naar scherp accentueren, den klank dermate dat zijn zingen soms meer declamatie is – àls hij zingt, klinkt zijn timbre warm en glanzend, vol kleur en metaal en zijn mezza voce is even beheerscht als zijn ademtechniek.

“Maar met alle voortreffelijke eigenschappen is de lyriek er toch bij te kort gekomen en blijft Dornay – de fote-tênor” (Algemeen Handelsblad; 19-11-1916)

“Nu wij over den tenor Louia Dornay moeien schrijven, roepen wij onwillekeurig de herinnering op aan een liederenavond van nu ongeveer vijf jaren geleden, welke gegeven werd door den toenmalige stadgenoot Louis Goldsteen. De stemmen toch vertoonden, ofschoon er eenige jaren overheen gegleden zijn, kennelijk veel overeenkomst met elkander. Alleen wat de zangkunst van Louis Dornay aangaat, deze is gedurende die jaren aanzienlijk rijper geworden, indien wij die gaan vergelijken met hetgeen Louis Goldsteen destijds vermeent te Leier”, “Sei mir gegrüsst” en het o.i. in een veel te snel tempo gezongen “Der Musensohn”, bevatte hot programma om keur van liederen van Max Reger, Hugo Wolf en Richard Strauss, alsmede, waarschijnlijk om toch vooral niet te vergeten, dat Dornay zich ook op opera-zang toelegt, het beroemde recitatief en air “Vainements Pharaon dans sa reconnaissance”, uit Méhuls’ ‘Joseph’. Hier was het dramatische accent volkomen op zijn plaats. “Flieder”, van Max Reger, met een in halve tinten gehouden begeleiding is een wondermooi gezang. Het “Reiterlied” van denzelfden toondichter zou niet minder belangstelling wekken. Superieur van toon en stemming, was het bekende “Der Rattenfänger” von Hugo Wolf.
Met genoegen hebben wij hedenavond naar het frissche, enigszins barytonaal-getimbreerd orgaan van den in Duitschand thans bijzonder gevierden landgenoot mogen luisteren. Niet dat alles onvoorwaardelijk zou mogen worden toegejuicht, althans niet de Schubert gezangen, die o.i. te zeer gedramatiseerd leken. Maar overigens, hoeveel schakering weet Dornay in zijn voordracht te leggen, hoe volkomen beheerscht hij zijn techniek, en, wat voor een zanger toch ook niet in de laatste plaats van belang ontbloot is, hoe mooi is het materiaal op zich zelf. In het mezza-voce bezit het geluid een verrukkelijke glans. De dictie is doorgaans voortreffelijk, en over het geheel getuigt de voordracht van temperament dat tengevolge van distinctie en hoogere beschaving binnen strakke lijnen wordt gehouden. Kortom, ook deze zanger behoort tot die vele landgenooten, die met eere den uitstekenden Nederlandschen naam op zanggebied overal verbreiden” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 19-11-1916)

“Louis Dornay behoort tot de donkerste tenors, die er zijn. Een geluid zonder zon, zwaar van schaduwen en nevels, een massaal geluid ook, zonder het juveniele tenor-accent met breede, compacte golvingen van traag-bewogen klank; een bariton zou men zeggen, wanneer de stem zich nu en dan niet even concentreerde tot ijler trilling, wat licht opnam; even stolde tot plastiek in plaats van te zweven op weeke deiningen, die bijna ondefinieerbaar zijn. Doch Louis Dornay zingt uitstekend in dit timbre, met goede declamatie, zorgvuldige expressie en een zacht gemoed; het is niet erg gevarieerd, maar het duurt ook niet lang en hij gaf vele soorten van liederen: Schubert, Max Reger, Méhul, Hugo Wolf, Strauss, die door Evert Cornells begeleid werd. Voor een stem met zoo duidelijk omlijnd karakter kan men slechts persoonlijke gevoelens hebben, ik voor mij hoor honderdmaal liever een Louis van Tulder, die zijn antipode is” (De Telegraaf; 19-11-1916)

“Na de pauze hoorden we liederen van Hugo Wolf en Richard Strauss, waaronder “Gesegnet sei” en “Der Rattenfänger” van Wolf, den diepsten indruk maakten en “Wenn” van Strauss een uitstekend lied bleek om te eindigen. Maar in het eerste miste ik den climax der vier laatste regels, waardoor in dit lied het pianissimo van “dein Angesicht” een nog grooter beteekenis kon krijgen, terwijl de “Rattenfänger” een geestiger voordracht kon genoten hebben in het tweede en derde couplet. De zanger haastte hier te veel waardoor er geen voldoende eenheid kon zijn tusschen hem en den begeleider Evert Cornelis. Dornay bezit een zeer schoone stem, die boven soms een prachtigen klank bezit en ook in de diepere tonen merg heeft; zijn mezza-voce spreekt gemakkelijk aan, doch een enkele maal is het gebruik ervan wat te weekelijk. Over het geheel is de prestatie een bijzonder genot voor den hoorder, die gaarne aan een onzer beste tenoren nu en dan vergeeft, dat hij buiten het lied om, wel eens graag zijn mooie klanken zingt om die klanken-zelf. In het overvloedig applaus deelde ook Cornelis, die heel vaak van begeleider aanvoerder werd en er in slaagde, telkens het beeld van de compositie als uit-steen te houwen. ’t Is te begrijpen, dat de begeleiding van “Der Rattenfänger“ een apart applaus uitlokte. Summa Summarum: een goed concert, dat den wensch doet uiten den tenor Dornay meer te hooren, zoowel in het oratorium als in de opera” (De Tijd; 20-11-1916)

♪ Wallace – “Maritana” (1915) ♪: