De Nederlandse tenor Louis Goldsteen overleed op 12 augustus 1940. De carrière van deze belangrijke zanger is door Opera Nederland in een vierdelige biografie opgetekend.
In deel 4: De laatste jaren (1917-1940)

 

1917
Louis Dornay gaf op 22 maart 1917 een gastvoorstelling bij De Nederlandsche Opera in de titelrol in ‘Lohengrin’ van Wagner in het Paleis voor Volksvlijt:

“Gisteravond had onze landgenoot, de tenorzanger die zich Louis Dornay noemt, zijn proef-optreden, naar welken uitslag beslist zal worden, of hij het volgend jaar aan het gezelschap verbonden zal worden. Hij was in zoover in bijzonder goede konditie, dat hij optrad als Lohengrin in een geheel, dat, afgezien van het koor, tot do besto opvoeringen van deze kombinatie behoort. In zijn nadeel kwam echter, dat hem een rol van het Duitsche repertoire was opgedragen, terwijl de aard van zijn stem en zijn ervaring (nam hij ook niet een Franschen tooneelnaam aan?) hem voor een andere richting voorbeschikken. Zoo werd dit optreden geen groot succes. De Vos is als Lohengrin meer stralend, verheft zich meer boven zijn omgeving, terwijl Dornay zoowel wat stemkracht als indrukwekkend optreden betreft, in het geheel wegzonk en weinig karakter aan de zeer markante rol gaf. Het talrijke publiek werd ook volstrekt niet meegesleept” (Het Volk; 23-3-1917)

“Louis Dornay vervulde gisteravond als gast de titelrol. Wij woonden een gedeelte der voorstelling bij en bewonderden daarin het zilveren timbre van Dornay’s tenor. Dornay kan het volgend seizoen een goede kracht van het gezelschap worden; de partij van Lohengrin schijnt echter wat te zwaar en vermoeiend voor zijn stem, die niet uitmunt door kracht. Van zijn speeltalent heb ik gisteravond geen grooten indruk gekregen: erg plechtige houding en weinig levendigheid in de gebaren. Maar Lohengrin is een lastige figuur en ik zou niet weten te zeggen, welke de ware opvatting is” (Algemeen Handelsblad; 23-3-1917)

Daarnaast werd bekend gemaakt dat Dornay deel ging uitmaken van De Nederlandsche Opera in het seizoen 1917/1918 (Algemeen Handelsblad; 17-3-1917).

Zo zong hij op 1 oktober 1917 in opening van het seizoen 1917/1918 van De Nederlandsche Opera de rol van Radames in ‘Aida’ in het Paleis voor Volksvlijt:

“Louis Dornay (Radames) zingt gevoelig genoeg, maar bij kern verlangt men juist wat meer mannelijke kracht en zelfbewustheid in zijn trotsche rol. Het best vond ik Dornay in de scène met Amneris, waarin hij voor Liesbeth Meissner een waardig tegenspeler was” (Algemeen Handelsblad; 2-10-1917)

“En Louis Dornay is vocaal evenmin een indrukwekkende Radames” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 9-10-1917)

Op 15 oktober was hij bij De Nederlandsche Opera te horen in de titelrol in ‘Faust’ in het Paleis voor Volksvlijt (Annalen van de operagezelschappen in Nederland, 1886-1995 (Amsterdam [1996])).

Daarna werd Louis Dornay geëngageerd door de Opéra Royal Français de La Haye, de opvolger van het Théâtre Royal de La Haye. Zo zong hij op 2 november 1917 bij de Opéra Royal Français de La Haye de rol van Jean in ‘Hérodiade’ van Massenet in de Stadsschouwburg van Amsterdam:

“Tegenover Salomé stond de Jean van Louis Domay als een hopelooze figuur. Dornay, die blijkbaar tegelijk bij de Nederlandsche Opera en bij de Fransche geëngageerd is, had als zanger een zeer goeden avond, vooral in de laatste acte klonk zijn stem warm en krachtig. Maar als acteur o wee, een zonderlinger profeet kan niemand zich voorstellen” (Algemeen Handelsblad; 3-11-1917)

Daarnaast zong hij bij de Opéra Royal Français de La Haye in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag op 8 november 1917 de rol van Samson in ‘Samson et Dalila’ van Saint-Saëns en verder in het seizoen 1917/18 nog de titelrol in ‘Faust’ (Annalen van de operagezelschappen in Nederland, 1886-1995 (Amsterdam [1996])).

1918
Louis Dornay trad op 10 januari 1918 bij de Opéra Royal Français de La Haye op als Turiddu in ‘Cavalleria Rusticana’ in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag (Annalen van de operagezelschappen in Nederland, 1886-1995 (Amsterdam [1996])).

Op 16 januari 1918 was er in het seizoen van de Opéra Royal Français de La Haye “één enkele opvoering” van ‘Samson et Dalila’ van Saint-Saëns in de Groote Schouwburg van Rotterdam, waarin Louis Dornay de rol van Samson zong (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 12-1-1918).

Dornay zong bij de Opéra Royal Français de La Haye in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag op 2 februari 1918 de rol van Arnold in ‘Guillaume Tell’ van Rossini en op 28 februari 1918 de rol van Merlyn in ‘De Herbergsprinses’ van Jan Blockx (in het Frans) (Annalen van de operagezelschappen in Nederland, 1886-1995 (Amsterdam [1996])).

Midden april 1918 zong hij met de Opéra Royal Français de La Haye de rol van Duca in ‘Rigoletto’ in de Harmonie te Leeuwarden:

“Ook Louis Dornay, die een mooie stem heeft die ook in de hoogte niets aan kracht en glans verliest, gaf een uitstekende vertolking van de rol van den Hertog van Mantua” (Nieuwsblad van het Noorden; 23-4-1918)

“Mr. Louis Dornay is een tenor met mooie stemmiddelen en uitnemende spelkwaliteiten. Als „Le Duc de Mentone” gaf hij véél te genieten” (Leeuwarder Courant; 24-4-1918)

Over de tijd tussen mei 1918 en maart 1920 wordt over Louis Dornay geen melding gemaakt. In de tussenliggende periode nam hij grammofoonplaten op in Londen (negen plaatopnamen, waarvan twee op 2 december 1919) en Den Haag (vijf op 7 augustus 1919, drie op 19 augustus 1919 en twee op 20 augustus 1919).

1920
Louis Dornay trad op 23 maart 1920 met Betsy Culp op in de Wigmore Hall te Londen (Het Vaderland; 27-3-1920).

Op 30 maart 1920 zong hij voor het eerst bij de N.V. Nationale Opera in de titelrol in ‘Tannhäuser’ in de Stadsschouwburg te Amsterdam (De Telegraaf; 31-3-1920).

Verder zong hij bij de N.V. Nationale Opera in dat seizoen 1919/1920 Radames in ‘Aida’ (Annalen van de operagezelschappen in Nederland, 1886-1995 (Amsterdam [1996])).

Louis Dornay werd in 1920 geëngageerd door de Carl Rosa Company te Londen. Bij dit gezelschap zong hij in het Lyceum van Londen op 18 mei 1920 de titelrol in ‘Tannhäuser’, op 22 mei 1920 de rol van Canio in ‘Pagliacci’, en in juni 1920 de rol van Don José in ‘Carmen’ (J.P. Wearing – The London Stage 1920-1929; A Calendar of Productions, Performers, and Personnel).

In het seizoen 1920/1921 werd hij opnieuw geëngageerd door de N.V. Nationale Opera. Bij dit gezelschap zong hij op 23 november 1920 als Samson in ‘Samson et Dalila’ in de Stadsschouwburg van Amsterdam:

“Ook Louis Dornay mag als Samson er wezen. Heeft Urlus in zijn geluid dien voor hem typischen „Schmelz”, Dornay’s timbre kenmerkt zich meer door metaalachtigen glans. Daarom heeft in de heroïek zijn zang iets bizonder kernachtigs en expressiefs; in de zuiver-lyrische schakeeringen moet hij zich echter forceeren en dan komen er te veel tranen in zijn stem. Daardoor miste zijn samenzang met Maartje van der Meer-Offers in het tweede bedrijf de volmaakte eenheid van timbre en nuanceering: zijn forte drukte het mezza voce der zangeres soms weg. Doch in het eerste bedrijf en in het slottooneel vond hij voortreffelijke, indrukwekkende accenten van toon en zegging. Eenige vage herinneringen aan zijn kelig zingen van vroeger kunnen aan lichte indispositie te wijten zijn; in de hoogtepunten gaf hij al den glans van zijn heroïsch geluid en zijn duidelijke, uitnemend-verzorgde uitspraak verdient afzonderlijke vermelding. Voor den acteur is – ik heb dit reeds opgemerkt – de Samson-rol tamelijk ondankbaar; des te meer moet men het daarom loven, dat Dornay in het slottooneel der figuur van den gevallen en gehoonden held bizonder relief gaf: zijn afkeer van Dalila, zijn deerniswekkende hulpeloosheid en zijn plotselinge opleving tot de laatste wrekende wanhoopsdaad beelde Dornay fijngevoelig en natuurlijk uit en ook zijn grime was zeer expressief. . Zoo had ook deze opvoering door Dornay’s medewerking een veelszins bizonder cachet” (Algemeen Handelsblad; 24-11-1920)

“Sedert wij dezen begaafden landgenoot eenige jaren geleden bij de Nederlandsche opera hoorden, heeft zijn orgaan aan buigzaamheid gewonnen, terwijl het de metaalklank van den fort-tenor mocht behouden. Het timbre is mooi; bovendien beschikt Dornay over voldoende dictie om een partij als die van Samson tot haar recht te laten komen. Met zijn figuur wist de zanger in het eerste bedrijf niet altijd goed weg” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 24-11-1920)

De voorstelling werd op 27 november 1920 herhaald in de Groote Schouwburg van Rotterdam:

“Als nieuwen gast hebben wij Louis Dornay – men weet dat hij een landgenoot is – gisterenavond in de titelrol mogen begroeten. Begroeten en toejuichen. Want evenals Urlus heeft ook Dornav met zijn mooi klinkend echt heldentenorgeluid, als Samson buitengewoon geboeid” (Het Vaderland; 26-11-1920)

Een dag later op 28 november 1920 werd de voorstelling van ‘Samson et Dalila’ gespeeld in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen (Het Vaderland; 26-11-1920).

Ook bij de N.V. Nationale Opera zong Dornay op 2 december 1920 de rol van Don José in ‘Carmen’ in het Gebouw voor Kunst en Wetenschappen in Den Haag (Annalen van de operagezelschappen in Nederland, 1886-1995 (Amsterdam [1996])).

1921
Louis Dornay trad op 28 februari 1921 bij de N.V. Nationale Opera op in de titelrol van ‘Tannhäuser’ in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag (Het Vaderland; 25-2-1921).

Op 5 maart 1921 werd deze voorstelling van ‘Tannhäuser’ herhaald in de Groote Schouwburg van Rotterdam (Voorwaarts; 2-3-1921).

En een dag later op 6 maart 1921 zong Dornay bij de N.V. Nationale Opera alweer in Samson in ‘Samson et Dalila’ in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag:

“hoe werd het auditorium meer dan schadeloos gesteld door den wellluidenden zang der solisten: den gast Louis Dornay als Samson” (Het Vaderland; 7-3-1921)

En twee dagen later op 8 maart 1921 zong hij bij de N.V. Nationale Opera opnieuw in de titelrol van ‘Tannhäuser’ in de Stadsschouwburg van Amsterdam (Algemeen Handelsblad; 4-3-1921).

En weer twee dagen later op 10 maart trad hij bij de N.V. Nationale Opera op als Radames in ‘Aida’ in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag (Het Vaderland; 10-3-1921).

Verder was hij bij de N.V. Nationale Opera in het seizoen 1920/21 nog te horen als Canio in ‘Pagliacci’ (Annalen van de operagezelschappen in Nederland, 1886-1995 (Amsterdam [1996])).

Louis Dornay was begin seizoen 1921/1922 weer terug bij de Carl Rosa Company. Zo zong hij bij het gezelschap in de Royal Opera House Covent Garden van Londen op 22 oktober 1921 de rol van Rodolfo in ‘La Bohème’, op 15 november Duca in ‘Rigoletto’, op 18 november Canio in ‘Pagliacci’ en op 28 november Pinkerton in ‘Madama Butterfly’ (J.P. Wearing – The London Stage 1920-1929; A Calendar of Productions, Performers, and Personnel).

Eind 1921 vertrok Louis Dornay naar de Verenigde Staten om zich daar als opera- en concertzanger te vestigen (Het Vaderland; 1-11-1921).

1922
Louis Dornay verbleef bijna vier jaren in de Verenigde Staten. Over zijn tijd daar is weinig bekend. Op 29 mei 1922 maakte hij in New York vier plaatopnamen.

1923
Ook in New York maakte hij op 25 januari 1923 nog drie plaatopnamen.

Verder werd op 12 januari 1923 het huwelijk van Louis Dornay met Julia Lewenstein ontbonden en trouwde hij een half jaar later op 2 juli 1923 in Chicago met Betsy Culp (geboren ‎19 jan 1883 in Groningen, begeleidster en nicht van Julia Culp).

1925
Louis Dornay keerde na een vierjarig verblijf te New York naar Nederland terug, ter voorbereiding van een tournee in Nederlandsch-Indië, die hij in december 1925 met zijn echtgenote Betsy Culp, die hem als soliste en accompagnatrice zou vergezellen, zou aanvangen (Algemeen Handelsblad; 17-8-1925).

Eerst zong hij nog op bij Co-Opera-Tie in het Gebouw voor Kunst en Wetenschappen in Den Haag op 18 oktober 1925 de titelrol in ‘Tannhäuser’ (Het Vaderland; 17-10-1925).

En op 22 oktober 1925 bij Co-Opera-Tie in het Gebouw voor Kunst en Wetenschappen de titelrol in ‘Faust’:

“Faust werd gezongen door Louis Dornay, die een zeer aannemelijke vocale en mimische uitbeelding gaf. Op de hoogtepunten klinkt zijn stem soms wat geforceerd, maar zijn optreden en wijze van zingen hebben een aangename verve, een natuurlijke vlotheid” (Algemeen Handelsblad; 23-10-1925)

“Een oude bekende de heer Louis Dornay, was als Faust in menig oogenblik te waardeeren, al merkte men hier en daar dat kunstmiddelen noodig waren om de ‘stem de noodige vastheid te geven. Maar Dornay is een geroutineerd operazanger; wij hebben hem menigmaal in de Fransche opera kunnen bewonderen” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 23-10-1925)

“Louis Dornay (die na de tuinscène bloemen kreeg) zong veel beter en behoefde aan het slot der Cavatine geen falset te gebruiken, integendeel gaf een krachtige ut-de-poitrine te hooren” (Het Vaderland; 4-11-1925)

Op ging 13 november 1925 in het Asta theater de stomme, Amerikaanse film ‘The Lover of Camille’ in première onder de titel ‘Debureau, de afgod van Parijs’. Louis Dornay zong tijdens de vertoning de aria van Canio uit ‘Pagiacci’ en hij moest na de voorstelling zeven maal teruggehaald worden (Het Vaderland; 14-11-1925).

Louis Dornay ging op 22 december 1925 te Marseille scheep voor een concertreis door Nederlands-Indië, waarop zijn echtgenote Betsy Culp hem als piano-begeleidster vergezelde (Rotterdamsch Nieuwsblad; 2-11-1925).

1926
Louis Dornay en Betsy Culp kwamen op 11 januari 1926 te Medan aan (De Indische Courant; 19-1-1926).

Daar traden Louis Dornay en Betsy Culp onder andere op 8 februari 1926 op tijdens een groot nationaal, liefdadigheidsconcert dat gegeven werd ten bate van de slachtoffers van den watersnood in Nederland (Bataviaasch Nieuwsblad; 8-2-1926).

Midden juli 1926 waren Louis Dornay en Betsy Culp terug uit Indië:

“Dornay vertelde nog, dat hij met de Federatie van Nederl.-Indische Kunstkringen in onderhandeling is over een tweede tournee, welke waarschijnlijk zal worden gehouden einde 1927 of begin 1928 en dit feit, zoo sprak onze zegsman met een zeer begrijpelijk tintje van trots, spreekt meer nog dan de mooiste persbeoordeeling. Einde Augustus hopen beide artisten weder naar Nieuw York te vertrekken, alwaar zij de laatste vier jaren eveneens werkzaam zijn geweest” (Het Vaderland; 22-7-1926)

Na zijn vertrek naar New York in augustus 1926 verdween Louis Dornay uit het zicht van de Nederlandse pers.

1930
Op 30 juni 1930 werd de naturalisatie van Louis Dornay tot Amerikaans staatsburger goedgekeurd.

1931
Louis’ vader Gerard Goldsteen overleed op 14 augustus 1931 te Amsterdam op 86-jarige leeftijd (Algemeen Handelsblad; 15-8-1931).

1933

1940_Dornay_Culp_Coenraad Bos_1940
Louis Dornay, Betsy Culp en Coenraad Bos, 1940

Louis Dornay trad in de Verenigde Staten nog veel op. Zo was hij te horen in Washington, Philadelphia, bij de English Grand Opera en Carnegie Hall. Op 22 oktober 1933 zong hij de titelrol in ‘Tannhäuser’ in de New York Hippodrome, toen het grootste theater ter wereld op Sixth Avenue tussen West 43rd and West 44th Streets. Het theater had capaciteit voor 5300 bezoekers en het toneel was 30x61m groot. Het gebouw werd in 1939 afgebroken.

Louis Dornay en zijn echtgenote richtten in 1933 te New York ook de “Dornay Culp Studio’s” op te 344W, 72d St. Manhattan. Hier gaven zij les aan vele leerlingen, waaronder Dorothy Kirsten, José Ferrer en Lucille Manners.

1936_Overtocht Frankrijk-NY 19361936
Incidenteel kwam Louis Dornay nog terug naar Nederland, maar over eventuele optredens wordt in de Nederlandse kranten niet gesproken.

1940
1940_Overlijdensbericht NL
Louis Dornay overleed op 12 augustus 1940 aan een hartaanval in zijn huis in Deer Park Avenue te Huntington, USA. De uitvaart was twee dagen later op woensdag 14 augustus 1940 om 14.00uur op het Jacobsen’s Funeral Home, 1380 New York Avenue te Huntington.

1944
1940_Overlijdensbericht The Brooklyn Daily Eagle 13 aug 40
Zijn ex-vrouw Julie Lewenstein werd op 31 mei 1944 tegelijkertijd met haar zus Rosa in Auschwitz vermoord. Haar broer Siegfried was  in Sobibor vermoord op 14 mei 1943. Haar broer Emanuel Albert was op 10 juni 1930 overleden en alleen haar zus Betty overleefde de oorlog. Zij vroeg de nationaliteit van El Salvador aan en verkreeg deze, op 8 februari 1944.

1976
Betsy Dornay-Culp overleed op ‎18 maart 1976 op 93-jarige leeftijd in het Rosa Spierhuis in Laren, Noord-Holland, na bij een val een heup te hebben gebroken.