De Nederlandse tenor Louis Goldsteen overleed op 12 augustus 1940. De carrière van deze belangrijke zanger is door Opera Nederland in een vervolgverhaal opgetekend.
In deel 2: De opzet tot een internationale carrière (1911-1914)

 

1911
Louis Goldsteen wijdde zich onder leiding van de Amsterdamse pedagoog [Federico Morello, red.] tussen april 1910 en september 1911 aan de studie van de dramatische zang (De Telegraaf; 12-9-1911).

Op 16 oktober 1911 gaf Goldsteen in de kleine zaal van het Concertgebouw een liederenavond met composities van Schubert, Liszt, Berlioz. Brahms, Reger, Weingartner en Strauss. Pianiste was Johanna Heijmann:

“Niet onwaarschijnlijk is ’t dat Nederland binnenkort weder een beroemdheid meer op ’t gebied der zangkunst zal tellen. Dat was de indruk dien men gisteravond ontving bij het hooren van den zanger Louis Goldsteen. Hij bezit een tenorstem van de edelste soort; heeft die stem zóó ontwikkeld dat hij van groot bes tot tweegestreepte c in volle vrijheid beschikken kan; gebruikt zijn adem zooals hij zelf wil. Hij heeft een volmaakt duidelijke uitspraak. En eindelijk, zijn voordracht is zoo levendig alsof hij zelf het kleine drama, dat hij ons mededeelt, doorleefde.
Zooals men weet heeft de heer Goldsteen zang gestudeerd met mej. Bonger en met den heer Mengelberg om ten slotte bij den heer en mevrouw Morello zijn studiën voort te zetten. Gaat men het zingen van de heer Goldsteen nauwkeurig na, dan is uit de toonvoortbrenging, de adembeheersching, het plaatsen van de stem gemakkelijk op te maken welke leer den meesten invloed op de ontwikkeling van de stem gehad heeft. Wij wenschen den heer Goldsteen geluk met het groote succes dat hij heeft behaald en wij aarzelen niet dezen zanger eene schitterende carrière te voorspellen.
Bedenkt men daarbij welk een programma de zanger gekozen had, dan wordt zijn succes nog van te grooter beteekenis. Het omvatte: vier liederen van Schubert, drie liederen van Liszt, drie van Strauss, drie van Reger, “Liebesfeier”, van Weingartner, en „Invocation à la Nature”, uit Berlioz’ “Damnation de Faust”. Met dezen, avond heeft de heer Goldsteen bewezen, dat hem een eerste plaats onder onze zangers toekomt” (Het Nieuws van den Dag; 14-10-1911)

“hoort de heer Goldsteen met zijn iewat barytonaal klinkend geluid niet in de Fransche Opera? Is hij niet een puike Meyerbeer-tenor?… Ook in het fragment uit La Damnation de Faust was hij best op dreef” (Algemeen Handelsblad; 17-10-1911)

“Daarom deed het ons veel genoegen den heer Louis Goldsteen met intieme muziek te zien optreden. Wij hoorden hem reeds vroeger in grootere werken en toen trof ons in zijne voordracht zoowel warmte als weekheid. Dit zijn met klaarte en helderen klank de eigenschappen, welke eene tenorstem haar grootste bekoorlijkheid geven. Nu bezit Louis Goldsteen wel de beide eerste, warmte en weekheid, doch minder de andere.

Het geluid is niet vrij en vooral in de middelligging geknepen, daarbij heeft Goldsteen de hooge tonen niet zóó in zijn macht dat hij ze aesthetisch, zonder dat de hoorder verstrooid wordt door de physieke inspanning, vrijweg kan uiten. Oefening alleen kan hier hulp brengen. Het is merkwaardig, hoeveel tijd en moeite er blijkbaar besteed wordt aan ademhaling en techniek in verhouding tot de klankvorming.

In ’t eerst heeft Louis Goldsteen ons sterk geboeid met “Frühlingsglaube” van Franz Schubert, Die Krähe, Letzte Hoffnung en Stimme der Liebe, vier uit Schuberts achthonderd liederen, waarvan er zevenhonderd onbekend blijven. Was Goldsteen daarmee doorgegaan, dan had hij waarschijnlijk geboeid tot het einde met deze allerpuurste muziek en hoogste kunst. Dan had de zanger niet zoo dikwijls van stemming behoeven te verwisselen, hetgeen niet in zijne macht staat. Nu volgden nummertjes van Liszt, waarvan “Ich möchte hingehn” niet interesseerde en “Nimm ein Strahl der Sonne”, met “Enfant, si j’étais roi” te zeer betekend waren op een effect. De nummertjes van Max Reger “Ein Drüngen”, “Hoffnungslos” en “Geheimnis” zijn even onmuzikaal als “Liebesfeier” van Felix Weingartner bombastisch is en innerlijk-leeg.
We gelooven, dat Louis Goldsteen eens bij Hugo Wolf moet gaan experimenteeren. Die teekent het sentiment en de stemming zóó scherp, dat de uitvoerder er moeilijk aan ontsnapt. Dat Goldsteen nog niet is verdwaald is bij Brahms en Schumann houden we voor een goed teeken. Hij heeft inderdaad veel temperament en veel muzikaliteit. Hoe jammer wanneer hij zijne ontwikkeling niet doelbewust en energiek verder leidt” (Algemeen Handelsblad; 17-10-1911)

Op 7 december 1911 zong Louis Goldsteen de tenorpartij in ‘Eine Faust Symphonie’ van Liszt in het Concertgebouw onder leiding van Willem Mengelberg:

“Wanneer men die woorden hoort zingen door een prachtige stem als die van Louis Goldsteen (men zou op dit oogenblik weinig tenorzangers kunnen aanwijzen die over een schooner orgaan beschikken) dan is het oor gevangen” (Het Nieuws van den Dag; 8-12-1911)

“en boven dit vol-mannelijk geluid bezong de tenor Goldsteen het “Ewig Weibliche” klare dictie: zijn laatste “zieht uns hinein” (as c, d e) zelfs subliem van klank” (Algemeen Handelsblad; 8-12-1911)

1912
Louis Goldsteen werkte op 12 februari 1912 mee aan de première in Den Haag van de compositie van het fragment “Rei van Wachtengelen” uit ‘Adam in Ballingschap’ van Vondel op muziek door Jan Blockx voor a-capellakoor en soli:

“De solopartijen in het werk werden alleszins bevredigend vervuld door Martine d’Hont en Louis Goldsteen, die beiden ook enkele liederen zongen en daarmee veel succes behaalden” (Algemeen Handelsblad; 13-2-1912)

Louis Goldsteen liet in april 1912 weten dat hij onmiddellijk na een auditie als fort-tenor geëngageerd werd door het Théatre Royale te Luik en tevens voor een aantal gastvoorstellingen werd geëngageerd voor het Théatre de la Monnaie te Brussel (Algemeen Handelsblad; 6-4-1912).

Op 13 april gaf Goldsteen een adreswijziging door. Hij verhuisde in Amsterdam voorlopig van de Frans van Mierisstraat 61 naar Oosteinde No. 1 (Pension Carlton) (De Telegraaf; 13-4-1912).

Hij was op 21 april één van de solisten in ‘Les Béatitudes’ van Franck bij een lustrumuitvoering van de oratorium-vereniging Eindhoven (Nieuwe Tilburgsche Courant; 13-4-1912).

Goldsteen viel hij op 29 april in bij de Nationale Opera voor de rol van jhr. Van Bevervoorde in ‘Leiden Ontzet’ van Cornelis van der Linden in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam:

“De heer Louis Goldsteen als Jhr. v. Bevervoorde onderscheidde zich door zijn mooi en begaafd zingen […] De heer Louis Goldsteen – van wien boven met lof gewaagd wordt – deelt ons mede dat hem de rol van Jonker van Bevervoorde eerst Vrijdag werd opgedragen, zoodat hij, die het werk totaal niet kende, deze rol in twee dagen heeft moeten bestudeeren en er dus van eenige repetitie of voorbereiding geen sprake kon zijn” (Het Nieuws van den Dag; 1-5-1912)

Goldsteen zong op 19 juni de partij van Nureddin in een concertuitvoering van ‘Der Barbier von Bagdad’ van Cornelius door het studentenmuziekgezelschap J. Pzn. Sweelinck in het Concertgebouw van Amsterdam (Het Nieuws van den Dag; 20-6-1912).

Louis Goldsteen deelde in september 1912 mee dat hij voortaan ging optreden onder de naam van Louis Dornay . “Dor” kwam van “d’or”, Frans voor “goud (Algemeen Handelsblad; 13-9-1912).

Louis Dornay debuteerde aan de Koninklijke Opera te Luik op 1 oktober 1912 in de titelrol van ‘Lohengrin’ van Wagner (Algemeen Handelsblad; 13-9-1912).

Blijkens de pers waardeerde men de optredens van Louis Dornay aan de opera te Luik zeer:

“Het blad „La Meuse” zegt o.a.: Monsieur Dornay, die hij de openings-voorstelling als Lohengrin optrad, zong gisteren de rol van Eléazar (in de ‘Juive’) met veel vocale bekwaamheid (science vocale). Het is een zanger van goede school, wiens timbre boeit in half tint, en die met smaak nuanceert. Hij schijnt de zachtheid en het beschaafde (le modelé) te prefereeren, boven de stemuitbarstingen, die hij da nook zooveel als de partitie het toelaat, vermijdt. Hij fraseert correct en met distinctive, – een weinig langzaam soms – maar onze taal is hem niet gemeenzaam, gelijk men weet. De heer Dornay heeft het trio van het slot van ‘t eerste bedrijf met “brio” uitgevoerd (enlevé avec brio), en heeft met nadruk en delicatessen de Paasch-scène gezongen, en enthousiaste toejuichingen riepen hem terug na de aria der 4de acte “Rachel quand du seigneur” (De Telegraaf; 11-10-1912)

“De heer Louis Dornay (Goldsteen) leerling van den heer en mevrouw Morello, die een schitterend engagement als fort-tenor aan de Kon. Opera te Luik aangenomen heeft, trad dezer dagen voor ’t eerst daar op in de twee zoo onderscheiden rollen van ‘Lohengrin’ en van Eleazar in Halevy’s opera ‘La Juive’. Alle bladen zijn eenstemmig in den lof over onzen begaafden stadgenoot. Zij roemen als om strijd het machtig stemgeluid, de voortreffelijke wijze van de stem te gebruiken; den zuiveren stijl en schoone voordracht, zoowel als het warme gevoel van den zanger. Na zijn twee debuut-voorstellingen rangschikken de bladen den heer Dornay onder de beste fort-tenors die sinds langen tijd in de Fransche opera optraden.

“Met groot genoegen mogen wij constateeren, dat opnieuw een jonge Nederlandsche kracht den roem van het muzikale Nederland hoog zal gaan houden. Dubbel te betreuren is het, dat in ons land de dramatische kunst zoo zeer verwaarloosd wordt, dat alle onze goede krachten hun heil in het buitenland moeten gaan zoeken” (Het Nieuws van den Dag; 14-10-1912)

1913
Begin 1913 zong Louis Dornay aan de Opera te Luik de hoofdrol in de nieuwe opera ‘Vercingétorix’ van Felix Foudrain:

“Van den componist ontving de heer Goldsteen de partitie cadeau met de opdracht: “pour la superbe interpretation.” Het Journal de Liège zegt o.a: De rol van Vercingétorix, waar alle andere om draaien, eischte van den hoofdpersoon een trotsch optreden en aplomb. „M Dornay fut ce héros souhaité, dont il a rendu les élans de patriotisme avec une grande chaleur: puissante, sa voix a clamé son dédain pour César, caressante elle a donné aux accents d’amour une incomparable douceur” (De Telegraaf; 15-1-1913)

Het gemengd koor Zanglust en het mannenkoor Kunst en Vriendschap gaven op 9 februari 1913 een concert in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam. Uitgevoerd werden onder andere de Blinden-Cantate ‘Lux in Tenebris’ van A. Pomper en ‘Lenteboodschap’ van Niels. W. Gade en Louis Dornay verleende zijn medewerking:

“Van de solisten noemen wij als den meest op den voorgrond tredenden Louis Dornay (Louis Goldsteen), die een sterk tenorgeluid heeft en zijn partij, met uitzondering van een paar onzuiverheden en nu en dan een minder mooie galm, op waardige wijze zong […] En Louis Dornay is nog als solist met een aria van Massenet en een lied van Beethoven opgetreden” (Algemeen Handelsblad; 10-2-1913)

Louis Dornay was op 4 juni 1913 één van de gasten van de Liedtafel Apollo tijdens een feestconcert met een programma bestaande uit drie Nederlandsche cantaten met begeleiding van het Concertgebouworkest:

“Louis Dornay (Goldsteen), de tweede solist, zong krachtig en vurig de tenor-solo in de Kroningscantate. Met Schuberts ‘Die Allmacht’ en Beethoven’s lied ‘Die Ehre Gottes aus der Natur’ behaalde hij ook een verdiend succes, al was de voordracht niet vrij van theatraal effect” (Algemeen Handelsblad; 5-6-1913)

“nog opgeluisterd door den solo-zang van een hoogstverdienstelijken tenor, den heer Louis Dornay, van de Kon. Opera te Luik. Het was daarbij verrassend hoe fraai deze vreemde zanger onze Hollandsche taal liet hooren, en niet minder, toen hij nadat nummer weer Duitsche liederen zong, «Die Almacht» van Schubert, en «Die Ehre Gottes aus der Natur», van Beethoven. De hulde, die dezen voortreffelijken zanger werd gebracht, was zeker alleszins verdiend” (Het Nieuws van den Dag; 6-6-1913)

Op 1 juli werd in het Rembrandt-theater een voorstelling van ‘Carmen’ gegeven ten bate van het koor van dit theater met in de titelrol Irma Lozin en Louis Dornay als Don José (Algemeen Handelsblad; 30-6-1913).

In oktober 1913 vestigde Louis Dornay zich in Berlijn:

“Louis Goldsteen (Louis Dornay), thans te Berlijn gevestigd, is van 1 September 1914 af, voor den tijd van drie jaar, geëngageerd als heldentenor aan de “Neue Oper” te Hamburg. Dit engagement is een gevolg van het solistisch optreden in een Verdi-concert te Leipzig, onder leiding van den hofkapelmeester, dr. Göhler, tevens 1e dirigent aan bovengenoemde kunst-instelling” (De Telegraaf; 8-11-1913)

“Onze vroegere, thans te Berlijn woonachtige Stadgenoot, de tenorzanger Louis Goldsteen (Louis Dornay) behaalde onlangs bij zijn optreden als solist op een Verdi-Gedenkfeier te Leipzig een groot succes. De Leipziger Pers zegt o. m., dat Louis Dornay schoone stemmiddelen bezit en verraste door volle en welklinkende as en b. Men vierde den jongen zanger als een 2e of 3o Caruso. Op 11 December e.k. zat de heer Goldsteen, daartoe uitgenoodigd, eenige, Wagner-fragmenten voordragen met begeleiding yan het Blüthner-Orchester to Berlijn” (Het Nieuws van den Dag; 11-11-1913)

Louis Dornay gaf in december 1913 een avond met aria’s en liederen in de Blüthnerzaal te Berlijn:

“In zijn zang worden geprezen, door den beoordeelaar der B.B.C, de effectvolle dynamische contrasten, de intelligente frazeering, het groot en mooi stemmateriaal. Alexander Neumann begeleidde onzen oud-stadgenoot aan de piano” (Algemeen Handelsblad; 21-12-1913)

“Aangenaam was de kennismaking met Louis Dornay, alias Goldsteen, die in de groote Blüthnerzaal voor een vrij talrijk publiek aria’s en liederen zong. Deze tenor van de Kon. Opera te Luik, had een zeer bont programma te samengesteld, waarin César Franck, Schubert en Brahms in gezelschap waren gebracht van Handel, M. Schillings, Kaun, Ritter, Rich. Strauss; Röntgen en…. Halévy.

Maar, – het doel was blijkbaar in hoofdzaak: zich van alle kanten te laten leeren kennen, en dit doel werd op deze wijze wel bereikt. Dornay beschikt over een sympathiek, hier en daar wat dik tenorgeluid, in het lagere register van baritonaal timbre. Zijne voordrachten werden gaandeweg steeds beter; de Josua-aria van Handel werd zelfs uitstekend gezongen, met opmerkelijk goede adembeheersching; en even zeer te loven was de voortreffelijke voordracht van Röntgen’s oud-Nederl. volksliederen: “Waer staet jouw vaders huys en hof”, en “Van den jongen smid”, met scherp duidelijke articulatie en uitmuntend gepointeerde zeggingskracht. De Eleazar-aria uit de Juive bracht den operazanger dan weer meer in zijn eigen element, en de glansvolle hooge tonen misten natuurlijk hunne uitwerking niet op liet publiek. Louis Dornay heeft bewezen ook als concertzanger wel prijzenswaardige eigenschappen te bezitten, maar het geheele karakter van stem en voordracht wijzen toch op het tooneel. Goede tenoren zijn schaarsch, men ontvangt ze met open deuren; me dunkt dat zijn weg dus in die richting nog beter tot bevredigende resultaten zou voeren” (Algemeen Handelsblad; 22-12-1913)

In 1913 maakte Louis Dornay zijn eerste plaatopnamen. Voor het label Columbia nam hij in Londen 18 grammofoonplaten op.

1914
Louis Dornay zong in januari 1914 in de wereldpremière van ‘Jeanne d’Arc’ van Enrico Bossi te Keulen:

“De Kölnische Zeitung zegt van hem: „De tenorsoli vonden in Louis Dornay een uitstekende vertolker. De stem hield het met een stralende hooge b uit tegen de machtige, bruischende klankmassa van orkest en koor Dornay zong temperamentvol en muzikaal” (Het Nieuws van den Dag; 30-1-1914)

Louis Dornay trad op 11 en 18 april 1914 op in de titelrol van ‘Parsifal’ onder leiding van Professor Schneevoigt in Helsinki (Algemeen Handelsblad; 2-4-1914).

Op 28 juli 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. Hierdoor kwam aan de internationale carrière van Louis Dornay voorlopig een einde.

♪ Bizet – ‘Carmen’: “La fleur que tu m’avais jetée” (1913) ♪:

♪ Leoncavallo – ‘Pagliacci’: “Recitar!…Vesti la giubba” (1913) ♪ :

♪ Verdi – ‘Otello’: “Ah! Mille vite si pel ciel marmoreo giuro” (met Carel Butter) (1913) ♪:

♪ Verdi – ‘Rigoletto’: “La donna è mobile” (1913) ♪: