© Maria Schenk

Opera en Nederlands; een Nederlander in de opera

In de serie ‘ABC van Opera Nederland’ krijgen prominente personen uit de Nederlandse operawereld carte blanche. Deze maand in deel Q: tenor Harald Quaaden.

Door: Harald Quaaden

Elke lyrische tenor – denk ik – wil het liefst als allereerste zin in zijn allereerste opera “Zu Hilfe, zu Hilfe! Sonst bin ich verloren!” zingen. Of: “Hier soll ich dich denn sehen, Konstanze!” Of iets in die geest. Mijn allereerste zinnen waren:

O, kon die vogel toch praten,
ik voel mij zoooo verlaten!
Laat mij niet langer smachten.
Zeg mij of Rosa op mij wacht…

Ze zijn afkomstig uit Valentino Fioravanti’s Le Cantatrice Villane, keurig in het Nederlands vertaald. Een der uitvoeringen was in de Maastrichtse stadsschouwburg voor een zaal gevuld met artsen die na een congres ter ontspanning onze voorstelling voorgeschoteld kregen. Vol spanning (het was immers nog steeds een van mijn eerste présences op toneel) verscheen ik op het podium en zong ik mijn entreeregels. Na de eerste regel en een breedgesponnen “ik voel mij zoooo…..” galmde het vanuit de zaal: “verlaaaten!!” en barstte er een vrolijk gelach los.

Dat was natuurlijk nooit gebeurd als ik het in het Italiaans gezongen had: “O sospirate mura. Ove il mio ben riposa. Ove la cara sposa. Io vengo ad abbracciar“. Dit is de originele tekst, de betekenis is niet echt die van de Nederlandse vertaling, de strekking ervan wel.

Vrij snel daarna ben ik naar het buitenland gegaan om wat meer ‘opera-levenservaring’ op te doen en ook na terugkomst in Nederland bleef ik de meeste rollen buiten de landsgrenzen zingen. Een studiebeurs stelde me in staat onder andere lessen bij de grote Nicolai Gedda te volgen en in Rome lid van de operastudio van het Teatro dell’ Opera di Roma te worden. Van zingen in het Nederlands was hier uiteraard geen sprake maar wel van het als Nederlandse zanger in een ander land met andere gebruiken functioneren. Zo is hierarchie in Italië een belangrijker woord dan in Nederland. Toen ik eenmaal als solist in producties zong in Italië, waren de verhoudingen gelukkig wat anders maar als student moest je je plaats weten. Toen de groep zangstudenten bij elkaar zat en de operadirecteur binnenkwam, kraste onze leraar: “in piedi!” Ik keek nog even hulpeloos om me heen – was dit een grap? – maar iedereen stond als een raket op om respect te tonen.

Ook je Nederlandse lengte kan in een land als Italië in je nadeel werken: Door een Italiaans agentschap werd ik gevraagd voor een middelgrote rol te auditeren in Turijn. Ik kende de rol totaal niet, studeerde hem meteen in, boekte een vlucht naar Italië en meldde me op de afgesproken tijd in het theater. Bij binnenkomst zag ik dirigent en regisseur. De blik van de laatste, die mij van boven naar beneden en weer terug opnam, sprak boekdelen en ik wist: dit gaat ‘m niet worden: ma lei è troppo grande! (nu ben ik absoluut geen reus maar een zanger van één meter negentig naast een serie Italiaanse hoofdrolspelers van enkele koppen kleiner was uitgesloten). Ik mocht nog wel voorzingen maar de regisseur bleef erbij: ma lei è troppo grande!: ik mocht vertrekken.

In Nederland wordt er regelmatig “geklaagd” over het gebrek aan Nederlandse zangers in de Nederlandse operahuizen. Omgekeerd mocht ik het in het buitenland ook vaker en extremer meemaken. Zo zong ik bij de Nationale Opera van Polen in Warschau de rol van Argirio in Rossini’s Tancredi. De gehele overige cast was Pools en na een voorstelling van Tancredi kwam er een sympathieke heer naar me toe die me feliciteerde en uitgebreid met me begon te praten over mijn rol, Rossini, belcanto, de opera in Warschau en wat dies meer zij. Het gesprek nam een andere wending toen hij er na enige tijd duidelijk aan toevoegde het jammer te vinden dat er geen Poolse tenor beschikbaar was voor deze rol (we zaten toch immers in Polen, nietwaar?).

Terug naar ‘opera’s in het Nederlands’: het mag nog zo goed gezongen zijn, het blijft iets opmerkelijks. Geldt de quote: “Opera in English is, in the main, just about as sensible as baseball in Italian” van H.L. Mencke misschien ook voor het Nederlands?

Groot voordeel van het gebruik van Nederlands is in ieder geval dat het publiek alles – idealiter – direct begrijpt (zoals een zaal vol artsen bij ‘Le Cantatrice Villane’). Dat alleen al is een geldige reden om opera in het Nederlands te vertalen en uit te voeren.

Overigens, wordt de tekst wel echt zo goed verstaan en begrepen? Over de wereldpremiere van Peter-Jan Wageman’s ‘Legende’ schreef Trouw-recensent Anthony Flumara: “De tekst (…) was soms net zo moeilijk verstaanbaar als opera’s in het Italiaans voor Italianen“.

In ieder geval mis je de “Schmelz” en het ronde van het Duitse, het cantabile van het Italiaanse, het dromerige van het Franse. En dan hebben we het niet meer over de betekenis van woorden en zinnen, maar van een dieper liggende laag van klanken die emoties voortbrengen. Nederlands is zeker een mooie taal: helder, eerlijk, direct en met mooie vocalen die weinig onder hoeven doen voor die van de klassieke operatalen. En ik heb er iets mee, net zoals ik in het muziektheater zelfs wel eens in de streektaal van Maastricht, mijn geboortestad, heb gezongen. Het blijven de talen van je ziel. En toch blijft het ook een beetje behelpen met het Nederlands – dat niet zo mooi ‘voor in de mond’ zit als bijvoorbeeld het Duits en Italiaans – als zangtaal in de opera. Goed gezongen klassiek Nederlands klinkt al snel een beetje “verduitst”.

Een Italiaanse opera in het Duits vertaald ervaar ik (uiteraard als het een goede en mooie vertaling is) juist als heel prettig. Zo zong ik een maand na een hele serie uitvoeringen van ‘Der Barbier von Siviglia’ een aantal voorstellingen van ‘Il Barbiere di Siviglia’. Behalve het feit dat je de teksten goed uit elkaar moest houden en ik er stiekem wanhopig van werd me na de Duitse vertaling meteen weer de Italiaanse eigen te moeten maken, vond ik de tekst van zowel origineel als vertaling even heerlijk om te zingen.

Zit ik Nederlands als operataal omlaag te schrijven? Absoluut niet, laten we vooral blijven vertalen of Nederlands als originele operataal gebruiken, zeker als er een geïnteresseerd publiek voor is. En hoewel hij altijd een beetje bijzonder blijft, een beetje “weg van de bron”, is het ook in de opera die eigen taal die plotseling een contact met het publiek kan creëren die ik zelf bij mijn eerste opera heb mogen ervaren.