maart 2015

Nieuwe publicaties van de historicus Michael Kater worden iedere keer weer vol verwachting tegemoet gezien. Zijn ‘Carl Orff im Dritten Reich’ (1995), ‘The Twisted Muse’ (1997), ‘Composers of the Nazi Era’ (2000) en ‘Never Sang for Hitler’ (2009) zijn inmiddels hoogtepunten in de muziekwetenschappelijke literatuur. Katers meest recente boek ‘Weimar; From Enlightenment to the Present’ is een geschiedenis van de opkomst en ondergang van één van de meest mythische steden van Duitsland.

Michael Kater is emeritus professor geschiedenis aan de York University van Toronto en kreeg interesse in de Duitse cultuur door het onderzoek voor zijn boek over de sopraan Lotte Lehmann ‘Never Sang for Hitler’. In zijn nieuwste boek ‘Weimar; From Enlightenment to the Present’ bespreekt Kater de historie van de stad aan de Ilm van zijn gouden 18e eeuw via het donkere tijdperk onder de Nazi’s en later de Russische bezetting tot het heden.

Kater beschrijft niet alleen de sociale, economische en politieke geschiedenis van Weimar, maar ook de culturele gebeurtenissen in de stad. Zo ging al in 1773 in Weimar de opera ‘Alceste’ van hertogin Anna Amelia’s hofcomponist Anton Schweitzer in première. Goethe liet er zijn ‘Iphigenie auf Tauris’ (1779) en ‘Egmont’ (1796) voor het eerst opvoeren en ook Schillers ‘Piccolomini’ (1799) en ‘Wilhelm Tell’ (1804) gingen in Weimar in première. Liszt dirigeerde de wereldpremière van ‘Lohengrin’ van Wagner in Weimar (1850) en ook zijn eigen ‘Faust-Symphonie’ werd er voor het eerst gehoord (1857). Verder beleefde de opera ‘Der Barbier von Bagdad’ van Peter Cornelius (1858) in Weimar haar wereldpremière. Kater beschrijft ook de tot nu toe ongepubliceerde Weimar-periode van Richard Strauss van 1889 tot 1894. Strauss liet er voor het eerst zijn ‘Don Juan’ (1889) en zijn eerste opera ‘Guntram’ (1894) horen. De wereldpremière in Weimar van ‘Samson et Dalila’ van Saint-Saëns (1877) wordt door Kater echter niet genoemd.

Drie jaren na het vertrek van Richard Strauss verhuisde de zuster van Nietzsche naar Weimar. Met de komst van Elisabeth Förster-Nietzsche naar de stad werden volgens Kater in Weimar de eerste antisemitische fundamenten gelegd, waarop de Nazi’s een podium kregen. Zo nodigde zij in 1932 Mussolini uit om in Weimar de Duitse première van zijn eigen toneelstuk ‘Campo di Maggio’ bij te wonen. Mussolini kwam uiteindelijk niet, maar bij deze gelegenheid ontmoette zij wel Hitler voor het eerst. Inmiddels hadden de Nazi’s in Weimars deelstaat Türingen al hun eerste Duitse regering. De conservatieve en chauvinistische elementen in Weimar hadden de beweging naar het fascisme gemaakt en Türingen werd de grootste Nazi-provincie van Duitsland. Deze donkere kant van Weimar heeft Kater uitstekend blootgelegd. Indrukwekkend ook hoe hij negen argumenten aanvoert, waardoor het “Ich habe es nicht gewusst” van de inwoners van Weimar aangaande het nabijgelegen concentratiekamp Buchenwald niet op kon gaan.

Maar Kater gaat nog een stapje verder en ontkracht uiteindelijk de mythische status van Weimar. De hoogtepunten van Weimar ná de gouden 18e eeuw hebben nooit meer dat gouden tijdperk kunnen evenaren. Vaak probeerde men de evenementen te koppelen aan die klassieke tijd, maar die periode was te ver weg om ze er realistisch en effectief mee te verbinden. Tenslotte bleef Weimar – ook na de Tweede Wereldoorlog – het kleine provinciestadje met zijn provinciaalse mentaliteit, waar corruptie, inefficiëntie, vriendjespolitiek en financiële onzekerheid al met al voorspoed verhinderden.

Kater vertelt de geschiedenis van Weimar vooral aan de hand van biografieën van bekende personages. Het boek leest dan ook soms als een wie is wie en zo nu en dan beginnen de namen te duizelen. Kater blijft echter onderhoudend. Hij smult van de schandalen en zijn toon is af en toe heerlijk chagrijnig. Hij stopt zijn minachting niet onder stoelen of banken en geeft iedereen er stevig van langs. Soms is hij echter wel erg zwart/wit en lijken er voor hem geen grijstinten te bestaan, bijvoorbeeld als hij Richard Strauss een “sworn anti-Semite” noemt en Hans Pfitzner het stempel “anti-Semitic” geeft. En met zoveel biografieën ontkom je als schrijver niet aan onjuistheden. Kater neemt klakkeloos de naam “Finse Jodin” over, die de Nazi’s gaven aan de Russische psycho-analiste Lou Andreas-Salomé (Kater noemt haar overigens “Andrea Salomé”). Verder zou volgens hem Ilse Koch in Buchenwald lampenkappen hebben laten vervaardigen van getatoeëerde huiden van gevangenen, maar deze aanklacht heeft men nooit kunnen bewijzen.

Het is indrukwekkend hoe Michael Kater in ‘Weimar; From Enlightenment to the Present’ de culturele, politieke en sociaal-economische aspecten van de geschiedenis van Weimar heeft weten te verbinden. Hij heeft rondom alle details goed het overzicht weten te behouden en uit een bibliografie van ongeveer 1500 documenten een leesbaar verhaal opgeschreven. Er zijn circa 2000 voetnoten en elk hoofdstuk heeft een uitstekende samenvatting. Een boeiend werk over de eclips van eens een groot cultureel middelpunt.

Yale University Press, Londen
2014; £25
ISBN: 9780300170566
480 blz, Hardcover