© Monika Rittershaus
Traditioneel jasje voor modern tweeluik
De Nederlandse Opera – berucht om haar hedendaagse ensceneringen voor oude muziek – brengt nu met het tweeluik ‘Il Prigioniero’ / ‘A Kékszakállú Herceg Vára’ 20e-eeuwse muziek in een traditionele enscenering. Met deze voorstelling – hoe fraai ook – weet zij het publiek niet aan te trekken, want de zaal was nog voor geen driekwart gevuld. Opnieuw een teken dat er iets fundamenteel mis is bij DNO.
De Nederlandse Opera (DNO) heeft twee 20e-eeuwse eenakters bijeen gebracht voor een somber avondje “onderdrukking”. Voor de pauze wordt de opera ‘Il Prigioniero’ uit 1949 gespeeld van de Italiaanse componist Luigi Dallapiccola (1904 – 1975). De opera – waarvoor de componist zelf het libretto schreef – speelt zich af in de tweede helft van de zestiende eeuw in Zaragoza en gaat over een gevangene ten tijde van de Vlaamse opstand tegen de Spaanse Filips II. Het toont de kettervervolging door de inquisitie “met hoop als de laatste marteling”, zoals dirigent Antal Doráti* ooit zei. Voor de openlijk antifascistische Dallapiccola, die ten tijde van de Tweede Wereldoorlog met de opera begon, was het bijna een autobiografisch verhaal. De componist verzette zich met ‘Il Prigioniero’ tegen het fascisme, tegen dictatuur en onderdrukking. De seriële muziek is intens dramatisch en aangrijpend en haar uitdrukkingskracht enorm. Dat maakt de opera aantrekkelijk voor opvoeringen, zoals de afgelopen jaren in Milaan en Parijs en ook dit jaar nog in Passau en Sevilla.
De DNO-productie is van de Duitse regisseur Peter Stein (1937), die net als Luc Bondy, Jürgen Flimm en Martin Kušej uit de theaterwereld komt. Steins enscenering is donker en krachtig. Hij heeft altijd een voorkeur gehad voor werken met het theaterdoek en voor prosessies met vaandel- of fakkeldragers. In ‘Il Prigioniero’ past dit goed en ook de projectie van Filips II in de proloog is fraai gedaan. De finale met het autodafe werkt sterk, want Stein heeft begrepen dat de Prigioniero’s dood voor Dallapiccola geen bevrijding van de onderdrukking is (“vrijheid?”), maar slechts iets negatiefs. De hele voorstelling ademt wanhoop en de zoektocht naar vrijheid uit.
Muzikaal valt het echter nogal tegen. De Estonische Lauri Vasar als Il Prigioniero is een lyrische bariton zonder het heldengeluid, dat de rol vereist. De Italiaanse sopraan Paoletta Marrocu zong de rol van La Madre in 2008 in de Scala, toen zij nog op de top van haar roem was. Haar stem heeft hier niet (meer) de dramatische “Durchslagkraft” en intensiteit die verwacht mag worden. Zij klinkt eerder schichtig dan wanhopig. Donald Kaasch in de dubbelrol van cipier / Grootinquisiteur declameert zoals gebruikelijk zijn zanglijnen. Het coro interno van het Nederlands Concertkoor is backstage geplaatst en klinkt ingeblikt alsof door een microfoon uit een luidspreker.
De uitdaging bestaat eruit een passende, tweede opera naast ‘Il Prigioniero’ te plaatsen. Nu zou men kunnen denken aan een andere Italiaanse opera zoals ‘Suor Angelica’, waarin ook de “gevangen” titelrol bezoek krijgt van haar familie. Maar DNO koos voor ‘A Kékszakállú Herceg Vára’ (= ‘Blauwbaards Burcht’) van Béla Bartók (1881 – 1945), die wel dezelfde repressieve lading heeft, maar een heel andere thematiek dan ‘Il Prigioniero’, namelijk het verkrijgen van de verlossing door zelfopoffering. Het libretto van de joodse schrijver Béla Balázs gaat over de hertog Blauwbaard, die na talrijke andere vrouwen nu Judith meebrengt naar zijn kasteel. ‘Blauwbaards Burcht’ is een scenische symfonie, die juist door het statische plot dramatisch kan werken. Keurig en statig is opnieuw hier de enscenering van regisseur Stein, maar ‘Blauwbaards Burcht’ vraagt om meer psychoanalyse. Blauwbaard is bij Stein te eendimensionaal en nogal onverschillig. En de rol van Judith lijkt bij Stein meer op een choreografische danspartij. De Hongaarse bas Gábor Bretz – met wapenfeiten als Zuniga in ‘Carmen’ en de Eerste soldaat in ‘Salome’ aan de Scala – is helaas geen heldenbariton met een bassige stentor. Een sterk dramatische bijdrage levert de mezzosopraan Elena Zhidkova, die de rol vorig jaar onder Gergiev in Londen zong. De Hongaarse dirigent Adám Fisher toont zich in ‘Blauwbaards Burcht’ een autoriteit – er bestaan meerdere opnamen van zijn ‘Blauwbaard’ – en dirigeert de partituur uit het hoofd. Hij leidt het grote Residentie Orkest feilloos door de grote ingehouden momenten en verpletterende climaxen.Zijn lezing is als een muzikale vulkaan die een uur lang uitbarst.
De zaal van Het Muziektheater was bij deze tweeluik voor nog geen driekwart gevuld en dat is niet voor niets. Net als het bezetten van de juiste stemmen bij de juiste rollen, is ook het programmeren van een operaseizoen een vak apart. Als je na een matige ‘Salome’ en na een matige ‘Der fliegende Holländer’ deze tweeluik van minder bekende opera’s plaatst, dan moet je niet schikken dat het publiek niet meer in grote getale komt opdagen. En dat belooft nog wat voor de volgende, onbekende producties van dit seizoen ‘Emilie’ en ‘Altre Stelle’ en ‘A Dog’s Heart’. Jarenlang heeft het repressieve regiem van DNO niet willen luisteren naar het publiek, maar nu de verkoopcijfers steeds verder naar beneden kelderen, komt men langzaam – maar voor velen te laat – in beweging. Volgens betrouwbare bronnen schijnt DNO intern de grootste moeite te hebben om de komende seizoenen in te vullen.
* Dallapiccola on Opera (London: Toccata Press, 1987) ISBN 0907689108