1.

Deze opname van het ‘Messa da Requiem’ van Giuseppe Verdi (1813-1901) werd in mei en juni 1960 in de Sofiensaal van Wenen in stereo gemaakt. Het is met 97 minuten de langzaamste uitvoering op CD, maar is geen moment zonder spanning. De solisten zijn stuk voor stuk uitstekend en vormen een homogeen kwartet, dat bestond uit drie Amerikanen en een Zweedse tenor.

De mezzo Rosalind Elias is schitterend in de altpartij. Zij heeft de voor het werk zo passend melancholische klank, die ook Christa Ludwig (zie 4.) zo geschikt maakte voor de partij, maar is ook expressief. Elias had haar naam en burgerservicenummer (023-22-9834) op haar buik laten tatoeëren voor het geval er zich een ramp zou voordoen. De sopraan Leontyne Price heeft de passende spinto voor de partij en haar stem is  stralend, weelderiger en rond. De uitspraak was hier nog niet zo floppy en de frasen hebben nog niet zoveel haaltjes als in haar opname in 1977 onder Solti voor RCA. En de pppp hoge Bes in het “Libera me” is mooi. Leontyne Price zou pas een jaar na deze opname haar Met-debuut maken.

De Zweedse tenor Jussi Björling zingt de partij stralend en egaal, ook al had hij de partij twintig jaren eerder bij Toscanini in 1940 (zie 3.) uiteraard nog frisser gezongen. In het “Ingemisco” vraagt hij als zondaar om genade met een fraaie hoge Bes. Jussi Björling overleed drie maanden na deze opname op 9 september 1960 op 49-jarige leeftijd. Hij De bas Giorgio Tozzi biedt het priesterlijke van de baspartij en zijn bas is open, rond en sonoor. Zijn vertolking bezit pathos en zijn “Confutatis” – ook al niet geheel zuiver – heeft de tragische klank van de vervloekte. De Wiener Singverein zingt voortreffelijk, nu eens engelachtig, dan weer dreigend.

De Hongaarse dirigent Fritz Reiner – hier drie jaar voor zijn overlijden – heeft opvallende aandacht voor de finesses van de werk. Elke aspect schildert hij helder en hij onderstreept subtiele structuren en dynamische contrasten. Steeds opnieuw tovert hij met de Wiener Philharmoniker verschillende partijen tevoorschijn, zodat details door de deken van geluid heen schijnen. Reiner brengt de emoties van het ‘Messa da Requiem’ met zinderende kracht over.
Decca 2DL2 467119 (97’)

2.

Dit is de beste van de vijf bestaande opnamen van het ‘Messa da Requiem’ onder leiding van de Italiaanse dirigent Arturo Toscanini. Het is een registratie van een uitzending van een uitvoering op 23 november 1940 in Carnegie Hall. Er was een internationaal zangerskwartet.

De Italiaanse mezzo Bruna Castagna was ook Toscanini’s mezzo geweest in het ‘Messa da Requiem’ twee jaar eerder in 1938 in Carnegie Hall (label Archipel). Zij brengt niet zozeer een dramatisch als wel een meer lyrisch geluid voor de partij. Maar luister naar haar smartelijke “Lacrymosa”. Beeldschoon! In 1938 zong in Carnegie Hall bij Toscanini ook de Kroatische sopraan Zinka Milanov. Zij is te horen in drie van de vijf ‘Requiem’-opnamen van Toscanini, de andere is de 1938 uitvoering in Queen’s Hall. Niet voor niets was zij Toscanini’s favoriet. Haar expressieve spinto is prachtig, ook al klinkt zij in het “Libera me” enigszins vermoeid. Maar luister naar haar ontroerende “Salve me” in “Rex tremendae majestatis”!

Jussi Björling was hier 20 jaren jonger dan bij Reiner en toen al de beste tenor voor de partij. In zijn “Ingemisco” is een mix van goddelijke hoop en vreugde. Bij het “Hostias” kraakt zijn engelachtige stem even hemels breekbaar! De Griekse bas Nicola Moscona was de favoriete bas van Toscanini in drie van diens vijf opnamen. Zijn vertolking is niet zo sonoor en profundo als Siepi, Tozzi of Pinza, maar solide en dramatisch.

Arturo Toscanini geeft een gebalanceerde lezing. Het gaat bij hem vooral om de grote boog en de architectuur van het werk. Zijn lezing heeft flexibiliteit, is ontspannen en krachtig. De pauken in het “Dies irae” zijn als mokerslagen; je voelt de angst en de donkere atmosfeer van de “Dag des Oordeels”. Het NBC Symphony Orchestra is in topvorm en het Westminster Choir zingt stralend. Een verpletterende uitvoering!
Music & Arts CD-4240 (84’)

3.

Op 30 augustus 1953 gaf de Milanese Scala in Luzern een gastoptreden met het ‘Messa da Requiem’ onder leiding van Antonino Votto. Hetzelfde kwartet zangers van die uitvoering stond tussen 18 en 27 juni 1954 in het Teatro alla Scala voor een opname van het werk in mono onder leiding van Victor de Sabata. Deze uitvoering is met 95 minuten de op één na langzaamste uitvoering op CD.

De Mexicaanse Oralia Domínguez zong de altpartij, nadat zij het jaar ervoor haar Europese operadebuut had gemaakt in de Scala in ‘Adriana Lecouvreur’. De hier pas 28-jarige Domínguez is één van de meest expressieve mezzo’s in het ‘Messa da Requiem’ op CD. De producer van deze opname bezette zijn Duitse echtgenote Elisabeth Schwarzkopf (NSDAP Nr. 7.548.960) voor de sopraanpartij. Schwarzkopf zingt met geknepen, scherpe stem en drie gescheiden registers en haar soubrette is helaas niet geschikt voor de spintopartij. Uiteraard zingt zij als coloratuursopraan de triller in “Domine Jesu Christe” en de hoge Bes in het “Libera me” prachtig. Schwarzkopf zou de partij tien jaren later opnieuw voor haar echtgenoot opnemen (zie 4.).

De Italiaanse tenor Giuseppe Di Stefano zingt met fraai open stem, maar iets te extrovert en niet zozeer als de zondaar. Di Stefano had de partij ook bij Arturo Toscanini in 1951 in Carnegie Hall gezongen naast de Milanese bas Cesare Siepi (label RCA). Siepi  – ook met Toscanini in de Scala in 1950 (label GOP) met de zinderende mezzo Cloe Elmo – was hier pas 30 jaar, zingt de partij met serene bas en nog zonder de brallende “r” die hij later had.

Deze studio-opname is vooral interessant vanwege de Italiaanse dirigent Victor de Sabata, die met het Coro e Orchestra del Teatro alla Scala een bezielde, geconcentreerde en meeslepende lezing geeft. Luister naar het uitgesponnen openingsdeel en de uitersten daarna, van forte naar ppp. De dynamische notaties en accenten zijn bij De Sabata uitvergroot, maar altijd met een elektrische lading. Dit zou de laatste studio-opname van De Sabata zijn.
Naxos Records 8.111049-50 (95’)

4.

Deze opname werd tussen 16 en 27 september 1963 en 7 april 1964 in Kingsway Hall te Londen gemaakt. De ster van de uitvoering is de Italiaanse dirigent Carlo Maria Giulini, een diep religieus mens. Hij zou het ‘Messa da Requiem’ 25 jaar later in Berlijn nogmaals opnemen met nog bredere tempi (94 minuten), maar met een minder sterk vocaal kwartet.

Het vocale kwartet in Londen kende elkaar en was gewend samen te zingen. Dit komt goed tot uiting in de intimiteit en balans van de damesduetten “Recordare” en “Agnus Dei”, maar ook in het kwartet “Lacrymosa”. Hier horen we opnieuw Elisabeth Schwarzkopf, tien jaren na haar vertolking bij De Sabata. De stem is groter, maar ze klinkt meer als de heks bij ‘Hänsel und Gretel’. De Duitse mezzo Christa Ludwig zou in 1972 bij Herbert von Karajan – met een prachtige Mirella Freni en een robuuste, maar non-legato tenor Cossutta – nog voller klinken, maar haar melancholische timbre maakt haar uitstekend voor de altpartij. Luister naar haar angstaanjagende “Liber scriptus”.

De Zweedse tenor Nicolai Gedda is elegant en muzikaal onberispelijk als altijd, maar ook zonder uitgesproken karakter. De Bulgaarse bas Nicolai Ghiaurov zou de partij nog in 1972 bij Von Karajan 1972 en in 1979 bij Claudio Abbado opnemen, maar op die opnamen meer op de achtergrond klinken. Zijn open, kernachtige bas brengt Méphistophélès in gedachten en dat past uitstekend.

Giulini was een toegewijd katholiek en zijn interpretatie van het ‘Messa da Requiem’ is prachtig religieus. Hij geeft een zeer kerkelijke lezing met momenten van heiligheid. Uit alles spreekt de intimiteit, zachtheid, mysticiteit en emotionaliteit. De theatrale stijl van Toscanini is weggelaten en de lezing van Giulini is niet zozeer dramatisch, ook al is zijn donderende “Dies irae” vurig en gewelddadig, gaat hij qua spanning ver en zijn de koperblazers van “Tuba mirum” haast fysiek voelbaar. Guilini stimuleert het genuanceerd spelende Philharmonia Orchestra en het goed afgestemd Philharmonia Chorus tot het uiterste en de dynamiek is in bepaalde passages verpletterd.
EMI 4783402 (86’)

5.

In mei 1929 werd – 56 jaar na de wereldpremière van het ‘Messa da Requiem’ – de eerste studio-opname van deze begrafenismis gemaakt in het Teatro alla Scala van Milaan. Voor de elektrische microfoon stonden vier zangers.

De Italiaanse mezzo Irene Minghini-Cattaneo was een echte Verdi-zangeres. Zij had een opwindende, dramatische stem en zij is expressiever dan Ebe Stignani bij Tullio Serafin in diens gehaaste opname uit 1939. Luister naar haar tekstuitbeelding in het “Liber scriptus”. Onovertroffen! Irene Minghini-Cattaneo werd in 1944 op 51-jarige leeftijd levenloos in haar woning aangetroffen na een bombardement door de geallieerden. De Amerikaanse sopraan Maria Luisa Fanelli zong zo’n 15 jaren succesvol in Italië. Haar vertolking is continu luid, rusteloos en door de opname in de hoogte scherp. Haar “Recordare” is niet zozeer reflectoire als wel hartstochtelijk en in het “Tremens factus sum ego et timeo” van het “Libera me” klinkt zij vol angst.

De Italiaanse tenor Franco Lo Giudice had een echte spinto-kwaliteit. Lo Giudice was een belangrijke spintotenor in de jaren 20. Zo alterneerde hij met Miguel Fleta in de wereldpremièrereeks van ‘Turandot’. Muzikaal is zijn zang het niet heel verfijnd en hij neigt soms naar het sentimentele, ook al minder dan Gigli bij Serafin. De ster van de opname is natuurlijk de Italiaanse bas Ezio Pinza. Hij zou de partij tien jaar later in 1939 ook bij Serafin zingen. Pinza’s vertolking van de partij is nog steeds de maatstaf waaraan anderen worden beoordeeld. Zijn toon had een meedogenloze kracht, die niemand ooit heeft overtroffen. Ongelooflijk de helderheid van zijn uitspraak en de gevoeligheid en nauwkeurigheid van zijn fraseringen.

Het Coro del Teatro alla Scala is bij tijd en wijle behoorlijk indrukwekkend. Het glijden naar de noten en de onzuiverheid waren typerend voor het koorwerk van die tijd. Het “Sanctus” is enthousiast en het “Libera me” karaktervol. De lezing van de Italiaanse dirigent Carlo Sabajno en het Orchestra del Teatro alla Scala is over het algemeen snel, maar klinkt niet zo gehaast als Serafin. Het is echter geen grote introspectie of enorme visie. Er zit spanning in de dramatische delen, in het “Dies irae” en er zijn enkele interessante details. Vooral vanwege Pinza en Minghini-Cattaneo een belangrijke opname.
Pearl GEMMCD9374 (75’)