01-04-2020
De Nederlandse tenor Johan van der Zalm overleed op 1 april 1995 op 75-jarige leeftijd in Amstelveen.
Johan (Johannes) van der Zalm werd op 29 oktober 1919 geboren in Den Haag. Hij studeerde in eerste instantie zang bij de Oostenrijkse dirigent Lothar Wallerstein, na de “Anschluss” van Oostenrijk naar Den Haag was gekomen en had daar een operaschool had opgericht. Vervolgens nam Van der Zalm in Amsterdam les Ruth Horna en later nog bij Chiesa in Milaan.
1940
Johan van der Zalm maakte op zijn 22e tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn professionele zangdebuut op 5 mei 1942 bij het Gemeentelijk Theaterbedrijf afdeling Opera met de rol van Lotteringhi in ‘Boccacio‘ van Franz von Suppé en zong bij het gezelschap op 25 december 1942 Parpignol in ‘La Bohème’ van Giacomo Puccini.
Bij het Deutsches Theater in den Niederlanden trad hij in de Tweede Wereldoorlog nog op als Un Messo in ‘Il Trovatore’ van Giuseppe Verdi, op 13 januari 1944 als één van de Prinzen in ‘Schwarzer Peter’ van Norbert Schultze en op 7 februari 1944 als de Notaro in ‘Il Barbiere di Siviglia’ van Gioacchino Rossini.
1945
Johan van der Zalm trad na de Tweede Wereldoorlog bij de Nederlandsche Operette Studio onder muzikale leiding van dirigent Ben Ossendrijver op 29 september 1945 op in ‘Gräfin Mariza’ van Emmerich Kálmán:
“Joh. v.d. Zalm als Graaf Tassilo bleek talent voor de operette te bezitten, vocaal was het zelfs zeer goed doch in de parlandi dient hij naar meer modulatie in de stem te streven en dan moet hij loskomen als acteur” (De Waarheid; 1-10-1945)
Op 29 oktober 1945 vertolkte hij bij het gezelschap de rol van Graf Boléslaw Baranski in ‘Polenblut’ van Oskar Nedbal geregisseerd door Sylvain Poons:
“Johan van der Zalm boeide als graaf Bolo vooral door de metalene glans van zijn tenor-stem, die alleen in de laagte nog wat aan volume moet winnen” (De Waarheid; 30-10-1945)
Johan van der Zalm werkte in de tweede helft van de jaren veertig mee aan diverse revueprogramma’s. Zo trad hij bij de NationaleRevue van Bob Peters op in de nieuwjaarvoorstelling ‘Loop naar den duivel, 1946!’ met muziek van Rudolf Nelson:
“Johan van der Zalm zong met bravour, maar wat opgewonden van actie, de rol van Peter” (Het Parool; 2-10-1947)
“De liefhebbers van mooie stemmen kunnen van harte genieten van de vele practhige hoge tonen van de tenor Jo van der Zalm, die de rol van de kroonprins en koning nog niet vrij en aristocratisch genoeg speelt” (De Waarheid; 4-10-1947)
Van der Zalm speelde op 2 juli 1946 bij de Zomerspelers van Johan Boskamp mee in ‘In pyjama’ van Franz Arnold en Ernst Bach.
Ook trad Van der Zalm in 1946 diverse malen op bij de Operettezangers, waaronder vanaf 1 april 1946 in ‘De Koningin van Montmartre’ van Vada Ennèm (David Bernard van Dam), vanaf 1 juni 1946 als Prins Hans Herbert in Ennèms ‘Prins Moritz’ en vanaf 6 juli in ‘Dolly vergist zich’ van Arnold en Bach:
“Joh. V.d. Zalm moest zelfs nog één van zijn liederen bisseren” (De Waarheid; 11-7-1946)
Verder trad hij bij de Operettezangers vanaf 2 november 1946 op in ‘Rose-Marie’ van Otto Harbach en Oscar Hammerstein II met muziek van Rudolf Friml en Herbert Stothart, vanaf 1 september 1947 in ‘De Dochter van den Tamboer-Majoor’ van Jacques Offenbach, vanaf 1 oktober 1947 in ‘Het Lied der Vrijheid’ met muziek van Jack Millar en vanaf 15 oktober 1947 in ‘Mam’zelle Nitouche’ op muziek van Florimond Hervé:
“Johan van der Zalm kan met zijn hoge tonen – tot zelfs de hoge cis ! – schitteren” (De Waarheid; 17-10-1947)
Johan van der Zalm maakte in het seizoen 1947/48 zijn debuut bij de Nederlandse Opera in de rol van Pinkerton in ‘Madama Butterfly’ van Puccini. Bij de Stichting Hoofdstad Operette zong Van der Zalm daarna in Theater Carré vanaf 12 juni 1948 als Graaf Balduin Zedlau in ‘Wiener Blut’ van Johann Strauss jr.:
“de glanzende tenor van Johan van der Zalm” (Het Parool; 14-6-1948)
Vanaf 1 december 1948 vertolkte hij bij het operettegezelschap de rol van René in ‘Der Graf von Luxemburg’ van Franz Lehár en op 8 januari 1949 trad hij op in ‘An der schönen blauen Donau’ met muziek van Johann Strauss jr. en Edmund Eysler:
“De zang was ook nu van goed gehalte met name Johan v. d. Zalm als Christiaan kon ons nu beter bekoren dan in „De Graaf van Luxemburg”” (De Heerenveensche Koerier; 22-2-1949)
Vanaf 19 november 1949 zong hij bij de Stichting Hoofdstad Operette de rol van Edwin Ronald in ‘Die Csárdásfürstin’ van Emmerich Kálmán.
1950
Johan van der Zalm maakte op 7 februari bij De Nederlandsche Opera (DNO) zijn roldebuut als Manrico in ‘Il Trovatore’:
“De tenor Johan van der Zalm nam gisteravond voor het eerst de plaats van Jan van Mantgem als Manrico in. Met vele bloemen werd hij na afloop der voorstelling gehuldigd. Toch wagen wij het te betwijfelen of deze keuze verstandig is geweest. Van der Zalm heeft operetteroutine, niet die voor een opera, waarvoor zijn stem te weinig cultuur en te weinig glans bezit. Zijn ademtechniek stelt hem niet in staat vocaal te geven wat nodig is, noch de kleur van een aria zo te verzorgen, dat zij bevredigend mag worden genoemd. Men kan respect hebben voor de wijze, waarop hij zich deze avond door de vele moeilijkheden heeft heengeslagen, maar houding en zangkwaliteiten rechtvaardigen niet hem een plaats te geven tussen opera-stemmen van het eerst plan, die uiteraard te sterk excelleren omdat zij van een ander niveau zijn” (Algemeen Handelsblad; 8-2-1950)
“Voor Van der Zalm, die vroeger verbonden was aan de “Hoofdstad-operette”, was deze verandering van omgeving dus slechts van betrekkelijke aard.
Hij voelt zich uitstekend thuis op de planken, acteert los en natuurlijk en deze eigenschap, gevoegd bij een zeker gemak van zingen, verleende aan zijn vertolking een aantrekkelijke allure, die hem het pleit bij de Amsterdamse operaliefhebbers glansrijk deed winnen. Waarmee onzerzijds niet gezegd wil zijn dat er, vooral vocaal-technisch, geen tekorten meer vallen op te merken.
Zijn voortreffelijke kwaliteiten evenwel de goed hoop, dat de Nederlandse Opera deze jonge kunstenaar de kansen zal bieden zich te ontplooien tot een solistisch medewerker die overal graag gehoord zal en mag worden” (De Volkskrant; 9-2-1950)
Verder zong Van der Zalm in het seizoen 1949/50 bij DNO nog Il Duca in ‘Rigoletto’ van Verdi en Turiddu in ‘Cavalleria Rusticana’ van Pietro Mascagni. In het seizoen 1950/51 zong hij bij DNO nieuwe rollen als Der Steuermann in ‘Der fliegende Holländer’ op 28 september 1950, als de Marquis von Chateauneuf in ‘Zar und Zimmermann’ van Albert Lortzing op 30 november 1950 en als Danilo in ‘Die lustige Witwe’ van Lehár op 21 juni 1951.
In het seizoen 1951/52 trad Van der Zalm bij DNO in diverse van de voorgenoemde rollen op en debuteerde hij als Cavaradossi in ‘Tosca’ van Puccini. In het seizoen 1952/53 viel hij bij DNO op 4 december 1952 in als Radamès in ‘Aida’ van Verdi:
“de gast Giovanni Mazzieri, op het laatste moment door ziekte verstek moest laten gaan. Hoewel geen heldentenor en zelf door een keelontsteking allerminst gedisponeerd, heeft Johan v.d. Zalm zijn plaats ingenomen; men moet respect hebben voor zoveel moed en de zanger erkentelijk zijn dat hij het de directie mogelijk heeft gemaakt de voorstelling te doen doorgaan” (Algemeen Handelsblad; 5-12-1952)
“wiens stem in het laatste bedrijf volkomen “op” bleek te zijn” (Trouw; 5-12-1952)
“Johan van der Zalm heeft zijn keel bij de première van ‘Aida’ niet weinig geforceerd. Hij zal een aantal weken rust moeten nemen” (De Telegraaf; 9-12-1952)
Johan van der Zalm zong op 25 juni 1953 de rol van De Prins in de wereldpremière van ‘De Varkenshoeder’ van Jan Mul en voegde in dat seizoen nog de rol van Rodolfo in ‘La Bohème’ van Puccini aan zijn repertoire toe. In het seizoen 1953/54 maakte Van der Zalm bij DNO zijn roldebuut als Canio in ‘Pagliacci’ van Ruggiero Leoncavallo en als Tamino in ‘Die Zauberflöte’ van W.A. Mozart.
1955
Johan van der Zalm trad in het seizoen 1954/55 bij DNO op 11 juli 1955 voor het eerst op in de rollen van Don José in ‘Carmen’ met Mimi Aarden in de titelrol:
“Johan van der Zalm, een bravour-tenor, was een goede, echter niet opvallende Don José” (Limburgsch Dagblad; 12-7-1955)
Op 2 maart 1956 zong hij bij DNO de rol van Don Alvaro in ‘La Forza del Destino’ van Verdi naast Gré Brouwenstijn als Leonora:
“Slechts Johan van der Zalm schoot te kort als Don Alvaro; door het vele forceren was hij de beheersing van zijn stem geheel kwijt geraakt, zodat de grote duetten tussen hem en Don Carlo niet die uitwerking hadden als gewenst zou zijn geweest” (Algemeen Handelsblad; 3-3-1956)
“De Alvaro van Johan v. d. Zalm is technisch volstrekt onvoldoende. Hij kan geen piano zingen, hij heeft geen steun voor zijn adem, zingt alles met een stijve keel en kan dientengevolge geen toon halen. Het is een worsteling instede van een zangdemonstratie. Alleen zijn hoogste forte-tonen zijn nog goed, omdat hij die nu eenmaal van nature bezit” (De Tijd; 3-3-1956)
“Alleen Johan van der Zalm (Alvaro) was ondanks mooie momenten in de middenregisters, nóch vocaal, nóch als acteur tegen deze zware rol opgewassen” (De Waarheid; 5-3-1956)
“een Johan van der Zalm, die als Don Alvaro mogelijkheden toonde die hij tot nu toe had verzwegen, die zich had leren matigen en in die gematigde momenten expressief was” (De Telegraaf; 5-3-1956)
“Johan van der Zalm, die, zolang hij zich niet in het hoge register forceren gaat, een rol als van Alvaro zeker aankan” (Het Vrije Volk; 9-3-1956)
Bij de Zuid-Nederlandse Opera was Van der Zalm op 11 juli 1955 te gast als Don José in ‘Carmen’ en op 10 november 1956 werkte hij mee aan een ‘Massa-operaconcert’ van DNO in De Margriethal van Utrecht (Algemeen Handelsblad; 12-11-1956).
In het seizoen 1956/57 maakte Van der Zalm bij DNO op 4 september 1956 zijn roldebuut in de titelpartij van ‘Don Carlos’ van Verdi:
“Johan van der Zalm, wiens zangkunst ten enenmale tekort schiet voor de rol van Alvaro, hetgeen tot bijzonder onwelluidende gevolgen leidt” (De Tijd; 5-9-1956)
Op 7 december 1956 maakte hij bij DNO zijn roldebuut als Gyerman in ‘Schoppenvrouw’ van Pyotr Tsjaikovski:
“Johan van der Zalm is geen heldentenor en moest zijn stem de ganse avond zo forceren dat zijn voordracht meer larmoyant dan welluidend was” (Algemeen Handelsblad; 8-12-1956)
“Die gemengde gevoelens ontstonden na enkele scenes waarin de zanger van de hoofdrol, Johan van der Zalm, weinig voldaan had. Deze rol vereist een sterker persoonlijkheid” (De Volkskrant; 8-12-1956)
“Johan van der Zalm bleek de zeer moeilijke rol van Hermann best aan te kunnen. Hij had momenten van zeer sterkte actie en beheerste ook vocaal zijn partij, vooral in de lyrische gedeelten” (Het Parool; 8-12-1956)
“De hoofdfiguur Hermann was echter zeer ontoereikend bezet door Johan van der Zalm, wiens zang wel zeer gespeend is van adel en wiens spel nergens het cliché te boven kwam” (De Waarheid; 14-12-1956)
In het seizoen 1957/58 voegde Van der Zalm bij DNO op 15 oktober 1957 de rol van Pedro in ‘Tiefland’ van Eugen d’Albert aan zijn repertoire toe in een regie van Frans Vroons:
“Johan van der Zalm is allerminst een heldentenor, en in elk geval niet de reiner Tor, de Siegfried, met wie hij zoveel overeenkomst vertoont. De gevolgen waren funest” (Algemeen Handelsblad; 16-10-1957)
“Johan van der Zalm wàs eenvoudig de jonge herder Pedro. Er was in de doorwerking van dit karakter geen enkele zwakke plek; nooit nog zag ik hem zó acteren, nooit heeft ook een regisseur zijn mogelijkheden zo prachtig benut” (Het Parool; 16-10-1957)
Van der Zalm gaf op 25 mei 1958 bij DNO zijn roldebuut als Calaf in ‘Turandot’ van Puccini met Marijke van der Lugt in de titelrol en Jeannette van Dijck als Liù (Algemeen Handelsblad; 20-5-1958).
In het seizoen 1958/59 trad Van der Zalm bij DNO voor het eerst op als Luigi in ‘Il Tabarro’ van Puccini op 19 december 1958 in het kader van het Holland Festival en verder nog als Eisenstein in ‘Die Fledermaus’ van Johann Strauss jr..
1960
Johan van der Zalm zong in het seizoen 1959/60 bij DNO op 6 mei 1960 de titelrol van ‘Andrea Chénier’ van Umberto Giordano:
“zong van der Zalm met een warmte en een herscheppend vermogen welke Chenier voor ons deed leven, hetgeen uit de reacties van het publiek trouwens ook wel viel op te maken” (Haags Dagblad; 13-5-1960)
Hij zong in het seizoen 1960/61 bij DNO op 24 augustus 1960 de rol van Symon Rymanovicz in ‘Der Bettelstudent’ van Carl Millöcker en op 17 februari 1961 maakte hij bij DNO zijn debuut als Laca in ‘Jenůfa’ van Leoš Janáček:
“Johan van der Zalm als een, vooral in de hoogte, met opmerkelijke bravour gezongen Laca” (Het Parool; 18-2-1961)
“Rudolf Kat en Johan van der Zalm als de twee stiefbroers leverden een redelijke tegenprestatie” (De Tijd; 18-2-1961)
“Johan van der Zalm bleef in zijn spel veel te vlak voor de rol van de eerlijke, trouwe en spontane boerenjongen Laca” (De Waarheid; 20-2-1961)
“Johan van der Zalm en Rudolf Kat; beiden volkomen opgewassen tegen hun taak […] Johan van der Zalm die de opvliegerige en trouwhartige Laca levendig heeft geprofileerd” (Algemeen Handelsblad; 21-2-1961)
Op 21 april 1961 zong Van der Zalm bij DNO de titelpartij in het oratorium ‘Oedipus Rex’ van Igor Stravinsky:
“Johan van der Zalm, in de titelrol, uitstekend zingend, schoon wel te lyrisch voor deze partij” (De Tijd; 22-4-1961)
“Johan van der Zalm gaf als Oedipus te veel vibrato” (De Volkskrant; 25-4-1961)
Johan van der Zalm zong in het seizoen 1961/62 op 3 oktober 1961 Achilles in een productie van ‘Iphigénie en Aulide’ van Christoph Willibald Gluck in de Amsterdamse Stadsschouwburg ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de Nederlandse Televisiestichting:
“Verder waren er Johan van der Zalm, Caspar Broecheler, Gerard Groot en Wilhelmina Matthès, die met hun vocale middelen luister bijzetten aan deze toch wel feestelijke uitvoering” (Trouw; 5-10-1961)
Bij DNO gaf hij in dat seizoen zijn roldebuut in de titelpartij van ‘Les Contes d’Hoffmann’ van Jacques Offenbach op 6 december 1961:
“Johan van der Zalms tenor mist de vervoering en glans voor de eisen, die de titelrol stelt, maar desondanks heeft men zijn inzet en bravoure kunnen bewonderen” (Het Parool; 7-12-1961)
“De zwakke stee in de bezetting was Johan van der Zalm als de titelheld. Zijn stem en actie misten de plooibaarheid deze fluctuerende rol eigen. De levendige voordracht van de zanger tijdens de ballade van Klein Zach in het eerste tafereel wekte verwachtingen, die hij later helaas niet heeft ingelost. In de koortsachtige toestand waarin Hoffmann tijdens de drie vertellingen verkeert, klonk de stem van Johan van der Zalm geforceerd bij gebrek aan beheersing” (Algemeen Handelsblad; 7-12-1961)
“Johan van der Zalm heeft ais Hoffmann van kracht en uithoudingsvermogen blijk gegeven, doch op de duur was zijn vocaliteit wat eenvoudig” (De Volkskrant; 7-12-1961)
“Johan van der Zalm, bij alle goede bedoeling, mist de middelen voor de titelrol” (De Telegraaf; 7-12-1961)
“Johan van der Zalm bracht de titelrol niet zeer briljant. Zijn te lage intonaties en het huilerige timbre van zijn stem hebben onze wrevel weer eens gaande gehouden” (De Waarheid; 12-12-1961)
Johan van der Zalm zong op 26 februari 1962 bij DNO voor het eerst Riccardo in ‘Un Ballo in Maschera’ van Verdi:
“De bezwaren, die men voorts in het algemeen tegen Johan van der Zalm kan aanvoeren, werden met deze vertolking van Riccardo ook ditmaal niet ontzenuwd, de lyrische toon, die Van der Zalm bevoordeelt, is nu eenmaal van weinig indringende aard” (Het Vrije Volk; 27-2-1962)
In het seizoen 1962/63 zong Van der Zalm op 2 november 1962 bij DNO de titelrol in de wereldpremière van de opera ‘Raskolnikoff’ van Heinrich Sutermeister:
“Johan van der Zalm was zeer getourmenteerd in de titelrol” (De Tijd; 3-11-1962)
“een vertolking van de titelrol, die althans een schijn van allure bezat, een betere zaak waardig” (De Volkskrant; 6-11-1962)
Op 15 maart 1963 trad Van der Zalm bij DNO op in de rol van Erik in ‘Der fliegende Holländer’:
“Johan van der Zalm zong deze partij met het juiste pathos” (Algemeen Handelsblad; 16-3-1963)
“Dat heeft tussen twee haakjes Johan van der Zalm ongelooflijk knap begrepen: hij was een schitterende Erik, fel van actie, bewogen van zang” (De Waarheid; 18-3-1963)
Johan van der Zalm zong in het seizoen 1963/64 op 8 november 1963 bij DNO de rol van Vladimir Igorewitsch in ‘Prins Igor’ van Alexander Borodin:
“Johan van der Zalm, die van de vorstenzoon een bepaald niet fraai gezongen operette-figuur maakte” (De Volkskrant; 11-11-1963)
In het seizoen 1964/65 vertolkte hij op 1 oktober 1964 bij DNO de rol van Ismaele in ‘Nabucco’ van Verdi.
1965
Intendant Evert Cornelis leidde in het eerste kwartaal van 1965 DNO naar de liquidatie, waardoor het engagement van Johan van der Zalm werd ontbonden. Vervolgens zong de tenor in het seizoen 1965/66 vanaf 21 april 1966 bij de Zuid-Nederlandse Opera de rol van Radamès in ‘Aida’:
“Johan v.d. Zalm als Radamès viel iets minder goed. Intonatie-moeilijkheden en niet geheel “podium-vrij” waren hierbij oorzaak” (Limburgsch Dagblad; 21-5-1966)
Tijdens een gastvoorstelling van de Koninklijke Opera van Gent vertolkte hij op 26 december 1966 in de Tilburgse Stadsschouwburg de rol van Pinkerton in ‘Madama Butterfly’:
“Van der Zalm nam zijn teken waar met grote routine en achtenswaardig vocaal resultaat: deze Pinkerton-vertolking vertoonde het noodige inzicht van beperking, en assimileerde zich heel gelukkig met de creatie van de titel-rol” (Limburgsch Dagblad; 31-12-1966)
In Nederland werden intussen de regieafdeling, het koor en de technische afdelingen van DNO opgenomen in het nieue operagezelschap De Nederlandse Operastichting. Dit gezelschap werd geleid door Maurice Huisman uit Brussel (artistiek directeur) en Jaap den Daas (administratief directeur), die de solisten per productie gingen aantrekken, waardoor er geen vaste plaats meer was voor Johan van der Zalm.
Op 11 juli 1968 viel de tenor bij de Zuid-Nederlandse Opera in voor de rol van Il Duca in ‘Rigoletto’:
“Johan van der Zalm als “Hertog” – hij verving René Claassen op het allerlaatste ogenblik en dat is niet prettig voor de invaller – had ook zijn beste avond niet” (Limburgsch Dagblad; 17-7-1968)
1970
Johan van der Zalm werd uiteindelijk door De Nederlandse Operastichting (DNO) nog voor negen producties geëngageerd. De 53-jarige tenor vertolkte in het seizoen 1972/73 op 10 november 1972 de rol van Loeka in ‘Uit Een Dodenhuis’ van Janáček:
“De rauwe Loeka van Johan van der Zalm mocht er best wezen” (NRC Handelsblad; 11-11-1972)
“Johan van der Zalm, die na jarenlange afwezigheid een nog even kloeke tenor als vroeger demonstreerde” (Het Parool; 11-11-1972)
Later in dat seizoen zong hij bij DNO nog de rol van Arturo in ‘Lucia di Lammermoor’ van Gaetano Donizetti en op 6 april 1973 Dr. Blind in ‘Die Fledermaus’ naast Jennie Veeninga als Rosalinde:
“Johan van der Zalm was onherkenbaar in een bekwaam gezongen buffo-rol” (De Tijd; 7-4-1973)
“Henk Smit (Dr. Falke) en Johan van der Zalm (Dr. Blind) konden zich qua zang iets minder goed handhaven” (Trouw; 9-4-1973)
Op 18 mei 1973 zong Van der Zalm bij DNO de rol van Il Gran Sacerdote in ‘Idomeneo’ van Mozart tijdens het operadebuut van Elly Ameling als Ilia:
“Meinard Kraak, Tom Haenen, Johan van der Zalm en het vocale kwartet, ze waren allemaal even goed getraind” (NRC Handelsblad; 19-5-1973)
“de Hogepriester van Johan van der Zalm zelfs uitgesproken slecht. Zo’n stukje werkverschaffing ten bate van deze veteraan kan de Opera zich moeilijk in het openbaar permitteren” (De Volkskrant; 21-05-1973)
“Meinard Kraak, Tom Haenen, Johan van der Zalm en het vocaal kwartet voldeden met aanzienlijke vakbekwaamheid in kleinere rollen” (De Telegraaf; 21-05-1973)
In het seizoen 1974/75 zong Van der Zalm bij DNO op 29 november 1974 de 4. Jude in ‘Salome’ van Richard Strauss:
“Met uitzondering dan van Johan van der Zalm, wiens ervaring en inzet in dit milieu pluspunten vormden” (Het Parool; 30-11-1974)
1975
Johan van der Zalm zong bij DNO op 31 januari 1975 de Graaf Hauk-Schendorf in ‘De Zaak Makropoulos’ van Janáček en op 25 april 1975 Yamadori in ‘Madama Butterfly’:
“Van de tien piepkleine rollen bleek Johan van der Zalm de minste” (NRC Handelsblad; 28-4-1975)
In zijn laatste seizoen 1975/76 bij DNO zong Van der Zalm op 16 oktober 1975 de rol van Een heftige Speler in ‘De Speler’ van Sergej Prokofiev en op 24 oktober 1975 ten slotte Polycarpio in ‘Boccaccio’:
“Willy Caron, Hubert Waber, Nico Boer en Johan van der Zalm schiepen kostelijke buffo-figuren” (De Telegraaf; 27-10-1975)
Daarna keerde Johan van der Zalm terug naar de Stichting Hoofdstad Operette en zong hij daar nog tien jaren in de zomerproducties. Zo trad hij op 28 augustus 1976 op als Süffle in ‘Der Vogelhändler’ van Carl Zeller, op 27 augustus 1977 als Kagler in ‘Wiener Blut’, op 26 augustus 1978 als Barbaruccio in ‘Eine Nacht in Venedig’ van Johann Strauss jr. en op 25 augustus 1979 als Kisch in ‘Die Csárdásfürstin’.
1980
Hij zong bij de Stichting Hoofdstad Operette op 30 augustus 1980 als Graaf Ferdinand Lichtenfels én de Priester in ‘Das Land des Lächelns’ van Franz Lehár, op 29 augustus 1981 als Pali in ‘Der Zigeunerbaron’ van Johann Strauss jr. en op 27 augustus 1983 als Keizer Franz Joseph II in ‘Im weissen Rössl’ van Ralph Benatzky.
1985
Hij werkte bij de Stichting Hoofdstad Operette op 31 augustus 1985 nog mee aan een productie van ‘Der Graf von Luxemburg’ van Franz Lehár en op 6 september 1986 zong hij ten slotte op 65-jarige leeftijd de dubbelrol van Onufrie en Pufke in ‘Der Bettelstudent’, de operette waarin hij vanaf 1960 bij DNO zo talloze malen had opgetreden.
1995
Johan van der Zalm overleed op 1 april 1995 in Amstelveen op 75-jarige leeftijd. Zijn echtgenote Lucia Johanna Verhagen overleed een jaar later op 19 maart 1996 op 77-jarige leeftijd in Amstelveen.