***
© Matthias Stutte
Krefeld, 27 november 2025

‘Roméo et Juliette’: such sweet sorrow

De opera ‘Roméo et Juliette’ van de Franse componist Charles Gounod beleeft voor het eerst in zijn bestaan een productie in het Theater Krefeld.

Was het vorige seizoen van Charles Gounod (1818-1893) nog de opera ‘Faust’ die zijn opwachting maakte in Krefeld, nu is het in deze Duitse stad de beurt aan een andere van diens negen opera’s, ‘Roméo et Juliette’.

Van alle pogingen om Shakespeares meesterwerk in opera te vangen – Vaccai’s ‘Giulietta e Romeo’ (1825), Bellini’s ‘Capuleti e i Montecchi’ (1830), Zandonai’s ‘Giulietta e Romeo’ (1922) – is die van Gounod de meest definitieve. Het is zijn populairste werk na ‘Faust’ en vanaf het begin een succes. De wereldpremière van de opera vond plaats op 27 april 1867 in het Théâtre-Lyrique van Parijs en beleefde 102 voorstellingen.

Het verhaal is inderdaad verleidelijk voor componisten. In het onvreedzame Verona van de 14e eeuw heerst een rivaliteit tussen de families van Capulet en Montaigu. Wanneer deze vijandschap wordt doorkruist door de liefde tussen twee leden van de verschillende families ontwikkelt zich een verhitte situatie met fatale afloop.

De Duitse regisseur Jan Eßinger laat ‘Roméo et Juliette’ afspelen in een soort “lost place”, een smoezelige kleedkamer van een oud, verlaten sportcomplex met verschuifbare elementen van decorontwerpster Benita Roth. Het verhaal van ‘Roméo et Juliette’ is van alle tijden en wellicht daarom laat Eßinger de opera een tijdreis maken vanaf de jaren 20 tot en met nu met stappen van twintig jaren voor elke nieuwe scène.

In de openingsscène dansen de Capulets in de jaren 20 de Charlston, voor de balkonscène bevinden Roméo en Juliette zich in de oorlogsomgeving van begin jaren 40, in de jaren 60 wordt het non-binaire paar door Frère Laurence alias Elvis getrouwd, in de jaren 80 doodt de basketballer Tybalt de tennisspeler Mercutio, enz. Door het compacte verhaal van Gounod en Shakespeare, dat zich in vier dagen afspeelt, te laten plaatsvinden in honderd jaren trekt Eßinger de tragedie uit elkaar, fragmenteert haar en dat gaat ten koste van de spanning en de flow.

Zoals voor Pierre Audi Papignol de sleutelfiguur was in ‘La Bohème’ is voor Eßinger in ‘Roméo et Juliette’ de inspirator La Reine Mab, de meesteres van de dromen waarover Mercutio in de eerste akte zingt. In mannelijk gedaante en gehuld in badjas wandelt “hij” door de hele voorstelling alsof hij alle scènes aanstuurt. Veel voegt het niet toe en het leidt eigenlijk alleen maar af.

Net als bij ‘Faust’ biedt het ensemble in Krefeld niet veel uitstraling en stimmliche rijpheid. De Duitse sopraan Sophie Witte maakt als Juliette indruk met name in de intieme, tedere passages, (“daar waar de muziek bidt”), maar haar frasering is muzikaal te Duits hoekig en zij is onverstaanbaar. “Je veux vivre” zingt zij in de lage ligging.

De Cubaanse tenor Bryan Lopez Gonzales is vooral vanwege zijn knappe verschijning een passende Roméo. Zijn ténor léger mist echter legato en lage resonansen en hij voegde geen hoge C toe aan de finale III, zoals andere tenoren dikwijls wel doen.

De Duitse bas Matthias Wippich als Frère Laurence zingt nog steeds nasaal, maar is in de laagte fraai diep dreunend. De 66-jarige Armeense bas Hayk Dèinyan zingt Capulet zonder glans op de stem. Roméo’s jonge bediende Stéphano – hier neergezet als Rosaline, de ex van Roméo in een tennisrokje – wordt niet vertolkt door een sopraan, maar door een mezzo, Bettina Schaeffer. Haar aria “Que fais-tu, blanche tourterelle” inclusief de hoge C houdt zij goed licht.

Theater Krefeld/Mönchengladbach was ooit het huis waar roemrijke dirigenten als Lothar Zagrosek (1977–1982) en Yakov Kreizberg (1988–1994) de maat aangaven. De Estlandse dirigent Mihkel Kütson – sinds 2012 Generalmusikdirektor in Krefeld/Mönchengladbach – is een waardige opvolger en houdt net als in ‘Faust’ met de Niederrheinischen Sinfoniker de voorstelling overeind.

Kütson voelt het drama goed aan en is daar waar nodig nu eens dramatisch, dan weer lyrisch, elegant, intiem en sacraal. Hij geeft een strelende, vleiende lezing als een zoete stroming, die verrukt. Of zoals Gounod zelf schreef: “De eerste akte eindigt briljant; de tweede teder en dromerig; de derde levendig en groots; de vierde dramatisch en de vijfde tragisch. Dat is een mooie progressie”.