1.

Deze studio-opname van de opera ‘Les Contes d’Hoffmann’ van Jacques Offenbach (1819-1880) werd tussen 11 en 26 maart 1948 gemaakt in het Théâtre des Champs-Élysées van Parijs. Op een 32-tal 78-toeren grammofoonplaten nam de Franse afdeling van het platenlabel Columbia het werk in Parijs op. Er werd gebruik gemaakt van de ‘definitieve’ versie, die uitgever Choudens tegen het einde van de jaren 1900 publiceerde en waarnaar men decennialang zou teruggrijpen.

Niet de grootste stemmen ter wereld, maar wel de belangrijkste zangers van het repertoire van de Opéra-Comique rond de Tweede Wereldoorlog werden geëngageerd. En dat komt vooral tot uiting in de theatrale atmosfeer. De Canadese tenor Raoul Jobin (1906-1974) vertolkt Hoffmann, die verliefd wordt op de onbereikbare dames Olympia (tweede akte), Giulietta (derde akte) en Antonia (vierde akte). Jobin heeft een heerlijke huig “r”, een lekker brede hoogte en goede Draufgängertum als de jeugdig dichter. De befaamde operettezangeres Fanély Revoil (1906-1999) trad in de jaren veertig veelvuldig op in de Opéra-Comique en geeft hier de beste vertolking van Hoffmanns metgezel Nicklausse op CD. Haar vioolaria “C’est l’amour vainqueur” is helaas zoals zo vaak geschrapt.

Bij de wereldpremière van ‘Les Contes d’Hoffmann’ in 1881 in het Odéon Theatre van Parijs werden de vrouwenrollen – Olympia en Antonia (de akte van Giulietta werd niet gespeeld) – gezongen door één zangeres, de sopraan Adèle Isaac. Drie verschillende sopranen werden echter gekozen voor deze opname. De Franse sopraan Renée Doria (1921-2021) is in de tweede akte qua coloraturen niet de meest strakke pop Olympia, maar wat betreft klank en interpretatie helemaal in de traditie van de Opéra-Comique. De Belgische sopraan Vina Bovy (1900-1983) zong in de jaren dertig alle drie vrouwenpartijen in België én de Metropolitan Opera van New York (zie Bonus).* Op deze opname is zij slechts te horen als de courtisane Giulietta met wulps en weelderig timbre. De vioolbouwer Crespels dochter Antonia wordt vertolkt door de Franse sopraan Géori Boué(1918-2017) met lichte, gepeperde stem, ook al is haar sterfscène niet erg overtuigend.

Ook voor de vier booswichten zijn verschillende zangers bezet, terwijl bij de wereldpremière de bariton Émile-Alexandre Taskin alle vier partijen zong. De Franse bariton Louis Musy (1902-1981) was een belangrijk persoon van de Opéra-Comique en enigszins bijtend en ongepolijst als de raadsheer Lindorf in de raamvertelling van de eerste en laatste akte. De legendarische bas André Pernet (1894-1966) had in 1946 voor de radio-opname alle vier booswichten gezongen (zie 5.), maar werd hier slechts gecast voor Coppélius in het tweede bedrijf. Pernet was hier aan het einde van een grote operacarrière. Hij zingt de mede-uitvinder in de stijl van Méphistophélès, met enorme expressie, soms tussen parlando, chanson en opera in. En hij heeft zelfs nog een triller in “J’ai des yeux”. De Frans bas Charles Soix (1914-2009) is een heerlijk sonore tovenaar Dapertutto in de derde akte met passende nasaliteit en solide hoogte. De Franse bariton Roger Bourdin (1900-1973) is een lichte dokter Miracle in het vierde bedrijf.

De vier komische rollen van Stella’s bediende Andres, Spalanzani’s bediende Cochenille, Crespels bediende Frantz en Giulietta’s bediende Pitichinacchio werden bij de wereldpremière gezongen door de tenor Pierre Grivot. Deze opname biedt de briljante Franse acteur, komiek en zanger Bourvil (1917-1970). Zijn interpretaties leven en zijn gevoileerde stem heeft goed contrast met de bazen. Zijn vertolking van Frantz’ “Jour et nuit” in de vierde akte is fantastisch, je hoort hem zelfs dansen! Bourvil overleed op 53-jarige leeftijd aan de ziekte van Kahler.

De bijrollen zijn uiterst luxe bezet. De student Nathanaël is niemand minder dan de tenor Raymond Amade (1915-1969). Ook Raymond Amade overleed jong op 54-jarige leeftijd. De bekende bariton Camille Maurane (1911-2010) is een prachtige student Hermann, de hier 55-jarige bas-bariton Charles Cambon (1892-1965) is te horen in de kleine partij van Peter Schlemil in de vierde akte en de bas André Philippe is de vioolbouwer en Antonia’s vader Crespil, de rol tijdens de wereldpremière gezongen door Hippolyte Belhomme.

De Belgische dirigent André Cluytens (1905-1967) leidt hier het Orchestre de l’Opéra-Comique de Paris, nadat hij in 1946 een contract had getekend bij de Franse tak van het label EMI Pathé-Marconi. Cluytens geeft zoals altijd een genuanceerde lezing en toont de oorsprong van ‘Les Contes d’Hoffmann’ in de Opéra-Comique. Muziek en zang zijn licht en nadrukkelijk en dikwijls is er de toon van het couplet. Conversatie en parlando zijn belangrijker dan grote opvallende stemmen en het aria-allure van de grote opera. Fantastisch ook het gerinkel van flessen en glazen in de hele eerste akte. Er zijn diverse coupures, die gebruikelijk waren voor die tijd.
Naxos Historical 8.110214-15 (2CDs) – 2°09’50”

2.

EMI nam ‘Les Contes d’Hoffmann’ tussen september en december 1964 op in Parijs en – de vierde akte met Antonia – nog in mei 1965 in Barcelona. Inmiddels hadden de erfgenamen van Offenbach hun erfgoed verkocht en had de Bibliothèque Nationale de France de grote handgeschreven partituur voor zang en piano van de ‘Antonia-akte’, die georkestreerd en aangevuld was door Ernest Guiraud, verworven. Daarmee lijkt deze opname aangevuld, want deze vierde akte is hier zeker een kwartier langer dan in de Columbia-opname van 1948.

De Zweedse tenor Nicolai Gedda (1925-2017) is een nogal gecultiveerde en nadrukkelijke Hoffmann, maar vocaal altijd zeker en idiomatisch. De Amerikaanse sopraan Gianna D’Angelo (1929-2013) is een aantrekkelijke Olympia met strakke, virtuose coloraturen, zonder extra aanvullende noten. De Spaanse sopraan Victoria de los Ángeles (1923-2005) zong de partij van Antonia nooit op het operatoneel. Voor deze opname kwam zij in mei 1965 terug uit Japan, zou tijdens deze opname nog Spaanse liederen op de plaat zetten en een week later alweer naar Nieuw Zeeland en Australië vertrekken voor een toer van zes weken met 16 concerten. Het drukke schema laat zich horen in een gespannen hoogte en hoe geloofwaardig zij ook is als de 20-jarige zangeres, vocaal overtuigt zij helaas niet helemaal. De Duitse sopraan Elisabeth Schwarzkopf (1915-2006) – de echtgenote van de artistiek directeur van deze opname – is verdwaald in de partij van Giulietta met een geknepen geluid en onverstaanbaar Frans.

Helaas ook hier verschillende zangers voor de booswichten. Lindorf ligt te hoog voor de bas van Nicola Ghiuselev (1936-2014). Hij verliest resonansen in de hoogte en bovendien heeft zijn Frans een te vet Bulgaars accent. De in Canada geboren, Joodse bariton George London (1920-1985) had tien jaren eerder tijdens een opname in Wenen nog alle vier booswichten gezongen (zie 3.). Hij vertolkte hier in Parijs “slechts” de dubbelrollen Coppélius en Miracle. Heerlijk demonisch zijn “J’ai des yeux” van Coppélius in de tweede akte. In de derde akte geeft de Franse bariton Ernest Blanc (1923-2010) de beste uitvoering aller tijden van Dapertutto’s “Scintille, diamant”, de aria die niet Offenbach componeerde, maar de Franse componist André Bloch voor de reprise van ‘Les Contes d’Hoffmann’ in 1904 in Monte Carlo.

De Franse tenor Jacques Loreau (1920-2010) zingt de vier dienaren Andres, Cochenille, Frantz en Pitichinacchio met geknepen stem. Nicklausse is hier niet een vrouwenstem, maar een bariton, de Fransman Jean-Christophe Benoît (1925-2019) en dat kan de rol hebben. De uitvinder Spalanzani in de tweede akte wordt vertolkt door de Franse karaktertenor Michel Sénéchal (1927-2018) en de student Nathanaël wordt gezongen door de prachtig elegante, Algerijns-Franse tenor André Mallabrera (1934-2017). Opnieuw geeft André Cluytens een subtiele lezing, deze keer met het Orchestre de la Société des Concerts du Conservatoire, waarvan hij 1946 en 1960 chefdirigent was.
EMI Great Recordings of the Century 5 67983-2 {2CDs) – 2°32’01”

3.

Deze radio-opname werd op 6 januari 1954 in de Wiener Staatsoper gemaakt aan de hand van de Choudens-editie. De titelrol werd gezongen door de tenor Léopold Simoneau (1916-2006), die net uit Canada naar Europa was gekomen. Hij is een stijlvolle Hoffmann, lyrisch en gracieus wat betreft klankschoonheid, maar een grote portrettering is er niet en de hoogte is niet zijn sterkte. De Chant Bacchique van Hoffmann is helaas uit de Venetië-akte geschrapt.

De damesrollen zijn goed bezet. De echtgenote van Simoneau was de Canadese coloratuursopraan Pierrette Alarie (1921-2011), die Olympia in 1946 vier maal aan de Metropolitan Opera van New York had gezongen. Op deze opname zijn haar coloraturen minder afgemeten dan Gianna D’Angelo ze uitvoerde. De Belgische sopraan Suzanne Danco (1911-2000) zong hier de dubbelrol van Giulietta en Antonia. Haar timbre is gepast aristocratisch, helder, soms koel en haar eenvoud en charme zijn betoverend.

George London zong hier dus alle booswichten met sonore en markante stem. Hij vertolkt het meest diabolische kwartet op CD. Het tweede couplet van “Dans les rôles amoureux” is geschrapt. De Afrikaans-Amerikaanse mezzo Lucretia West (1922-2022) is een stugge Niklausse, maar daardoor klinkt zij gepast ouder dan Hoffmann. De Hongaarse bas Dezső Ernster (1898-1981) is de meest sonore Crespil. De Franse acteur en zanger Robert Destain (1919-2010) zingt de vier dienaren Andres, Cochenille, Frantz en Pitichinacchio. Ook hij danst hoorbaar tijdens Frantz’ “Jour et nuit”. De Italiaanse bariton Renato Capecchi (1923-1998) geeft nog hilarisch portret aan de uitvinder Spalanzani in de tweede akte.

De Amerikaanse dirigent Lee Schaenen (1925-1993) is een relatief onbekende. Hij begon als assistent van Herbert von Karajan in de Scala en Berlijn en werd eind jaren 40 dirigent van de New York City Opera. Tussen 1974 en 1991 was hij verbonden aan de Chicago Lyric Opera. Hij geeft een bevlogen lezing, goed differentiërend tussen en binnen de akten.
Walhall Eternity Series WLCD 0072 (2CDs) – 2°11’24”

4.

Het Guilde Internationale du Disque was de Franse afdeling van de Amerikaanse firma Musical Masterpiece Society, die in 1953 was opgericht. In 1958 werd door het label een Franse én Duitse studio-opname gemaakt van ‘Les Contes d’Hoffmann’. Opnieuw Léopold Simoneau als een levendige Hoffmann. Hier zingt hij wel het drinklied in de Venetië-akte, dat hij onder Schaenen niet opnam.

Mattiwilda Dobbs (1925-2015) vertolkt hier de dubbelrol van Olympia en Antonia. De Afrikaans-Amerikaanse sopraan, die op dezelfde dag geboren werd als Nicolai Gedda, is een uitstekende Olympia met vrijheden en een prima Antonia. Zij had hier evengoed Giulietta kunnen opnemen, maar die eer ging naar de Duitse sopraan Uta Graf (1915-1995), die de courtisane met mooi lyrische sopraan zingt en verstaanbaarder is dan Schwarzkopf.

De bariton Heinz Rehfuss (1917-1988) nam hier alle vier partijen van de booswichten op. Heel demonisch klinkt hij niet en in de hoogte van “Scintille diamant” verliest hij resonansen. Geboren is Duitsland, maar opgegroeid in Zwitserland is zijn Franse uitspraak en tekstuitbeelding uitstekend. Het eerste couplet van Lindorfs “Dans les rôles amoureux” is geschrapt.

De Algerijns-Franse tenor én bariton (!) Aimé Doniat (1918-1973) is hier te horen in maar liefst zes rollen. Naast de dienaren Andres, Cochenille, Frantz en Pitichinacchio vertolkt hij ook nog Nathanael en Spalanzani. Daardoor zingt hij in de tweede akte Spalanzani én zijn bediende Cochenille in duet met zichzelf, maar omdat Doniat zijn stem tenoraal en baritonaal kan kleuren is dit overtuigend. Een fantastische zanger! Luister ook naar zijn schitterende opnamen van de prachtige liederen van Theodore Botrel.

De Franse bariton Bernard Lefort (1922-199) is nog te horen in de dubbelrol van Giulietta’s vrijer Schlemil en Antonia’s vader Crespil en de Zwitserse mezzo Nata Tuescher (1912-2002) is een degelijke Nicklausse en La Mère d’Antonia.

De Franse dirigent Pierre-Michel Le Conte (1921-2000) leidt het uitstekende Orchestre Concerts de Paris – het huidige Orchestre de Paris – strak en met vaart. Er zijn teveel coupures om op te noemen, maar vooral vanwege Dobbs en Doniat is het een interessante opname. Wetenswaardig ook het gegeven dat Le Conte in hetzelfde jaar ‘Les Contes d’Hoffmann’ opnam in het Duits met als Hoffmann de Joods-Amerikaanse tenor David Garen – alias David Grünfeld, die in het Theresienstadt en Auschwitz gevangenzat – en opnieuw Dobbs, Graf, Rehfuss, Doniat, Lefort en Tuescher. Die opname verscheen op LP, maar nog nooit op CD.
Urania 22.349 (2CDs) – 2°08’00”

5.

De Franse dirigent Jules Gressier (1897-1960) maakte voor het Franse platenlabel Pathé tussen 1943 en 1960 tientallen fantastische opnamen. De registratie van ‘Les Contes d’Hoffmann’ vond plaats in 1946. Hoffmann is de Franse tenor Charles Richard (1901-1960), die in de jaren 30 voornamelijk operette zong en in 1945 zijn debuut maakte in de Opéra-Comique, waar hij tot zijn afscheid in 1956 bleef. Richard zingt hier een vocaal stevige Hoffmann met een open geluid en hij geeft een nonchalant portret aan de dichter. Het drinklied is ook hier uit de Venetië-akte geschrapt.

Deze opname heeft het beste damestrio. Opnieuw Renée Doria als een virtuoze Olympia in de tweede akte. De Franse zangeres en oud-verzetsstrijdster Marthe Bréga (1899-1990) is een felle Giulietta. Ravel was getuige op haar huwelijk met de componist Maurice Jaubert. De Franse sopraan Jane Rolland (1908-1968) was een belangrijke Manon in de Opéra-Comique en is de meest innemende Antonia op CD.

André Pernet (zie 1.) zong hier dus alle vier booswichten. Vanaf 1928 was hij verbonden geweest aan de Grand Opéra en in 1932 had zij de vier booswichten in Amsterdam bij de Wagnervereeniging gezongen. Pernet geeft de beste portrettering van de booswichten op CD. Lindorfs “Dans les rôles d’amoureux langoureux” is helaas geschrapt. In 1947 zou Pernet afscheid nemen van de Grand Opéra en de Médaille de la Résistance ontvangen voor zijn verdiensten gedurende de Tweede Wereldoorlog.

Gressier was een echte zangersdirigent en leidt het Orchestre Lyrique de la Radiodiffusion Nationale – waarvan hij tussen 1941 tot 1951 chefdirigent was – met vrijheden. Ook hier zijn helaas forse coupures gemaakt, maar men krijgt een uitstekende indruk over de uitvoeringspraktijk van de vooroorlogse Opéra-Comique.
Cantus Classics CACD 5.00928 (2CDs) – 1°20’33”

BONUS:

‘Les Contes d’Hoffmann’ beleefde op zaterdag 23 januari 1937 zijn 55ste voorstelling in de Metropolitan Opera van New York. Het was een bijzondere middagvoorstelling met een Belgisch tintje en de uitvoering werd op de radio uitgezonden.

De Belgische tenor René Maison (1895-1962) zong Hoffmann. Hij had een jaar eerder zijn Met-debuut gemaakt en zou er acht seizoenen optreden. Maison was één van die uitstekende Belgische tenoren – naast Fernand Ansseau, André d’Arkor en José de Trévi – die tussen de beide wereldoorlogen furore maakten. Zijn Hoffmann is robuust, maar stijlvol, jeugdig en hartstochtelijk. Het drinklied van de Venetië-akte werd hier weggelaten. Maison zou overigens later de leraar van Ramón Vinay worden.

Deze voorstelling was ook de allereerste keer dat in Amerika de drie vrouwenrollen van ‘Les Contes d’Hoffmann’ door één zangeres werden gezongen en de eer viel te beurt aan de Belgische sopraan Vina Bovy (zie 1.). The New York Times noemde haar een “brilliant interpreter”. Als Olympia houdt zij de klank dun en metalig en de coloraturen zijn strak, helder en charmant. Als Giulietta is het timbre warmer, elegant en sensueel en als Antonia is zij in eerste instantie dromerig, maar in de finale IV opwindend opstijgend naar de hoogte. Een inderdaad briljant optreden!

De Amerikaanse bariton Lawrence Tibbett (1896-1960) had in 1923 zijn Met-debuut gemaakt, zong in 1929 Dapertutto voor het eerst in de Met en vertolkte in deze serie voorstellingen van 1937 voor het eerst – en ook als eerste in de Met – alle vier booswichten. Zijn Frans is minder verstaanbaar dan dat van Maison en Bovy en zijn ronde egale bariton eenkleuriger, maar zijn stemvoering, legato en hoogte zijn indrukwekkend.

De Italiaanse tenor Angelo Bada (1876-1941) had al in 1908 zijn debuut in de Met gemaakt en zong er zijn hele carrière comprimario-rollen. Hij trad al op als Pitichinacchio in de Met-première van ‘Les Contes d’Hoffmann’ op 11 januari 1913 en vertolkte alle bedienden Andres, Cochenille, Frantz en Pitichinacchio voor het eerst in 1924 in de Met. Hier brengt hij op 60-jarige leeftijd de vier rollen met humor.

De Russisch-Amerikaanse alt Irra Petina (1908-2000) zong tussen 1933 en 1950 ruim 400 voorstellingen in de Met en is een warme Nicklausse. De Italiaans-Amerikaanse bas-bariton Louis D’Angelo (1888-1958) is een uitstekende Spalanzani en Crespil. De Amerikaanse dirigent Maurice Abravanel (1903-1993) en het Metropolitan Opera Orchestra houden het drama en de vaart er in met soms snelle tempi. Een historische opname!
Naxos Historical 8.110011-2 (2CDs) 2°17’40”

* J. Deleersnyder – Vina Bovy (Gent, 1965)