De Nederlandse tenor Arjan Blanken werd op 25 juli 1924 in ’s-Gravenhage geboren. Hij zong gedurende zijn carrière in de jaren vijftig en zestig bij De Nederlandse Opera en zijn buitenlandse carrière bracht hem naar onder andere Bremen, Antwerpen en Israël. Een overzicht van zijn zangloopbaan.

1950

Arjan Blanken studeerde begin jaren vijftig aan het conservatorium van Amsterdam bij de Duits-Nederlandse bas-bariton Hermann Schey. Gedurende zijn studie zong Blanken twee jaren bij het Nederlands Kamerkoor (De Volkskrant; 30-9-1965).

De Joodse Schey was in 1934 naar Nederland geëmigreerd en werd in 1936 docent aan het Conservatorium van Amsterdam. Toen Nederland in 1940 door het Duitse leger werd bezet, moest hij tot het einde van de oorlog onderduiken.

Op 13 maart 1953 trad Arjan Blanken al gedurende zijn studie op bij het Utrechtsch Studenten Concert in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht. Daar zong hij in het Duits de partij van Pleizier in het oratorium ‘The Triumph of Time and Truth’ van Händel:

“ook de tenor Arjan Blanken en de mezzo H. Laméris-Van Spanje droegen veel bij tot het welslagen der aria’s” (Algemeen Handelsblad; 14-3-1953).

Arjan Blanken zong op 4 april 1954 voor het eerst in de ‘Johannes-Passion’ van Bach. De uitvoering was in de Ronde Lutherse Kerk aan de Singel van Amsterdam:

“de jonge tenor Arjan Blanken die niettegenstaande een nog wat dun geluid opviel door intelligentie en muzikaliteit” (Het Parool; 7-4-1953)

Op 13 november 1953 maakte Blanken zijn operadebuut als Bastien in ‘Bastien und Bastienne’ van Mozart in de Ridderzaal te Haarlem:

“Arjan Blanken als de blonde jongeling Bastien sloeg een uitstekend figuur en doet ons vooral in vocaal opzicht veel van hem verwachten. Af en toe hinderde een stereotype houding van het hoofd met steeds hemelwaartse blikken” (Algemeen Handelsblad; 14-11-1953).

Op 4 april 1954 zong Arjan Blanken voor het eerst in het ‘Matthäus-Passion’ van Bach. In de Grote Kerk van Edam stond hij naast onder anderen de Nederlandse bariton Laurens Bogtman:

“de debutant Arjen Blanken, die na een zeer nerveus en klankloos begin zich geleidelijk hervond en toen een helder getimbreerd geluid demonstreerde” (De Telegraaf; 5-4-1954)

In juni 1954 ondernam Blanken een tournee van drie maanden door Zuid-Afrika samen met de alt Thérèse Steinmetz met wie hij in hetzelfde studiejaar bij Hermann Schey zat. Samen gaven zij ook concerten voor de radio van Kaapstad en Johannesburg (Nieuwe Haarlemsche Courant; 29-6-1954).

1955

Arjan Blanken studeerde in juni 1955 af aan het conservatorium van Amsterdam als leerling van Schey (Algemeen Handelsblad; 22-6-1955).

Arjan Blanken en Thérèse Steinmetz trouwden op 15 september 1955 (De Telegraaf; 7-9-1955).

Tijdens het Internationaal Vocalisten Concours te Den Bosch behaalde Arjan Blanken begin oktober 1955 de tweede prijs achter de Duitse alt Eva Borneman en Franse bariton Jean Capiaux (Provinciale Noord-Brabantsche Courant; 7-10-1955).

Op 12 december 1955 maakte Arjan Blanken zijn debuut bij het Concertgebouworkest in de cantate ‘Geschwinde, ihr wirbelnden Winde’ van Bach. In de partij van Midas zong hij naast onder anderen de alt Aafje Heynis, de bariton David Hollestelle en zijn docent Hermann Schey. In het Concertgebouw te Amsterdam stond het geheel onder muzikale leiding van dirigent Anthon van der Horst:

“Van de twee tenorsoli viel Arjan Blanken ten meerste op door vlotte voordracht en degelijke stemmiddelen” (De Maasbode; 13-12-1955)

Arjan Blanken zong op 26 januari 1956 de tenorpartij in het ‘Messa da Requiem’ van Verdi in Zwolle naast onder anderen de sopraan Corrie Bijster:

“Een nieuwe verschijning op ons podium was de jonge tenor Arjan Blanken, zeker een aanwinst onder de schaarse tenoren. Hij zong met manlijk-sterke stem, nog wat te robuust en soms iets scherp van timbre, maar toch heel overtuigend, al is zijn ritme erg vrij” (Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant; 27-1-1956)

Op 2 februari 1956 zong Arjan Blanken bij het Concertgebouworkest in het Amsterdamse Concertgebouw de tenorpartij in de ‘Johannes-Passion’ naast onder anderen de Duitse tenor Josef Traxel als de Evangelist, de Nederlandse bariton Anton Eldering als Christus, de Nederlandse sopraan Heleen Verkley (1920-2019), Aafje Heynis, de bariton Hans Wilbrink en David Hollestelle. Het geheel stond opnieuw onder leiding van dirigent Anthon van der Horst:

“Een nieuwe verschijning op het podium was de tenor Arjan Blanken, die vorig jaar op het Bossche Vocalistenconcours werd ontdekt. Hij haalde toen, als wij ons niet vergissen een tweede prijs. Zoals hij gisteravond zong zou hij bepaald niet verder gekomen zijn. Maar als wij het goed zien, heeft hij wel mogelijkheden” (De Tijd; 3-2-1956)

Een vocaal kwartet bestaande uit de sopraan Annette de la Bije, Aafje Heijnis, Arjan Blanken en Laurens Bogtman met als begeleider Jan de Man was uitgenodigd om van 11 augustus tot en met 6 november 1956 een tournee te maken naar het Verre Oosten. Het zou optreden in Karachi, Bombay, Colombo, Malakka en Indonesië. In Singapore werkten de zangers mee aan een Mozart-Festival en de reis wordt besloten met een tournee voor de Bond van Kunstkringen in Indonesië (Algemeen Handelsblad; 29-5-1956).

Arjan Blanken maakte zijn professionele operadebuut op 6 juni 1957 in de Amsterdamse Stadsschouwburg als Herr Fenton in ‘Die lustigen Weiber von Windsor’ van Otto Nicolai in een productie van de Kunstmaand. Hier zong hij naast onder anderen Erna Spoorenberg en Guus Hoekman:

“een heldere tenor, wiens naam men voor de toekomst zal moeten onthouden” (Algemeen Handelsblad; 7-6-1957)

“Arjan Blanken vertolkte de rol van Fenton met een zeer welluidende doch ietwat te weinig volumineuze tenorstem” (De Maasbode; 7-6-1957)

Op 22 juni 1956 werd zijn dochter Sylvia Therese Gerardina Blanken in Amsterdam geboren.

Arjan Blanken werkte op 20 januari 1958 mee aan de Nederlandse (concertante) première (!) van de opera ‘Idomeneo’ van Mozart. Hij zong de partij van Idamante in het Amsterdamse Concertgebouw bij de Londonse Chelsea Group naast Justus Bonn in de titelpartij, Annette de la Bije als Ilia, Maria van Dongen als Elettra en Hermann Schey als Arbace. De muzikale leiding was in handen van dirigent Nico van der Linden:

“Arjan Blanken, die de partij van de zoon Idamante voortreffelijk zong” (Algemeen Handelsblad; 21-1-1958)

Arjan Blanken zong op 4 juni 1958 in de Amsterdamse Stadsschouwburg opnieuw in een productie van de Kunstmaand. In ‘Der Wildschütz’ van Lortzing stond weer naast Erna Spoorenberg en Guus Hoekman en ook Aafje Heijnis. De uitvoering van 9 juni 1958 in het Amsterdamse Theater Carré werd door de KRO op televisie uitgezonden (Het Vaderland; 9-6-1958).

Op 25 juni 1958 zong Blanken in het kader van het Holland Festival met het Concertgebouworkest in de St. Janskerk te Gouda de tenorpartij in het ‘Dettingen Te Deum’ van Händel naast onder anderen Aafje Heynis (Algemeen Handelsblad; 26-6-1958).

Arjan Blanken maakte zijn debuut bij De Nederlandsche Opera op 12 september 1958 in de Amsterdamse Stadsschouwburg als Don Ottavio in ‘Don Giovanni’ van Mozart:

“Arjan Blanken was manmoedig in zijn spel als Don Ottavio en wist aan deze vrij moeilijk te tekenen rol een zeer aanvaardbaar aspect te verlenen” (De Maasbode; 13-9-1958)

Op 18 januari 1959 zong Arjan Blanken bij De Nederlandsche Opera in de Amsterdamse Stadsschouwburg als Tamino in ‘Die Zauberflöte’ van Mozart:

“vond in Arjan Blanken een goed en zuiver zingende Tamino, die echter bij haar hartstochtelijke verliefdheid te veel een koele, brave volgeling der priesterschare bleef. (Bij zijn gang door water en vuur miste hij zijn toverfluit, op dat moment volstrekt onmisbaar. Wie had die weggetoverd?)” (De Tijd/De Maasbode; 19-1-1959)

Op 22 februari 1959 zong Blanken de tenorpartij de ‘Johannes-Passion’ in Concertgebouw van Amsterdam met het Concertgebouworkest naast Josef Traxel als de Evangelist:

“Arjan Blanken, die de zeer veeleisende tenor-aria’s goed beheerste, ook al forceerde hij in de hoge registers te veel” (Het Parool; 23-2-1959)

“Arjan Blanken was in de tenoraria’s in het begin wat te gedragen van klank” (De Tijd De Maasbode; 23-2-1959)

Op 9 juli 1959 zong Blanken in het Concertgebouw te Amsterdam in het kader van het Holland Festival met het Concertgebouworkest onder leiding van dirigent Bernard Haitink de tenorpartij in het ‘Utrechter Te Deum’ van Händel. De overige solisten waren Elly Ameling, de alt Annie Hermes, de tenor Tom Brand en de bas Leo Ketelaars:

“Niettegenstaande het feit, dat er een tweetal van onze beste tenoren medewerkten, Tom Brand en Arjan Blanken, waren hun prestaties niet onverdeeld gunstig. Hun al te realistische vertolking van het duet „To thee all angels cry aloud” klonk geforceerd en deed geweld aan de stembanden” (De Gooi- en Eemlander; 10-7-1959)

Eind juli 1959 zong Blanken de titelrol in ‘Ariodante’ van Händel in het Duitse plaats Göttingen het kader van het Händelfestival aldaar:

“heeft onze landgenoot, de tenor Arjan Blanken, in een reeks voorstellingen van de opera Ariodante met veel succes de titelrol vertolkt. Hij trad daartoe als gast op bij het ensemble van de Opera van Bremen, die hem ook voor het volgende seizoen engageerde. Hij zal dan een uitgebreide reeks van ruim tien opvoeringen van Ariodante zingen alsmede in een serie van tien voorstellingen van Verdi’s Traviata de mannelijke hoofdrol van Alfredo op zich nemen” (Het Parool; 24-7-1959)

BREMEN

Aldus had Arjan Blanken voor de seizoenen 1959/1960 en 1960/1961 een gast-engagement in Bremen. In beide seizoenen zou hij in 60 voorstellingen optreden. Begin november 1959 maakte hij zijn debuut in Bremen in de rol van Alfredo in ‘La Traviata’ van Verdi:

“de Bremer Nachrichten, schreef naar aanleiding van Traviata, dat de vertolking van Alfred door Arjan Blanken een verrassing was. Zijn verschijning en het onconventionele van zijn van clichés verstoken spel onderstrepen de onbekommerde echtheid zonder berekening van deze jonge bon vivant. Die figuur krijgt ook alle voordelen van de zwevende en elegante lichtheid van zijn tenor, die door slanke en beheerste klankschoonheid doet vergeten wat hem aan volumen voor een pathetisch Verdibelcanto mag ontbreken. Daarbij stelt een goede ademtechniek de zanger Blanken in staat grote melodische bogen te realiseren en zo de expressie tot een gevarieerd resultaat op te voeren” (Het Parool; 10-11-1959)

1960

Arjan Blanken zong begin januari 1960 in Bremen de rol Lenski in ‘Jevgeni Onjegin’ van Tsjaikovski:

“Arjan Blanken…. die deze partij vrijwel ideaal vertolkt”. Aldus schrijft de Bremer Bürgerzeitung. De Weser Kurier prijst bovendien zijn opmerkelijke precisie in de uitspraak, die bij de andere hoofdfiguren (Tatjana en Onegin) nogal te wensen liet. „Arjan Blanken is een gecultiveerd zanger”, schrijft de Bremer Nachrichten die het luisteren naar zijn afscheidsaria een „ongestoord genot” vond; het blad waardeert ook de „directheid van zijn bewegen en mimiek, die van zijn voorname muzikaliteit een voortreffelijke extra steun ontvangen” (Het Parool; 8-1-1960)

Blanken vertolkte op 29 januari 1960 bij De Nederlandsche Opera de rol Cassio in ‘Otello’ van Verdi in de Amsterdamse Stadsschouwburg. De titelrol werd vertolkt door Len del Ferro:

“De kleine rollen klonken wel goed. Mimi Aardens Emilia vooral, ook Cassio van Arjan Blanken” (De Tijd/De Maasbode; 30-1-1960).

Op 19 februari 1960 zong Arjan Blanken de rol van Rev Horace Adams in ‘Peter Grimes’ van Britten in de Amsterdamse Stadsschouwburg. De titelrol werd vertolkt door Frans Vroons:

“Een nieuweling in dit bonte gezelschap was Arjan Blanken, die een opvallend lyrische rechter op de planken bracht” (De Tijd/De Maasbode; 20-2-1960).

Eind september 1960 was Blanken in Bremen voor de rol van Ottavio in ‘Don Giovanni’:

“De Bremer Nachrichte roemt de mooie stem van de Nederlandse tenor, die de rol „bijzonder gecultiveerd” zong. De Weser Kurier prijst de technische beheersing van zijn tenor, die „de coloraturen met souplesse” meester was. Hoewel Blankens acteerkunst sterker had kunnen zijn, zo schrijft de Bremer Bürgerzeitung, bleek zijn vocaal materiaal fraai te zijn” (Het Parool; 1-10-1960)

In de loop van november 1960 zou Blanken in Bremen Pinkerton in ‘Madama Butterfly’ van Puccini zingen (Het Parool; 1-10-1960).

Tevens zou hij in Bremen nog in ‘Tannhäuser’ van Wagner, Mozarts ‘Die Entführung aus dem Serail’ en ‘Die Zauberflöte’ en in ‘Die lustigen Weiber von Windsor’ hebben opgetreden (Het Parool; 13-12-1963).

Op 21 oktober 1960 was Blanken terug bij De Nederlandsche Opera voor de rol van Belmonte in ‘Die Entführung aus dem Serail’ van Mozart in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Erna Spoorenberg was Konstanze en Arnold van Mill zong Osmin:

“zo onbewogen statisch bleef Arjan Blanken als Belmonte, Spaans edelman die de gekaapte Konstanze, Blonde en Pedrillo kwam bevrijden. Dit was des te meer jammer omdat zijn lyrische en buigzame tenor het juiste stemtype bezit door Mozart gedacht” (De Gooi- en Eemlander; 22-10-1960)        

Arjan Blanken had op 7 januari 1961 bij De Nederlandse Opera succes als Almaviva in ‘Il Barbiere Di Siviglia’ van Rossini. Rosina was Cora Canne Meijer en Figaro was Paolo Gorin. De première van de productie was in Theater Gooiland te Hilversum:

“Arjan Blanken maakten we voor het eerst mede als Graaf Almaviva. Met zijn soepele lyrische tenor wist hij gestalte te geven aan het Rossini idioom. In beide aubades van het eerste toneel onder het raam van Rosina trok hij sterk de aandacht met innemend cantabile. Dat Arjan Blankens overgang van oratoriumzanger tot operakracht snel verloopt viel ons op in het tweede toneel waar hij vermomd als dronken officier, inkwartiering met manschappen komt eisen bij de arts Basilio, pleegvader van Rosina, die heimelijk ook trouwplannen had met zijn charmante pleegkind. Blanken, die voorheen onbewogen acteerde maakte zich los van deze verstarring en zette een levendige officier Lindono op de planken. Ook in het verdere verloop van de opera waar hij als quasi muziekleraar Rosina zangles geeft, hebben we met belangstelling zijn ontwikkeling gevolgd” (De Gooi- en Eemlander; 9-1-1961)

Tevens bij De Nederlandse Opera vertolkte Blanken op 24 april 1961 in de Rotterdamse Schouwburg de rol van Gonzalve in ‘L’Heure Espagnole’ van Ravel. Hij alterneerde in de rol met Frans Vroons die drie dagen eerder de première had gezongen. Niet iedereen was overtuigd van Blankens interpretatie:

“Arjan Blanken detoneerde als acteur door zijn honingzoete verschijning en vocaal door zijn weke opvatting” (Algemeen Dagblad; 25-4-1961)

Arjan Blanken trad op 16 juni 1962 als Anfinomo op in ‘Il Ritorno d’Ulisse in Patria’ van Monteverdi bij De Nederlandse Opera in het kader van het Holland Festival in de Amsterdamse Stadsschouwburg:

“Arjan Blanken gaf als een der „vrijers” van Penelope een creatie ten beste als we nog niet van hem zagen en hoorden” (De Waarheid; 19-6-1962)

Blanken vertolkte op 11 oktober 1962 de rol van Ferrando in ‘Così Fan Tutte’ van Mozart bij De Nederlandse Opera in de Amsterdamse Stadsschouwburg. De overige sopisten waren Marylin Tyler, Frances de Bossy, Hanny Steffek, Paolo Gorin en Scipio Colombo (Het Parool; 4-10-1962).

ANTWERPEN

Arjan Blanken oogstte in december 1962 succes bij de Koninklijke Vlaamse Opera te Antwerpen met de rol van Pelléas in ‘Pelléas et Mélisande’ van Debussy:

“Naar aanleiding de première noemde de Gazet van Antwerpen hem o.a. “een Nederlander met een voorname zangcultuur”. Volgens Le Soir „bezit hij een mooi gekleurde tenor en is hij bijzonder geschikt voor deze rol. Jong van gestalte, speelt hij natuurlijk en sober en de scènes, waarin hij samen met Mélisande optreedt, zijn voortdurend doortrokken van tederheid en warmte.” Andere kranten roemen zijn „lyrische tenor en zijn jeugdige hartstocht” en Het Toneel was getroffen door de manier, daarop hij „ten volle de droomfiguur van Pelléas beleefde met alle gewenste schakeringen” (Het Parool; 10-12-1962) 

Op 18 december 1962 vertolkte Blanken in de Munt Schouwburg van Brussel de rol van de Italiaanse tenor in ‘Der Rosenkavalier’ van Richard Strauss. De Marschallin werd gezongen door Elisabeth Schwarzkopf en Walter Berry was Ochs. Blanken zong tot en met oudejaarsavond 1962 vijf voorstellingen van de opera in De Munt:

“Blanken, die er met veel succes in Brussel debuteerde als de Italiaanse tenor en bij de première aan het Belgische koningspaar werd voorgesteld. Voor zover ik kan nagaan is hij de eerste Nederlander, die aan de Monnaie gezongen heeft (behoudens een integrale gastvoorstelling van de Nederlandse Opera), sinds de dagen van Urlus. Hij zong de korte, maar moeilijke partij, die om zijn hoge ligging gevreesd is, los en gemakkelijk” (De Telegraaf; 28-12-1962)

Arjan Blanken trad eind 1963 bij de Koninklijke Vlaamse Opera te Antwerpen op in de rol van Tamino in ‘Die Zauberflöte’:

“blijkens de recensies met groot succes. De Nieuwe Gazet vond hem „een zeer mooie Tamino en daarbij nog rijk aan een bekoorlijke tenorstem die hij met veel kunstzin gebruikt. Hij kan bovendien nog goed acteren.” Ook de Gazet van Antwerpen prees Blanken „wiens zang en voordracht de moeilijkste operaliefhebber konden bevredigen”. Een ander blad was getroffen door deze „fijnzinnige Mozartvertolker met zijn licht en soepel debiet” (Het Parool; 13-12-1963)

Intendant Evert Cornelis zou in het eerste kwartaal van 1965 DNO naar de liquidatie leiden, maar een jaar voor de liquidatie was Blanken reeds gestopt bij DNO:

“net als vele anderen. We werden daar op een zeer perfide manier behandeld. Ja, u mag dat woord perfide gerust in de krant zetten; het betekent immers trouweloos. En ik heb er ondervonden dat, als je niet sterk stond met een contract of een vakbond achter je, je rechteloos was en zelfs geen enkel verhaal kon hebben op zuiver artistieke feiten” (De Volkskrant; 30-9-1965)

Arjan Blanken bracht in maart 1964 te Antwerpen de partij van Fenton in ‘Falstaff’ van Verdi op de planken (Het Parool; 13-12-1963).

Midden december 1964 zong Blanken in het Gran Teatro Liceu te Barcelona de rol van Sextus in ‘Giulio Cesare’ van Handel naast Marijke van der Lugt en Arnold van Mill:

“Men bleek echter algemeen ingenomen met het optreden van Arjan Blanken. Volgens het toonaangevende blad „Vanguardia” sloot de vocale kleur van de stem van de sopraan niet geheel aan op de rol van „Cornelia” die zij vertolkte. Criticus Xavier Monsalvache beperkte zich voor wat betreft Arjan Blanken door op te merken „dat hij zich goed in de rol van Sextus had ingeleefd”” (Twentsch Dagblad Tubantia; 24-12-1964)

1965

Daarna zong Arjan Blanken in Nederland bijna uitsluitend nog concerten:

“Ik heb in het buitenland nooit een vast contract willen hebben. Kortgeleden bood Bremen me nog een vierjarig contract aan. Maar hier woont mijn vrouw en mijn kind en ik zie het van collega’s, wat een ellende dat heen en weer gesjouw voor het gezinsleven met zich brengt. Bovendien is de consequentie van een vaste verbintenis, dat je praktisch alleen maar opera zingt” (De Volkskrant; 30-9-1965)

ISRAËL 

Arjan Blanken trad in mei 1965 voor het eerst op tijdens het Abu Gosh Festival in Israël. Het festival werd jaarlijks gehouden in de rooms-katholieke kerk van het Arabische dorp Abu Gosh bij Jeruzalem. Daar zong hij de Evangelist in de Israëlische première van de ‘Johannes-Passion’, de tenorpartij in de ‘Krönungsmesse’ van Mozart en zong hij Mozart-aria’s tijdens een concert:

“Arjan Blanken, die in dit blad „ongetwijfeld de opvallendste kunstenaar” van het geheel wordt genoemd. Hij zong zowel de partij van de Evangelist als de tenoraria’s „met groot begrip”, een uitzonderlijk mooi ontwikkelde stem en een moeiteloze beheersing van de moeilijkste passages.” Het dagblad Ha-Arets noemt Blanken „een sensatie, een zanger op internationaal peil, een zeldzaam artiest, die gezegend is met een stem vol metalen brille, maar daarnaast ook tedere lyriek laat horen en bovendien treft door een plastisch uitdrukkingsvermogen” (Het Rotterdamsch Parool; 24-6-1965)

“Arjan Blanken, die de partij van de evangelist en de aria’s voor de tenor onnavolgbaar mooi voordroeg. Zeker mag niet onvermeld blijven, dat Blanken iedere geldelijke honorering voor zijn medewerking afgewezen heeft; hij doet dit „lisjma” ofwel – uit liefde voor het werk van de Bach-vereniging van Israël. Trouwens, geen enkele kunstenaar neemt betaling aan voor de medewerking aan deze uitvoeringen en zelfs het afschrijven der partituren en andere „zwarte arbeid” wordt „con amore” gedaan” (Nieuw Israelietisch Weekblad; 4-6-1965)

“Ook aan mij hebben zij blijkbaar een goede herinnering overgehouden want ik ben voor het volgend jaar door Radio Kol Israël uitgenodigd als solist in een televisie-opera en voor het geven van een aantal liederenrecitals” (De Volkskrant; 30-9-1965)

Ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de KRO werd in juli 1965 een televisie-opname gemaakt van een bewerkte versie van de opera ‘Carmen’ van Bizet. Hierin zong Blanken de rol van Don José onder leiding van dirigent Anton Kersjes naast Cora Canne Meijer in de titelrol en Henk Smit als Escamillo. De registratie werd pas op zondagavond 28 november 1965 op de televisie uitgezonden. (Twentsch dagblad Tubantia; 1-7-1965).

Op 8 november 1965 zond de AVRO een televisieproductie uit van de opera ‘Die Fluth’ van Boris Blacher. Hierin zong Arjan Blacher Der junge Mann naast Henk Smit, Wilma Driessen en Paolo Gorin onder leiding van Leo Driehuys (Algemeen Handelsblad; 8-11-1965).

Na het succes van ‘Carmen’ besloot de KRO in 1966 om ‘Il Barbiere di Siviglia’ op te nemen voor de televisie met dezelfde solisten Arjan Blanken, Cora Canne Meijer, Jan Derksen en Henk Smit. Dirigent Anton Kersjes had opnieuw de muzikale leiding. Er werd gezongen in het Nederlands. De opname werd pas op tweede paasdag 27 maart 1967 uitgezonden op de televisie (Turbantia; 28-3-1967)

 

In mei 1966 was Blanken opnieuw in Israël voor een uitvoering van ‘Die schöne Müllerin’ van Schubert in Jeruzalem. In Abu Gosh zong hij ditmaal in Bachs cantate nr. 55 en in een mis van Haydn:

“Blanken heeft onlangs voor de tweede maal lauweren geoogst in Israël, waar de voornaamste kritici hem als een zanger van grote allure roemden, die „in het bezit is van een schitterend ontwikkelde stem en van uitzonderlijke vertolkerstalenten”. Zijn uitvoering van Schuberts Schone Müllerin in de YMCA te Jeruzalem werd door Jerusalem Post „een muzikale ervaring van zeldzame perfectie” genoemd, waarin hij „een artistieke superioriteit aan de dag legde”” (Het Parool; 21-5-1966)

In het kader van de Kunstmaand Amsterdam werkte Blanken op 8 juni 1966 in De Kleine Komedie van Amsterdam mee aan de tweeluik ‘Une Nuit Blanche’ van Offenbach – de rol van Hercule, naast Thérèse Steinmetz en Henk Smit – en ‘Le Docteur Miracle’ van Bizet (als Capitaine Silvio/Pasquin/Docteur Miracle naast Ans Philippo, Nel Duval en Gé Genemans:

“Arjan Blanken (een boertig gespeelde en gezongen titelrol)” (Het Parool; 9-6-1966)

“Arjan Blanken was goed op dreef als de verliefde officier alias kok alias wonderdokter” (Algemeen Handelsblad; 9-6-1966)

Arjan Blanken zong ook in mei 1967 weer in Israël. Zijn optreden in de ‘Messiah’ van Händel tijdens het Abu Gosh Festival gaf de Jerusalem Post aanleiding te schrijven over:

“een zanger van zo uitnemende kwaliteiten, vocaal en muzikaal, dat het uiterst moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk zou zijn hem te evenaren” (Het Parool; 24-5-1967)

“Ondanks de oorlogsdreiging hebben de mensen een enorme honger naar muziek en vooral naar kerkmuziek. Meer dan tienduizend mensen bezochten dit festival. Dit jaar waren er voornamelijk vrouwen, want de meeste mannen staan aan het front” (De Telegraaf; 27-5-1967)

In het kader van de Kunstmaand werkte Arjan Blanken op 10, 12 en 13 juni 1967 in de Amsterdamse Stadsschouwburg als Almaviva mee aan uitvoeringen van ‘Il Barbiere di Siviglia’ met opnieuw Cora Canne Meijer, Jan Derksen, Guus Hoekman als Basilio en Henk Smit als Bartolo onder leiding van Anton Kersjes (Het Parool; 6-6-1967).

In Nederland werden intussen de regieafdeling, het koor en de technische afdelingen van De Nederlandse Opera opgenomen in een nieuw operagezelschap, De Nederlandse Operastichting. Het gezelschap werd geleid door Maurice Huisman uit Brussel (artistiek directeur) en Jaap den Daas (administratief directeur), die de solisten verder per productie aantrokken. Huisman bracht buitenlandse – vooral Italiaanse – zangers mee uit Brussel, maar zou Nederlandse zangers niet weren.

Arjan Blanken trad eind mei en begin juni 1968 opnieuw op in Israël. Deze keer stond naast de ‘Messiah’ ook de Israëlische première van de ‘Matthäus-Passion’ op het programma waarin Blanken de partij van de Evangelist zong. Overige solisten waren onder anderen de alt Marianne Dielemann en Hermann Schey. Uitvoeringen werden echter verstoord door enige orthodoxe jongeren, leerlingen van talmoedscholen:

“Aanvankelijk tegenstand op zuiver religieuze gronden, later op grond van de anti-joodse passages in de tekst” (Het Vrije Volk; 15-6-1968)

Eind juli 1968 was Blanken terug in Israël voor zijn vijfde optreden aldaar. Hij was uitgenodigd om van eind juli tot midden augustus mee te werken aan het jaarlijkse Israël Festival. In het concertgebouw van Jeruzalem en in de uitverkochte arena van de noord-Israëlische stad Caesarea zong hij in de openlucht de tenorsoli in het oratorium ‘Elias’ van Mendelssohn naast de Oekraïens-Israëlische sopraan Netania Davrath, de Israëlische alt Eliezra Eig-Zakov en de Joods-Bulgaarse bas Raffaele Arié. Het Israëlisch Filharmonisch Koor en Orkest werd geleid door de Hongaars-Amerikaanse dirigent Peter Sandor Erős, die sinds 1956 in Nederland woonde. Het werk werd in het Hebreeuws gezongen.

“Van de vier solisten blonk de bas Rafael Arie uit door zijn schone en formidabele stem, alhoewel het duidelijk bleek, dat hij meer operaster dan oratoriumzanger is. Arjan Blanken vertolkte de tenorpartij op prachtige wijze en ook de sopraan Netania Dawrath zong zeer verdienstelijk. Daarentegen bleek de alt Eliezra Eig niet berekend voor haar taak” (Nieuw Israelietisch Weekblad; 20-9-1968)

Bovendien gaf Blanken tijdens het festival twee recitals waarin hij met de Duits-Israëlische Eldad Neumark aan de piano ‘Die schone Müllerin’ van Schubert, ‘Dichterliebe’ van Schumann en de ‘Seven Sonnets of Michelangelo’ van Benjamin Britten vertolkte (Het Parool; 21-6-1968)

In oktober 1968 werd bekend dat het huwelijk van Arjan Blanken en Thérèse Steinmetz was ontbonden (De Telegraaf; 10-10-1968).

Steinmetz had een relatie met liedjesschrijver Gerrit den Braber, die ook het liedje “Ring-dinge-ding” had geschreven waarmee Steinmetz op 8 april 1967 in Wenen mee had gedaan met het Eurovisie Songfestival. Het lied had slechts twee punten gekregen (Nieuwsblad van het Noorden; 10-4-1967).

Arjan Blanken trad eind mei en begin juni 1969 voor de zesde keer op tijdens het Abu Gosh Festival. Hij gaf daar in totaal maar liefst elf concerten, waarvan drie door de radio werden uitgezonden. Onder andere zong hij in Jeruzalem, Haifa en Tel Aviv ‘Winterreise’ van Schubert (Het Parool; 6-6-1969).

1970

Arjan Blanken gaf eind mei en begin juni 1970 tijdens het Abu Gosh Festival opnieuw recitals en zong er vijf maal de tenorpartij in het ‘Requiem’ van Mozart en de tenorpartij in ‘Die Schöpfung’ van Haydn in het Hebreeuws:

“Zijn stem heeft nog nooit zo fraai geklonken” schreef de Jerusalem Post over onze landgenoot die voorheen al vaker in Israël zong. Het blad roemde hem als „meester van het lied” en wees erop dat “zijn stijl, vocaal en artistiek, de laatste tijd nog aan diepte, overtuigingskracht en authenticiteit heeft gewonnen.” Volgens het blad Maariv was zijn optreden “voorbeeldig” en klonk zijn tenor “uitzonderlijk mooi.” Ook de krant Ha’aretz prees het “hoge niveau” en de “expressiviteit” van Blankens zingen.” (Het Parool; 11-6-1970)

1975

Arjan Blanken maakte begin 1975 een tournee door Israël en zong daar onder andere ‘Die schöne Müllerin’ (De Telegraaf; 19-2-1975).

De 52-jarige Blanken oogstte volgens de Jerusalem Post begin juni 1977 in Israël veel succes met optredens bij het Israël Chamber Ensemble in een Mozart-programma en uitvoeringen met het Jerusalem Symphony Orchestra. Naar aanleiding van dit succes werd hij uitgenodigd om in november 1977 mee te werken aan het Engev-Festival: een manifestatie van kibboets-koren, waarin hij een hoofdrol zou vertolken in opvoeringen van ‘Le Nozze Di Figaro’ (Het Parool; 13-6-1977).

Ook in de jaren tachtig bleef Arjan Blanken recitals en concerten geven. Inmiddels woonde hij in Nederland op een boerderij waar hij op de dagen dat hij niet zingend de wereld rondreisde een agrarisch leven leidde. De vliegreizen, hotelkamers, repetities en optredens verhinderden hem steeds meer een eigen leven te leiden:

“Dat was een nieuwe uitdaging voor mij en daar was ik aan toe. Leven op het land en van het land. Ik probeerde zo veel mogelijk te leven van produkten van eigen bodem, legde moes- en siertuin aan, plantte bomen, fokte schapen, scharrelvarkens en stamboekpaarden. Ik genoot van het applaus dat de natuur mij gaf,” aldus Arjan Blanken. Maar het ministerie van Landbouw en Visserij plaatste alle boeren onder curatele en toen vond Blanken het tijd om zijn boerderij te verkopen. En nu zet hij zijn laatste droom van absolute vrijheid om in werkelijkheid door het verwerven van een zeewaardig zeiljacht. Zwervend langs Europese kusten met de ‘Ariodante’ zullen gitaar en een bundel zeemansliederen hem vergezellen” (De Telegraaf; 23-12-1993)

1990

Arjan Blanken gaf op 26 december 1993 op 69-jarige leeftijd nog een kerstconcert in de Gobelinzaal van het Rijksmuseum Twente. Dit was waarschijnlijk één van zijn laatste optredens (De Telegraaf; 23-12-1993).

Op 1 februari 1996 overleed Blankens dochter Sylvia Blanken in Blaricum op 39-jarige leeftijd aan uitzaaiingen van een melanoom (Nouveau; 20-9-2023).

Arjan Blanken overleed op 27 juni 2009 op 84-jarige leeftijd in Almelo. Zijn toenmalige vriendin Wiesje Spannenburg-Jansen overleed in 2013 op 83-jarige leeftijd. Thérèse Steinmetz is nu 91 jaar en woont in het Rosa Spier Huis.