De Nederlandse première van ‘Die Dreigroschenoper’ van de Duitse componist Kurt Weill was op 2 oktober 1929 in het Centraal Theater in de Amstelstraat 14-18 te Amsterdam. Het was slechts iets meer dan een jaar na de wereldpremière van 31 augustus 1928 in het Theater am Schiffbauerdamm van Berlijn.

De Nederlandse première van ‘Die Dreigroschenoper’ van de Duitse componist Kurt Weill werd in een Nederlandse vertaling van het libretto van Bertolt Brecht gespeeld door het Oost-Nederlandsch Tooneel. Het Oost-Nederlandsch Tooneel (ONT) was opgericht in 1929 door Albert van Dalsum en August Defresne en was het eerste professionele toneelgezelschap buiten de randstad, gevestigd in Arnhem. Zij stelden zich tot doel actueel toneel te maken met een directe spiegel voor de maatschappij.

In 1912 werden de benedenverdieping en het souterrain van het wassenbeeldenmuseum Panopticum geheel verbouwd tot schouwburg. De opnening was op 1 december 1912 als Theater Panopticum.

De loges, de klapstoelen en de foyer bevonden zich op het begane grondniveau, de theaterzaal werd in het souterrain gesitueerd. Hierdoor leek het geheel op een overdekt zwembad. Rondom de zaal bevond zich het promenoir (de wandelgalerij), dat tijdens de pauze dienst deed als koffiekamer. Het theater werd ook wel ‘de kuil’ genoemd, vanwege de verdiep liggende zaal. Ondanks de beperkte ruimte telde het theater opvallend veel rangen: fauteuil, stalles, parket, parterre, loge, familieloge, frontloge en klapstoelen.

In 1915 werd de toneelopening verbreed, werden de zijloges ingericht en kwam er een afscheiding tussen het promenoir en de zaal. Het theater had 582 plaatsen. Op 16 maart 1915 werd het Centraal Theater geopend met het toneelstuk ‘Der müde Theodor’ van Max Neal en Max Ferner.

In het Centraal Theater speelde het ONT op 2 oktober 1929 de Nederlandse première van ‘Die Dreigroschenoper’ in een Nederlandse vertaling van Wynand Frans als ‘De Drie Stuivers Opera’. De regie was in handen van August Defresne (1893-1961) en de decors waren ontworpen door Albert van Dalsum (1889-1971), Josine van Dalsum was zijn achternicht.

Macheath alias Macky Messer, de meest notoire crimineel van Londen, werd gespeeld door Dick van Veen (1896-1981). Zin personage heette in het Nederlands “Mooie Karel, Mac de Steker”. Zijn bruid Polly was Willy Haak (1897-1968). Haar vader Jonathan Jeremiah Peachum, de koning van de bedelaars, werd vertolkt door Jules Verstraete (1883–1951). De veterane actrice Anna Sablairolles (1861-1945) was zijn echtgenote Celia “Frau” Peachum, die hem helpt in zijn “firma”.

De prostitué Jenny, ooit in een romantische relatie met Macheath en door Frau Peachum omgekocht hem aan te geven bij de politiechef Jack Brown, werd gespeeld door  Charlotte Defresne-Köhler (1892-1977). De politiechef werd door Albert van Dalsum zelf vertolkt. Nell Knoop (1899-1971) was Lucy (de dochter van de politiechef), die zelf beweert getrouwd te zijn met Macheath en Mari van Warmelo (1866-1963) en Folkert Kramer (1883-1960) speelden enkele bijrollen. Het Jazz-orkest van 12 musici stond onder leiding van dirigent Louis Arntzenius (1898-1964).

“Dick van Veen, in zijn burleske elegantie van een Mooie Karel, Folkert Kramer en Marie van Warmelo als magnifiek geschapen typen, Albert van Dalsum zelf, vuurrood en kolossaal als de Sheriff van Londen gaven hieraan een onvergetelijke beklemming, uitbrekend in het gemeenschappelijk soldatenlied, dat men wel zou willen meezingen: “John was eronder en Jim was erbij, en Georgie is Sergeant geworden”. Maar schooner nog, doordat de fragiele illusie van het geluk dieper treft, rijker doordat men het schip vóór zich zag, waarvan zij met haar enkele woorden zong, het schip met de acht zeilen en de vijftig kanonnen, was Willy Haak als Jenny, de bruid [sic.]: een juweel van een lied en het onmiskenbare hoogtepunt in de voorstelling. Stellig volgde daarop nog een goede scène, in het bordeel, met een voortreffelijk duet van Dick van Veen en Charlotte Defresne-Köhler. Deze scène, tragisch en buiten de burleske bedelaarsfantasie om gespeeld, verried echter het gemis van eenheid van spelstijl, waaraan deze vertooning mank ging. Men begon te sukkelen, de opeenvolging der tafereelen in den bedelwinkel werkte, ondanks goed spel van Jules Verstraete en een verbluffende zuivere rol van Anna Sablairolles, afmattend en de herhaling van de kerkerscène was zoo moordend, dat ook een fleuriger slottafereel de eenmaal verloren illusie niet terug kon brengen” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 4-10-1929)

“Vandaar misschien dat de dirigent, L.M.G. Arntzenius, (die met zijn spelers achter op het toneel opgesteld stond en geen direkt kontakt had met de akteurs) aan de neiging tot vertraging bijna voortdurend gevolg gaf en de parodie op de opera verloren ging” (Het Volk; 4-10-1929)

‘De Driestuiversopera’ werd gedurende de maand oktober 1929 in Amsterdam gespeeld, de eerste opvoeringen te Arnhem vonden in november 1929 plaats voor de leden van het Kunstgenootschap Arnhem:

“Te midden van hun trawanten zingen Dick van Veen als Mac de Steker en Van Dalsum als Jack Brown het Kanonnenlied. Achter hen Willy Haak als Polly in haar bruidsjurk. Alle acteurs kregen zangles. Ik kon niet zingen, zeg; ze hebben het me wel honderd keer voorgezongen, maar ik kon geen wijs houden. “Maar boven hen allen uit, hen bezielend en opjagend tot hun hoogste kunnen, schrijlings op een melkbus gezeten en deze als een kanon naar het publiek gericht houdend, met brede ratelzwaai boven zijn hoofd, zijn sabel, terwijl de trommen beginnen te roffelen en het kanonnenlied aanheft, die onvergankelijke satire op alle oorlogstoerusting: Albert van Dalsum in de rol van de corrupte politiehoofdman” (Leeuwarder Courant; 29-10-1971)

Als gevolg van de economische crisis en de onbekendheid met deze nieuwe expressionistische theatervorm ging de voorstelling van ‘De Driestuiversopera’ slechts 55 keer voor gemiddeld 200 toeschouwers. Het ONT kon de organisatie financieel niet rond krijgen en werd opgeheven na slechts één speelseizoen. Zij gingen, vervolgens over naar het Amsterdamsch Tooneel onder artistieke leiding van Eduard Verkade.

Het Centraal Theater zou 50 jaren dienstdoen als schouwburg. De laatste voorstelling in het theater was op 28 februari 1965 met een optreden van de cabaretier Wim Sonneveld. De AMRO Bank – al sinds 1919 eigenaar van het gebouw – liet het kort daarop slopen voor de uitbreiding van het naastgelegen filiaal.