De Nederlandse coloratuursopraan Lea Fuldauer had tussen 1916 en 1922 in Nederland gezongen. Daarna zou haar carrière zich tot 1933 concentreren op Duitsland, met af en toe optredens in Nederland. De machtsovername van de nationaalsocialisten in Duitsland maakten echter het werken voor de Joodse zangeres aldaar onmogelijk.
Lea Fuldauer was in het seizoen 1922/1923 als eerste coloratuursoubrette verbonden aan de Vlaamsche Opera te Antwerpen:
“Lea Fuldauer, tot nu 1ste coloratur-soubrette aan de Nationale Opera, heeft zich voor het volgend seizoen verbonden aan de Vlaamsche Opera te Antwerpen” (Haagsche Courant; 20-5-1922)
“De sopraanzangeres van de Nationale Opera, Lea Fuldauer, gaat het volgend seizoen naar Antwerpen” (Arnhemsche Courant; 23-5-1922)
Ook andere Nederlandse zangers weken uit naar Antwerpen:
“Annie Ligthart, Lea Fuldauer, Tr. Stibbe, Alice Plato, Hendrik Drost en als gasten Liesbeth Poolman-Meissner en Jacq. Urlus” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 28-9-1922)
Begin augustus 1922 maakte Lea Fuldauer haar Duitse concertdebuut:
“Lea Fuldauer, de Nederlandsche operazangeres, heeft bij haar optreden in Duitschland groot succes gehad. Zij bracht o.m. aria’s ten gehoore uit de „Barbier van Sevilia” en „Freischütz”” (De Tribune; 9-8-1922)
In opera was zij terug in Nederland voor het 25-jarig zangersjubileum van de tenor Chris de Vos in den Stadsschouwburg van Amsterdam op 17 april 1923. In ‘Tiefland’ zong zij haar rol van Nuri met De Vos als Pedro:
“Zo zagen we Lea Fuldauer weer als Nuri” (Het Volk; 18-4-1923).
BERLIJN
Lea Fuldauer zong vanaf het seizoen 1923/1924 voor de Volksoper Berlin:
“Naar het “Acht Uhr Abendblatt” meldt, heeft Lea Fuldauer van de Nederlandsche Opera zich als coloratuur-soubrette verbonden bij de groote Volksopera te Berlijn” (De Telegraaf; 5-7-1923)
Intendant Otto Wilhelm Lange hat Lea Fuldauer geëngageerd voor de Große Volksoper Berlin, dat een jaar eerder was opgericht en optrad in het Theater des Westens. Generalmusikdirektor was de beroemde dirigent Leo Blech. Lea Fuldauer stond er op het operatoneel naast gerenommeerde collega’s, zoals Hans-Hermann Nissen, Leo Schützendorf, Anni Frind, Fritzi Jokel en Melanie Kurt.
Aan het begin van het seizoen zong Lea Fuldauer in Berlijn de rol van Hannerl in de operette ‘Das Dreimäderlhaus’ van Heinrich Berté:
“Lea Fuldauer is te Berlijn in het Theater des Westens met succes opgetreden als Hannerl in de operette ‘Driemäderlhaus” (Het Vaderland; 3-8-1923)
Drie maanden later trad zij in Berlijn op als Marzelline in ‘Fidelio’:
“Onze landgenote, die zich blijkbaar Lia Fuldauer noemt, is Zaterdagavond in de groote volksopera te Berlijn als Marcelline in „Fidelio” met zeer veel succes opgetreden” (De Avondpost; 8-11-1923)
Tijdens haar engagement in Berlijn woonde Lea Fuldauer in de Bamberger Straße Nr. 3 te Wilmersdorf, Telefon „Kurfürst 4554“ (Deutsches Bühnenjahrbuch).
Op 24 februari 1924 vertolkte Lia Fuldauer bij de Berlijnse Volksoper de rol van Marina in ‘Boris Godoenov’ van Moessorgski. Leo Schützendorf zong de titelrol naast Hendrik Appels en Cornelis Urlus (De Avondpost; 21-2-1924).
Cornelis Urlus (1‑11‑1894 – 16‑9‑1959) was waarschijnlijk de zoon van de beroemde Nederlandse tenor Jacques Urlus.
In de lente van 1924 zong Lea Fuldauer bij de Volksoper de rol van de Baronin von Freimann in ‘Der Wildschütz’ van Lortzing:
“Het Abendblatt prijst haar als een allerliefste barones in der Wildschütz en noemt onze vroegere stadgenoote een steun van het gezelschap. Het blad roemt verder haar bloeiende sopraan, echte cantilene en muzikaliteit” (Het Vaderland; 3-5-1924)
Ook in het seizoen 1924/1925 bleef Lea Fuldauer bij de Berlijnse Volksoper. In september 1924 zong zij er de rol van Ännchen in ‘Der Freischütz’ van Von Weber:
“Lea Fuldauer, die in de Freischütz een zeer voortreffelijke vertolkster van de Aennchen- partij geweest is” (Het Vaderland; 11-9-1924).
Later die maand zong zij in de Volksoper opnieuw Marzelline in ‘Fidelio’ naast Jacques Urlus als Florestan:
“Urlus heeft veel succes behaald in ‘Fidelio’ in de Volksopera te Berlijn. Blech dirigeerde en onder de andere medewerkenden vinden wij Lea Fuldauer” (Het Vaderland; 26-9-1924).
Vanwege de inflatie werd de Große Volksoper Berlin einde 1924 echter gedwongen de theaterdeuren te sluiten.
TERUG IN NEDERLAND
1925
Bij een opvoering van ‘Carmen’ van het operagezelschap Co-opera-tie zong Lea Fuldauer eind februari 1925 in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag de partij van Micaëla in ‘Carmen’. Faniella Lohoff (dramatische sopraan van de Koninklijke Vlaamsche Opera te Antwerpen) zong de titelrol, Gerrit Visser (1e lyrische tenor van het Landes Theater te Stuttgart) was Don José en Richard van Helvoirt Pol was Escamillo. De muzikale leiding was in handen van Henri Zeldenrust. De productie was een ter gelegenheid van de 50ste sterfdag van Bizet:
“Lea Fuldauer is er sinds zij via Antwerpen liet groote tooneel te Berlijn bereikte, zeker niet op achteruit gegaan. De stem heeft zich best gehouden en haar Micaëla was heel goed. Zij zong haar rol gedeeltelijk in de moedertaal en gedeeltelijk in het Duitsch. Het duo in het eerste bedrijf met José klonk daardoor veel beter dan de samenzang tusschen Carmen en José en er volgde een hartelijk applaus op. In het derde bedrijf zong zij echter weer Nederlandsch ook tegenover José” (Het Vaderland; 25-2-1925)
“Een sympathieke Micaëla creëerde de even sympathieke zangeres Lea, Fuldauer, met haar aangenaam aansprekende stem, welke voor deze partij als geknipt is” (De Avondpost; 25-2-1925)
“Lea Fuldauer, thans te Beelijn gevestigd, zong de Micaëla-partij met voldoende reliëf, doch met minder glans in de hoogte dan wij vroeger van haar hoorden” (De Maasbode; 25-2-1925)
Op 28 februari 1925 werd de uitvoering in Rotterdam herhaald (Rotterdamsch Nieuwsblad; 27-2-1925).
Op 14 maart 1925 zong Lea Fuldauer bij de Co-opera-tie haar glansrol van Marzelline in ‘Fidelio’ naast Liesbeth Poolman in de titelrol, Jules Moes als Florestan en Richard van Helvoirt-Pel als Pizarro in de Groote Schouwburg van Rotterdam (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 13-3-1925).
Een dag later zong zij bij de Co-opera-tie in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen alweer Siebel in ‘Faust’ van Gounod. Jules Moes was Faust, Helene van Raalte-Horneman was Marguerite, Richard van Helvoirt-Pel was Valentin en Paul Pul zong Méphistophélès (Het Vaderland; 13-3-1925).
Lea Fuldauer verliet begin mei 1925 het ziekenhuis na een verblijf van zeven weken vanwege complicaties na een operatie aan de blindedarm. Eind mei hoopte zij weer naar Berlijn te vertrekken (Haagsche Courant; 8-5-1925).
In Berlijn werkte zij op 31 augustus 1925 mee aan een concert ter gelegenheid van de verjaardag van Koningin Wilhelmina en zong bij de Berlijnse vereniging ‘Nederland en Oranje’ vier Nederlandse liederen (Haagsche Courant; 2-9-1925).
Op 18 januari 1926 zong Lea Fuldauer bij de Co-opera-tie in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag opnieuw Marzelline in ‘Fidelio’. Leonore was opnieuw Liesbeth Poolman-Meissner, Florestan was Chris de Vos, Don Pizarro was opnieuw Richard van Helvoirt-Pel, Rocco was Hendrik Kubbinga, Jaquino was J.R. Schulze en Don Fernando was Johan Iseke:
“roemen wij allermeest de verrassende Marzellina-vertolking door Lea Fuldauer. Het is aan alles te merken, dat deze begaafde zangeres thans in Berlijn een uitstekende school heeft doorloopen; technisch en vooral kunstzinnig is haar zang verdiept en verfraaid […] Lea Fuldauer werden bloemen aangeboden” (De Maasbode; 19-1-1926)
Op 9 februari 1926 bij Co-opera-tie in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen weer Micaëla in ‘Carmen’. Sonja ten Kate-Covalefska was Carmen, Jules Moes was Don José en Paul Pul zong Escamillo:
“noemen we onmiddellijk Lea Fuldauer als Micaëla. Deze zangeres is in enkele jaren van een veel belovende kracht een geroutineerde artiste geworden, zoowel wat spel als wat zang betreft. De stem is sinds wij haar het laatst hoorden, aanmerkelijk vooruitgegaan, de toongeving is losser geworden en het detoneeren zoo goed als verdwenen. De scènes met Don José samen gespeeld en gezongen behoorden tot het beste van den avond” (Haagsche Courant; 10-2-1926)
Tussen de reeks uitvoeringen van ‘Fidelio’ en ‘Carmen’ in Nederland door gaf Co-opera-tie op 15 februari 1926 een gastvoorstelling in het Palais Garnier van Parijs met ‘Fidelio’. Lea Fuldauer werkte hier mee als Marzelline:
“heb ik dadelijk de frissche charme en het guitige spel van Lea Fuldauer bewonderd, die vooral in deze Fransche omgeving bijzonder voldaan heeft” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 18-2-1926)
KÖNIGSBERG
Lea Fuldauer werd daarna voor de seizoenen 1926/1927 en 1927/1928 als eerste coloratuur-zangeres en lyrische zangeres aan het Stadt Theater te Königsberg in Oost-Pruisen geëngageerd (Het Vaderland; 22-5-1926).
Terwijl het theater vanaf 1918 puur als operahuis was geëxploiteerd, werden opera en theater in 1924 gecombineerd tot het Verenigde Oost-Pruisische Landestheater. In 1928 verwierf de stad het theater. Hier ontmoette Lea Fuldauer een andere belangrijke persoonlijkheid, de dirigent Frieder Weissmann, Hij had opnamegeschiedenis geschreven en had op dat moment al een relatie met de beroemde sopraan Meta Seinemeyer (1895-1929), met wie hij kort voor haar vroegtijdige dood trouwde.
Onder leiding van Weissmann zong Lea Fuldauer in Königsberg Gilda in Verdi’s ‘Rigoletto’, Oscar in Verdi’s ‘Un Ballo In Maschera’ en Marguerite in Gounods ‘Faust’. Terwijl Frieder Weissmann als statenloze Königsberg alleen per vliegtuig kon bereiken (Königsberg had de eerste Duitse luchthaven voor burgerverkeer), aangezien Oost-Pruisen gescheiden was van Duitsland, kon Lea Fuldauer als Nederlander per trein naar de stad reizen. Deze inspanning, evenals de aanhoudende financiële problemen van de stad bij het in standhouden van het operabedrijf, kan de reden zijn waarom Weissmann slechts één seizoen in het huis verbleef (en Lea Fuldauer twee).
Lea Fuldauer vertolkte in februari 1927 in Königsberg de rollen van Don Gil en Dona Juana in ‘Don Gil von den grünen Hosen’ van Walter Braunfels. In april zou zij in Königsberg Sophie in ‘Der Rosenkavalier’ van Richard Strauss en onder leiding van dirigent Ernst Kunwald nog Despina in ‘Così Fan Tutte’ van Mozart vertolken (Het Vaderland; 28-2-1927)
TERUG IN NEDERLAND
1928
De sopraan – nu weer Lea, dan weer Lia Fuldauer genoemd – was in het seizoen 1928/1929 terug in Nederland. Op 7 oktober 1928 zong bij de Co-Opera-Tie weer de rol van Micaëla in ‘Carmen’ in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. Gustaaf de Loor was Don José:
“Uitstekend was Lea Fuldauer als Micaela. Het vroeger bij haar veel voorkomende lichtelijk tegen den toon aanzingen heeft zij nu blijkbaar geheel overwonnen. De grenshoogte in ff, klinkt soms nog wat moeilijk, ook qua spel gaf zij iets zeer goeds […] had ook Lea Fuldauer na het zeer goed gezongen gebed een open doekje. Een mand met fruit werd als geschenk aan haar voeten gelegd” (Haagsche Courant; 8-10-1928)
Een kleine week later zong zij op 14 oktober 1928 bij Co-Opera-Tie de rol van Pamina in ‘Die Zauberflöte’ van Mozart in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. Een voetblessure kon haar niet weerhouden op te treden:
“Als Pamina was Lea Fuldauer gehandicapt: even vóór de voorstelling had zij haar voet verzwikt, of een pees gescheurd volgens den regisseur, zoodat het loopen haar zeer moeielijk viel. Maar met heldenmoed heeft zij zich daartegen verzet en haar zang heeft niet onder het geval geleden. Zij toonde zich een der voortreffelijkste krachten van het gezelschap, met haar muzikale voordracht en haar bijzonder mooi mezza voce” (Het Vaderland; 15-10-1928)
In december 1928 was Lea Fuldauer weer in Duitsland. Op 16 december zong zij in Berlijn ‘Shéhérazade’ van Ravel met de Berliner Symfoniker:
“Op een concert van het Berlijnsche Sinfonieorchester heeft Lia Fuldauer veel succes behaald met Ravels Schéherazade. De B. Börsen Cr. schrijft: „sehr schön gesungen, Leicht flieszend, mit einigen expressiven Steigerungen, vollendet im Stil” (Het Vaderland; 19-12-1928)
Op 23 december was zij te horen in de sopraanpartij van het ‘Weihnachtsoratorium’ van Bach in Königsberg (DeMaasbode; 10-12-1928).
Lea Fuldauer werkte op 15 januari 1929 bij Co-Opera-tie mee aan een productie van de opera ‘Island-Saga’ van Georg Vollerthun in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. De Nederlandse sopraan Elisabeth Ohms had op 17 januari 1925 tijdens de wereldpremière in München de rol van Thordis vertolkt. Lea Fuldauer zong in Den Haag de rol van Silis:
“Lea Fuldauer (een frissene, sympathieke, vocaal ook uitnemende Silis)” (Algemeen Handelsblad; 16-1-1929)
“Lea Fuldauer verraste telkens met fraaien zang: dramatisch eischt de partij meer dan zij geven kan – deze partij te feitelijk haar emplooi niet -, maar intelligent was het zeker” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 17-1-1929)
“mevr. Poolman-Meissner als prachtig dramatische sopraan Thordis, de Silis van Lea Fuldauer (die ook uit sympathie met Debussy misschien dezen keer Lia-Enfant prodigue, heette), vocaal geen partij voor haar, een goede; talenvolle soubrette-stem, met nogal heel slappe actie en houding, maar toch zeer verdienstelijk” (Het Vaderland; 16-1-1929)
Op 22 januari 1929 zong zij in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen bij Co-Opera-tie opnieuw de titelrol in ‘Mignon’ (Het Vaderland; 21-1-1929).
Bij Co-Opera-Tie vertolkte zij op 25 februari 1929 Susanna in ‘Le Nozze Di Figaro’ in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag:
“Een Suzanna als Lea Fuldauer behoort inderdaad tot de beste die wij hoorden, zoowel in spel als in zang” (De Maasbode; 26-2-1929)
Op 3 maart 1929 werkte zij voor de AVRO mee aan een uitvoering van de operette ‘Ein Herbstmanöver’ van Kálmán. In de partij van barones Risa zong zij naast Jules Moes als luitenant Elekes en het orkest onder leiding van Jacobus J. van Amerom (Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche Courant; 1-3-1929).
Op 21 april 1929 werkte zij voor de AVRO mee aan een uitvoering van de operette ‘Der Vice-Admiral’ van Millöcker. In de partij van Gilda zong zij naast Jules Moes als Henri de Villeneuve en het orkest stond opnieuw onder leiding van Jacobus J. van Amerom (Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche Courant; 1-3-1929).
In het nieuwe seizoen 1929/1930 op 5 november 1929 bij De Nederlandsche Opera opnieuw de titelrol in ‘Mignon’.
Eind november 1929 zong zij bij De Nederlandsche Opera nu niet Siebel, maar Marguerite in ‘Faust’, een rol die zij al in Königsberg had vertolkt:
“Lea Fuldauer, die de partij van Marguérite voor haar rekening had, vertolkte die vocaal en scènisch voortreffelijk. Vooral in de minder dramatisch bewogen gedeelten der rol klonk de stem expressief, in het air des bijoux was de coloratuur geheel af, ook het meestal verwaarloosde slot met den triller op fis. Déze talentvolle zangeres heeft haar stem prachtig ontwikkeld in de laatste jaren en beheerscht haar geluid volkomen. Haar actie staat ver boven de goede middelmaat, die men zij operaartisten aantreft, het stille spel na den dood van Valentin was een stekje tooneelkunst op zich zelf, dat bewondering wekte” (Haagsche Courant; 27-11-1929)
Op 22 december 1929 werkte Lea Fuldauer bij AVRO mee aan een radio-uitvoering van ‘Hänsel und Gretel’ van Humperdinck. Zij zong hier de partij van Gretel, waarmee zij ooit haar operadebuut had gemaakt (Haagsche Courant; 21-12-1929).
Daarna zou Lea Fuldauer een engagement krijgen als eerste lyrische zangeres bij het operagezelschap van het Stadttheater Münster. Dit was na Berlijn en Königsberg het derde Duitse operahuis waaraan zij verbonden zou zijn. Maar na de machtsovername van Hitler in 1933 moest de Joodse Lea Fuldauer terugkeren naar Nederland, waar zij uiteindelijk ook niet veilig zou zijn voor het nationaalsocialisme.
Repertoire:
Leontine in ‘Revolutionshochzeit’ van D’Albert
Nuri in ‘Tiefland’ van D’Albert
Herdersknaap, Arsinoë in ‘Die toten Augen’ van D’Albert
Marzelline in ‘Fidelio’ van Ludwig van Beethoven
Hannerl in ‘Das Dreimäderlhaus’ van Heinrich Berté
Micaëla in ‘Carmen’ van Bizet
Rita’s eerste zuster in ‘De Herbergprinses’ van Jan Blockx
Jantje in ‘Die Schneider von Schönau’ van Jan Brandts-Buys
Don Gil, Dona Juana in ‘Don Gil von den grünen Hosen’ van Walter Braunfels
Irma in ‘Louise’ van Charpentier
Margiana in ‘Der Barbier von Bagdad’ van Peter Cornelius
Harriet Durham in ‘Martha’ van Von Flotow
Amour in ‘Orphée’ van Gluck
Marguerite, Siebel in ‘Faust’ van Gounod
Grietje, Taumännchen, Hänsel in ‘Hänsel und Gretel’ van Engelbert Humperdinck
Risa in ‘Ein Herbstmanöver’ van Kálmán
Clairette in ‘La Fille de Madame Angot’ van Lecocq
Nedda in ‘Pagliacci’ van Leoncavallo
Baronin von Freimann in ‘Der Wildschütz’ van Lortzing
Marie in ‘Zar und Zimmermann’ van Lortzing
Rose Friquet in ‘Les Dragons de Villars’ van Aimé Maillart
Lola in ‘Cavalleria Rusticana’ van Mascagni
Crobyle in ‘Thaïs’ van Massenet
Urbain in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer
Gilda in ‘Der Vice-Admiral’ van Millöcker
Marina in ‘Boris Godoenov’ van Moessorgski
Despina in ‘Così Fan Tutte’ van Mozart
Cherubino, Susanna in ‘Le Nozze Di Figaro’ van Mozart
Pamina, Papagena in ‘Die Zauberflöte’ van Mozart
Olympia in ‘Les Contes d’Hoffmann’ van Offenbach
Musetta in ‘La Bohème’ van Puccini
Rosina in ‘Il Barbiere di Siviglia’ van Rossini
Lize in ‘Madeleine’ van Samuel Schuijer
Adele in ‘Die Fledermaus’ van Johan Strauss jr.
Sophie in ‘Der Rosenkavalier’ van Richard Strauss
Mignon in ‘Mignon’ van Thomas
Ines in ‘Il Trovatore’ van Verdi
Gilda in ‘Rigoletto’ van Verdi
Oscar in ‘Un Ballo In Maschera’ van Verdi
Silis in ‘Island-Saga’ van Georg Vollerthun
Page, één van de Brabantse edelen in ‘Lohengrin’ van Wagner
Junge Hirt in ‘Tannhäuser’ van Wagner
Gerhilde in ‘Die Walküre’ van Wagner
Ännchen in ‘Der Freischütz’ van Von Weber