1.

De opera ‘Fidelio’ van Ludwig van Beethoven (1770-1827) werd tussen 6 en 19 februari 1962 in Kingsway Hall te Londen – met nog een testsessie op 3 maart 1962 in No.1 Studio Abbey Road te Londen – voor de grammofoonplaat opgenomen. Het was bijna 250 jaar na de première van de tweede gereviseerde versie van ‘Leonore’, nu hernoemd als ‘Fidelio’, op 23 april 1814 in het Kärntnertortheater van Wenen.

De Duitse dirigent Otto Klemperer gaf hier met het Philhamonia Orchestra een lezing met grandeur en menselijkheid. Hij biedt gewicht en nadruk aan Beethoven, toont de grootsheid van de muziek en bouwt de spanning uitstekend op. Luister naar de enorme dreiging tijdens het graven in de kerkerscène van de tweede akte.

Over Klemperer schrijft de Duitse mezzosopraan Christa Ludwig in haar autobiografie dat hij voor haar de ideale tempi creëerde. Ludwig zong de titelpartij van Fidelio/Leonore tijdens deze opname voor het eerst. Later dat jaar zou zij haar roldebuut als Leonore maken in de Wiener Staatsoper onder leiding van Herbert von Karajan. Zij vertelde tot en met de aria altijd een bundel zenuwen te zijn geweest. Daarna kwam de nervositeit tot rust. Haar vertolking op deze opname is echter schitterend. Vol energie en intens is zij vocaal en in uitdrukking geloofwaardig als een jongeman.

Haar roldebuut in de Wiener Staatsoper maakte Ludwig naast de Canadese heldentenor Jon Vickers als Florestan. Vickers stelt in deze moeilijke partij de andere tenoren in zijn schaduw. Zijn expressie, kracht en intensiteit zijn indrukwekkend. In 1970 zou hij de partij voor EMI onder leiding van Herbert van Karajan nog beter zingen. De Duitse bas Gottlob Frick was de belangrijke Rocco van de jaren vijftig en had de partij al een aantal malen voor de plaat opgenomen (zie 2 en 5). Met zijn sonore bas is hij een nuchtere, praktische gevangenisbewaker.

Christa Ludwig was sinds 1957 getrouwd met de Oostenrijkse bas-bariton Walter Berry, die hier de partij van Pizarro zingt. Berry is een viriele en strenge gouverneur, vocaal één van de beste op CD. De hier 25-jarige, Duitse sopraan Ingeborg Hallstein is charmant als Rocco’s dochter Marzelline. Haar dialogen worden overigens gesproken door Elisabeth Schwarzkopf. De Duitse tenor Gerhard Unger is een sympathieke Jaquino en de Duitse bas Franz Crass een vocaal imponerende Fernando.

De opname werd in eerste instantie zonder de Ouverture Leonore No. 3 uitgebracht. Later werd aan de uitgave de opname van deze ouverture toegevoegd, die Klemperer met het Philharmonia Orchestra maakte op 4 en 5 november 1963 in Kingsway Hall te Londen. Ook de volledige dialogen zijn opgenomen. Overall de eerste keuze.
Warner Classics 825646956142 (2CDs)

2.

De Weense Staatsoper werd op 12 maart 1945 door bommen beschadigd en moest zijn deuren sluiten. De heropening was zou op 5 november 1955 plaatsvinden met ‘Fidelio’ onder leiding van Karl Böhm en met Martha Mödl in de titelrol. In de tussentijd trad het gezelschap van de Weense Staatsoper op in het Theater an der Wien waar op 12 oktober 1953 ‘Fidelio’ een nieuwe enscenering van regisseur Herbert Graf beleefde. Van zowel de genoemde uitvoeringen van 5 november 1955 als van die van 12 oktober 1953 bestaan live-opnamen.

Tussen de drie uitvoeringen van 1953 door werd in de Musikvereinssaal van Wenen van 13 tot en met 17 oktober 1953 ‘Fidelio’ in mono opgenomen met dezelfde bezetting. De dialogen werden weggelaten, behalve voor het melodrama van de tweede akte. ‘Fidelio’ was de grote opera van de Duitse dirigent Wilhelm Furtwängler. Hij brengt de deugd en reinheid van de opera naar boven en benadrukt het heroïsche, de waardigheid en de opwinding in de muziek. De Wiener Philharmoniker speelt heerlijk subtiel en reageert goed op de flexibele directie van Furtwängler. Individuele instrumenten worden fraai naar voren gehaald. Granietachtig en met pracht spelen zij voorafgaand aan de finale de Ouverture Leonore No. 3. Er is nog een live-opname van ‘Fidelio’ onder leiding van Wilhelm Furtwängler van 1953 uit Salzburg (zie Bonus).

In haar autobiografie schrijft de Duitse zangeres Martha Mödl dat Furtwängler de opera niet in kleine delen wilde opnemen, maar in grote passages. De totale overgave waarmee Furtwängler ‘Fidelio’ dirigeerde beleefde zij nooit meer zo. Mödl had in 1951 haar roldebuut als Leonore in Hamburg gemaakt. Haar vertolking is een kwestie van smaak. De stem staat onder spanning en mist soms glans, maar dat wordt goed gemaakt door Mödls enorme persoonlijkheid en tekstaanduiding. De Duitse tenor Wolfgang Windgassen is hier een slanke Florestan en geen brede, donkere stem. Je hoort het verlies aan resonansen aan het einde van zijn openingsmonoloog. Opnieuw Gottlob Frick als de ideale Rocco.

Verder de Oostenrijkse bas Otto Edelmann als een te slanke Pizarro, de Bosnisch-Oostenrijkse zangers Sena Jurinac als een mooie Marzelline – later bij Knappertsbusch nog Leonore – en de Oostenrijke bariton Alfred Poell als Fernando. De Duitse tenor Rudolf Schock is een ideale Jaquino. Waarschijnlijk was Hermann Gallos, die de 1. Gefangener tijdens de uitvoeringen zong, verhinderd en als zanger van zijn partij werd “Alwin Hendricks” vermeld. Dit was echter een grap van de EMI-producers – zoals zij in die tijd wel vaker deden – en volgens Schocks autobiografie ‘Ach, ich hab in meinem Herzen…’ werd de partij door hemzelf gezongen.
Naxos 8.111020-21 (2CDs)

3.

Voor hen die de historische achtergrond kunnen scheiden van de artistieke waarde van de opname. Tussen 7 en 9 februari 1944 werd ‘Fidelio’ opgenomen in de Mozartsaal van het Konzerthaus te Wenen naar aanleiding van een productie op 6 februari 1944 in de Wiener Staatsoper. Dezelfde bezetting als in de productie van regisseur Lothar Müthel stond voor de microfoon.

De Oostenrijkse dirigent Karl Böhm had in 1943 zijn eerste ‘Fidelio’ in de Wiener Staatsoper gedirigeerd. Hij bewijst Beethoven een uitstekende dienst en zijn tempi zijn feilloos. Luister naar het kwartet in de eerste akte vol bezinning en het ontroerende gevangenenkoor. Er is plaats voor jubel, geheimzinnigheid en dreiging. De Wiener Philharmoniker speelt nauwkeurig.

Dat aan de opnamen een uitvoering voorafging hoort men aan het theatrale drama. De Weense jugendlich-dramatische sopraan Hilde Konetzni maakte haar debuut aan de Wiener Staatsoper in 1935 en zingt Leonore opwindend met brede klanken. Haar vertolking bezit hartstocht en tederheid. Ook de Zweedse tenor Torsten Ralf maakte in 1935 zijn debuut aan de Wiener Staatsoper en is een vocaal indrukwekkende Florestan. Zijn koperen tenor – ook al soms iets geknepen – is vol energie en spanning. De Duitse bariton Paul Schöffler is de beste Pizarro op CD. Er bestaan acht opnamen van Schöffler als Pizarro, waaronder nog een radio-opname onder leiding van Erich Kleiber (zie 4.) en live-opnamen onder leiding van Thomas Beecham (zie Bonus) en Wilhelm Furtwängler (zie Bonus). Zijn granieten, brede stem en tekstuitbeelding zijn enerverend.

De Duitse bas Herbert Alsen had in de productie Fernando gezongen en verving voor deze opname Sigmund Roth als Rocco. Alsens grote, ronde, sonore bas ideaal voor de oude gevangenisbewaarder. De Duitse sopraan Irmgard Seefried had in mei 1943 haar debuut gemaakt in de Wiener Staatsoper als Eva in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ en is hier – op 24-jarige leeftijd – een mooie Marzelline met tragische ondertoon. De Duitse tenor Peter Klein is een enigszins geknepen Jaquino en klinkt ouwelijk. De Kroatische bas-bariton Tomislav Neralić had in september 1943 zijn debuut in de Wiener Staatsoper als Monterone in ‘Rigoletto’ gemaakt en nam hier de rol van Fernando van Alsen over. In de Wiener Staatsoper gaf Neralić tot 1963 212 voorstellingen in tientallen rollen.

De Ouverture Leonore No. 3 wordt als interlude gespeeld voor het finale II. De dialogen zijn helder, kort en duidelijk. Ondanks de problematische tijd en plaats een muzikaal interessante opname.
Cantus Classics 49730 (2CDs)

4.

Er bestaan meerdere radio-opnamen van ‘Fidelio’ uit de jaren vijftig, waaronder twee onder leiding van Eugen Jochem. Alle opnamen hebben zwakke plekken in de bezetting, maar twee ervan zijn interessant om te beluisteren. Deze radio-opname van ‘Fidelio’ werd in januari 1950 gemaakt voor de Mitteldeutscher Rundfunk. Het ensemble van de Oper Leipzig was hiervoor bijeen en de opname werd na acht dagen repetitie gemaakt. Er wordt fantastisch ensembleopera gemaakt en de Duitse dirigent Gerhard Pflüger geeft met het Sinfonie-Orchester des Mitteldeutschen Rundfunks Leipzig een verrassend opwindende lezing.

De Duitse Margarete Bäumer zong de titelrol. Zij had dertig jaar eerder haar operadebuut gemaakt en kwam in 1934 naar Leipzig, waar zij tot 1953 als hoogdramatische sopraan zong. Hier op 51-jarige leeftijd zingt zij Leonore met indrukwekkend brede stem en haar portrettering is een genot. Ook de Duitse tenor Heinz Sauerbaum was verbonden aan Leipzig waar hij in 1949 benoemd werd tot Kammersänger. Zijn Florestan heeft glans en het slot van zijn openingsmonoloog zingt hij voortreffelijk. Luister ook naar zijn coloraturen, dat doet niemand hem na. Sauerbaum stopte zijn zangerscarrière op zijn 49ste wegens ziekte en overleed op 56-jarige leeftijd in Italië.

De Duitse bas-bariton Manfred Hübner is een kwaadaardig Pizarro met kernachtige stem. De hier 54-jarige, Duitse bariton Theodor Horand zong in 1927 al mee tijdens de wereldpremière van Kreneks ‘Jonny spielt auf’ in Leipzig als de vioolvirtuoos Daniello. Zijn Fernando heeft graniet en autoriteit. De Duitse bas Adolf Savelkouls is een slanke, jonge Rocco en daarmee de enige zwakke plek in de bezetting. Ursula Engert als Marzelline en Aloys Kuhnert als Jaquino vormen een heerlijk fris buffo-paar.
Preiser Records 90458 (2CDs)

5.

Westdeutsche Rundfunk maakte een registratie van ‘Fidelio’ tussen 7 en 12 januari 1956 in Saal 1 van het Funkhaus van de WDR in Keulen. De Oostenrijkse dirigent Erich Kleiber had hier de muzikale leiding in handen, slechts twee weken voor zijn plotselinge overlijden op 27 januari 1956. En toch is het niet Kleibers meest boeiende lezing. Met het Kölner Rundfunk-Sinfonie-Orchester, het huidige WDR Sinfonieorchester Köln, neemt hij eigenzinnige tempi. Zo is de ouverture niet erg bevlogen en is de mars voor de entree van Pizzaro te snel om statig te zijn.

Er bestaan twee live-opnamen van de Zweedse sopraan Birgit Nilsson als Leonore (Scala 1960 en de Met 1970). Nilsson schrijft in haar autobiografie niet veel over de partij van Leonore. Zoals Lauri-Volpi zei: de “apocalyptische kracht” van Nilsson maakt indruk, ook al is haar timbre voor Leonore te helder en haar tekstuitbeelding niet overal overtuigend. Helaas bestaat er geen opname van Nilssons collega Astrid Varnay als Leonore.

De Duitse Heldentenor Hans Hopf is een uitstekende Florestan, één van de weinigen (naast Vickers en James King) die het slot van zijn openingsmonoloog aankan. Zijn huilerige timbre is hier helemaal op zijn plaats. Opnieuw Paul Schöffler als ’s werelds beste Pizarro en nog donkerder en bedreigender dan bij Böhm en opnieuw Gottlob Frickals ’s werelds beste Rocco. Ingeborg Wenglor is een dunne Marzelline en Gerhard Unger opnieuw – zes jaren later terug bij Klemperer (zie 1.) – een jeugdige Jaquino. De uitgebreide dialogen worden door acteurs overgenomen.
Capriccio 67 186/7 (2CDs)

BONUS

1.

Sir Thomas Beecham was in september 1958 in de Argentijnse hoofdstad Buenos Aires voor een serie uitvoeringen van ‘Fidelio’. Het was daar tijdens de repetities dat zijn echtgenote Betty op 2 september 1958 op 50-jarige leeftijd aan een hartaanval overleed. Beecham schrapte de volgende dag twee repetities, maar hervatte daarna gewoon het schema. Een opname van de uitvoering van ‘Fidelio’ op 19 september 1958 in het Teatro Colón van Buenos Aires is bewaard gebleven en laat een zinderende lezing horen. Al tijdens de ouverture gaat Beecham helemaal los en in het vervolg van ‘Fidelio’ geeft hij het Orquesta Estable del Teatro Colón een enorme, bijna manische energie. Luister ook naar zijn spectaculaire uitvoering van de Ouverture Leonore No. 3 en het uitzinnige publiek daarna!

De Nederlandse sopraan Gré Brouwenstijn zong in Buenos Aires de titelrol en toonde in haar autobiografie weinig sympathie voor Beecham. Hij maakte op haar de indruk ‘Fidelio’ maar zelden te hebben gedirigeerd, dovig te zijn en te trage tempi te nemen. Zelf had zij Leonore op 15 november 1949 in Amsterdam voor het eerst gezongen en er bestaan vier opnamen van haar in deze rol. Op de Argentijnse opname hoort men waarom de jugendlich dramatische sopraan van Brouwenstijn bij Leonore paste. De spanning die zij in de noten legt is enerverend en opwindend. Gré Brouwenstijn zou afscheid van het operatoneel nemen met vijf voorstellingen van ‘Fidelio’ tussen 12 en 22 februari 1971 bij De Nederlandse Operastichting. De uitvoering van 15 februari 1971 in de Stadsschouwburg van Amsterdam werd op de radio uitgezonden en is als geluidsregistratie bewaard gebleven, maar verscheen nooit op CD.

De Nederlandse bas Arnold Van Mill biedt als Rocco geen zwarte bas, maar meer basso cantante en ook dat past hier. Opnieuw Hans Hopf als uitstekende Florestan en opnieuw Paul Schöffler als ’s werelds beste Pizarro. De onbekende (Argentijnse?) sopraan Olga Chevaline als Marzelline en Murray Dickie als Jaquino vormen een levendig paar. De laatste opvoering in deze ‘Fidelio’-reeks zou voor Beecham zijn allerlaatste opera-uitvoering zijn.
Legato Classics LCD 226-2

2.

‘Fidelio’ werd na de Tweede Wereldoorlog tijdens de Salzburger Festspiele voor het eerst weer in 1948 gepresenteerd in een enscenering van Günther Rennert. De Duitse dirigent Wilhelm Furtwängler leidde van 1948 tot en met 1950 de voorstellingen van deze productie. De uitvoering van 5 augustus 1950 werd door de Oostenrijkse radio uitgezonden en is bewaard gebleven. Het is in vele opzichten een indrukwekkende opvoering. Net als in zijn studio-opname (zie 1.) geeft Furtwängler waardigheid aan Beethovens muziek. De Wiener Philharmoniker speelt schitterend, luister naar de uitstekende koperblazers.

De titelrol werd in 1948 vertolkt door Erna Schlüter, maar een jaar later werd haar rol overgenomen door de Noorse sopraan Kirsten Flagstad. Ook in 1950 zong Flagstad de partij in Salzburg. Er zijn vier live-opnamen van ‘Fidelio’ met Flagstad in de titelrol, de overige drie uit de Metropolitan Opera van New York (1938, 1941 en 1951). Flagstad is de beste Fidelio aller tijden. Haar massieve, marmeren geluid – zelfs tenoraal in haar spreekstem – maken haar Fidelio geloofwaardig en haar muzikaliteit, vocale beheersing en grootse legatobogen zijn ongelooflijk. Hiervoor krijgt zij van Furtwängler ook alle ruimte.

De Oostenrijkse tenor Julius Patzak schreeuwt in de finale van zijn openingsmonoloog en klinkt meer als de opa van Florestan. De Duitse zwarte bas Josef Greindl is een goedige Rocco met granieten geluid. Opnieuw Paul Schöffler als een gemene Pizarro. De Sloveense tenor Anton Dermota is een elegante Jaquino met een kelige klank en de Duitse sopraan Elisabeth Schwarzkopf is dikwijls onverstaanbaar en klinkt als de oma van Marzelline. Voor de finale wordt nog de Ouverture Leonore No. 3 gespeeld en men hoort alle dialogen. En ook al is het een live-registratie, het geluid is uitstekend. Een historisch document!
EMI CHS 7 64901-2 (2CDs)