28-10-2020
De Nederlandse bariton Johannes Messchaert was een gevierd oratorium- en concertzanger en pedagoog. Zo nu en dan trad hij op in opera’s. Ook werkte hij in het buitenland – vooral in Duitsland – als zanger en pedagoog.
1895
Johannes Messchaert trad in 1895 in een aantal geënsceneerde operavoorstelingen in Nederland op. Bij de Nederlandsche Opera van Cornelis van der Linden vertolkte hij op 16 april 1895 in de Amsterdamse Stadsschouwburg de rol van Rocco in ‘Fidelio’ van Beethoven naast Jo Kempees, Jacques Urlus en Joseph Orelio als Pizarro. Van der Linden dirigeerde zelf en de regie was in handen van Alexander Saalborn:
“De eerste voorstelling van Fidelio door de Nederlandsche Opera had natuurlijk een talrijk publiek naar den Stadsschouwburg gelokt, niet het minst omdat de heer Messchaert de partij van Rocco zou vertolken. Dat hij dit op voortreffelijke wijze deed, wie zou er aan twijfelen, en een groot deel der toejuichingen waren dan ook voor hem bestemd – bovendien werd den zanger namens den Raad van Beheer een sierlijke krans aangeboden” (Algemeen Handelsblad; 17-4-1895)
“in de eerste plaats een woord van oprechte hulde voor de meesterlijke wijze, waarop de heer Messchaert de partij van Rocco daarin vervuld heeft. Dat het den heer Messchaert niet ontbreekt aan dramatische begaafdheid heb ik – ’t is altijd aangenaam zichzelven te kunnen citeeren – reeds vroeger meenen te mogen opmerken, maar de wijze, waarop hij den eersten keer, dat hij hier voor het voetlicht treedt, zijn partij vervult, heeft ten volste recht op bewondering. Dat hij zong als een kunstenaar, nu dat spreekt van zelf; alleen kon men opmerken, dat hij gewoon is in de concertzaal te zingen en dientengevolge de schakeeringen der voordracht minder scherp aangaf dan bv. een geroutineerd opera-zanger als de heer Orelio. Maar overigens, welk een beschaafde zang, welk een zuiverheid van toon, welk een duidelijke articulatie, en eindelijk, met welk een gemak bewoog de heer Messphaert zich op de planken! Het was, alsof hij het reeds jaren gedaan had! De heer Messchaert had van Rocco een gemoedelijken, welwillenden ouden man gemaakt, die gaarne ieder genoegen doet, en wiens hart door zijn ambt van cipier eener gevangenis nog niet versteend was. Zo was hij in zijn spel evenzeer als in zijn zang” (Algemeen Handelsblad; 18-4-1895)
“Daarbij kwam nog het feit, dat de heer Messchaert alhier voor het eerst zijn muzikaal-dramatische gaven zou toonen en terecht werd hiervan veel verwacht. Dat de heer Messchaert als Rocco de cipier, dan ook de held van den avond was, zal niemand verwonderen. Hij had zich bovendien uitstekend gegrimeerd en acteerde misschien met wat veel bonhommie, doch over het algemeen uitstekend, beter dan men van een concertzanger zou verwachten. Toch maakte zijn zang niet denzelfden indruk, dien ik mij nog van zijn liederavonden en concerten herinner, vooral naast een stem als die van Orelio, zoo geschikt om ensembles, koren of orkest te beheerschen” (Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage; 24-4-1895)
“het was te verwachten dat iedereen Messchaert op de planken zou willen zien. Nog nimmer was de Dierentuinzaal dan ook zoo vol als gisterenavond, hoewel Rocco geen partij is, waarvoor men zich anders bijzonder interesseert. Zij is feitelijk een „de second plan”, evenals de Koning in Lohengrin. Het was goed gezien van Messchaert juist zulke gemoedelijke rollen, die meer bonhomie en waardigheid dan dramatisch talent vorderen, te kiezen voor zijn eerste schreden op dit gebied. Voor een nieuweling op het tooneel, bracht hij het er goed af; alleen had ik hem meer gebruik willen zien maken van zijn armen; hij hield de handen wel wat veel in zijn gordel; ook sprak hij een beetje afgemeten deftig voor een burgerman als Rocco. Zeer goed was menigmaal zijn stil spel, o.a. in de slotscène, waar hij Marzelline plaagt. Het is wel onnoodig te zeggen, dat hij zijn partij keurig zong: Messchaert stond dikwijls voor heel wat heeter vuren. In de ensembles was zijn stem niet altijd toereikend in macht” (Het Vaderland; 24-4-1895)
Drie dagen later op 19 april 1895 zong Messchaert de rol van König Heinrich in ‘Lohengrin’ van Richard Wagner naast Désiré Pauwels in de titelrol, Cato Engelen-Sewing als Elsa, Jo Kempees als Ortrud en Orelio als Telramund. Opnieuw was de muzikale leiding in handen van Van der Linden en tekende Saalborn voor de regie:
“Messchaert zong de partij van Koning Hendrik de Vogelaar met al de zeggingskracht, die hem eigen is. Daardoor verkreeg het begin van het werk groot relief, want alleen door het goed zeggen van ’s Konings woorden kan deze aanvang belang inboezemen. Er gebeurt oogenschijnlijk nog niets. Ook in het laatste gedeelte van het werk maakte de voordracht van Messchaert het optreden van den Koning en de ridders tot een geheel, waarvan de belangrijkheid veel duidelijker in het oog sprong dan meestal het geval is” (Het Nieuws van den Dag; 22-4-1895)
“De heer Messchaert was als Koning Hendrik weder eenig; ik heb nog nooit zoo goed de rol, die Duitschlands koning in het Lohengrin-drama vervult, gevoeld als ditmaal, dank zij Messchaert’s nobele voordracht, waarbij elk woord tot zijn recht kwam” (Algemeen Handelsblad; 25-4-1895)
Eind 1895 maakte Messchaert een tournee door Duitsland en Oostenrijk:
“Wij vernemen dat de lichte ongesteldheid van den heer Joh. Messchaert geweken is en hij reeds overmorgen weer op reis gaat naar Freiburg, Frankfurt, Berlijn, Dresden, Maagdenborg, Weenen, Hamburg, Dusseldorf en Wiesbaden” (Hoornsche Courant; 13-11-1895)
Messachaert richtte in juni 1896 het Amsterdamsch Vocaal Kwartet op met de sopraan Aaltje Noordewier-Reddingius, de alt Cato Loman en de tenor Johan Rogmans:
“Met ingenomenheid deelen wij onzen lezers mede dat onder den naam van „Het Amsterdamsch Vooaal Kwartet” zich vier kunstenaars hebben vereenigd met het doel om, eenigszins in den geest van het vroeg ontbonden a cappella koor van Dan. de Lange, een reeks concerten in ons land te geven, hoofdzakelijk op het gebied van geestelijke liederen, of wel muziek van serieusen aard. Het zijn de dames mevrouw A. Noordewier-Reddingius, mejuffrouw Cato Loman en de heeren Joh. M. Messchaert en J. J. Rogmans, die na eenig beraad dit plan hebben gevormd. In de maand September zal de reeks concerten een aanvang nemen” (Algemeen Handelsblad; 14-6-1896)
Messchaert werkte in november 1896 in Dresden mee aan een uitvoering van ‘Les Béatitudes’ van César Franck ter gelegenheid van de inwijding van een nieuwe concertzaal:
“Te Dresden werd een groote concertzaal ingewijd, en werden ‘Les Béatitudes’ van César Franck uitgevoerd. Men bericht daarover dat, behalve onze landgenoot Messchaert, wiens machtig, tevens week en goed geschoold barytongeluid, zonder moeite het groote locaal vulde, de andere solisten ter nauwernood hoorbaar waren” (Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage; 19-11-1896)
Messchaert was van de partij toen op 3 december 1896 in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam onder auspiciën van Zangvereniging ‘Excelsior’ fragmenten werden uitgevoerd uit ‘Parsifal’ van Richard Wagner. Naast Messchaert als Amfortas zong Johan Rogmans de titelpartij en vertolkte Frederik (Frits) H. van Duinen de partijen van Titurel en Gurnemanz. Henri Viotta dirigeerde het Concertgebouworkest en zijn echtgenote de mezzosopraan Leonie Viotta-Wilson zong de partij van Kundry:
“De Heer Messchaert had aangrijpende momenten in de Amfortaspartij, die zijn week orgaan bijzonder goed past” (Het Nieuws van den Dag; 7-12-1896)
“zoowel de heer Messchaert als de heer Rogmans zich in al hun meesterlijkheid in zang en voordracht deden waardeeren” (Algemeen Handelsblad; 10-12-1896)
Onder leiding van de componist Edvard Grieg werkte Messchaert op 13 februari 1897 in het Concertgebouw van Amsterdam mee aan een buitengewoon abonnementsconcert onder auspiciën van Toonkunst Concert. De componist leidde het Concertgebouworkest in eigen werken:
“de typische Noorsche volksliederen door den heer Messchaert en zijn koortje voortreffelijk weergegeven” (Algemeen Handelsblad; 14-2-1897)
“De Noorsche volksliederen, door Messchaert voortreffelijk gezongen, brachten het talrijk en uitgelezen publiek in verrukking. Grieg is een rustig dirigent, die zijn doel bereikt zonder onnoodige acrobatische gesticulatiën” (Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage; 16-2-1897)
“Messchaert gaf in twee liederen Der Einsame en Henrik Wergeland zeer veel schoons en in de Noorsche Volksliederen met een klein mannenkoor – door hemzelf bijeengeroepen, ingestudeerd en gedirigeerd – het beste wat hij geven kan” (Het Nieuws van den Dag; 16-2-1897)
Messchaert kreeg op de ochtend van 16 februari 1897 plots stemproblemen. Voor het concert, dat hij die avond samen met Grieg in de kleine zaal van het Concertgebouw zou geven, werd hij vervangen door de echtgenote van de componist de sopraan Nina Hagerup (De Telegraaf; 17-2-1897).
Messchaert moest zich vervolgens in München laten behandelen:
“Messchaert is te München onder behandeling; hij zal een paar maanden niet kunnen zingen, denkt men” (Het Vaderland; 24-2-1897)
“De heer Messchaert is voor zijn gezondheid voor twee maanden naar de Riviera vertrokken. Hij lijdt aan eene aandoening zijner stembanden” (Algemeen Handelsblad; 28-2-1897)
Hij bracht vervolgens enige tijd door in het Franse Beaulieu-sur-Mer om te herstellen:
“Van Messchaert, die thans te Beaulieu vertoeft, ontvangen, wij goede berichten. „Als ik naar mijn gemoed te werk ging, stond ik morgen te zingen”, schrijft hij. Hij zal de kuur met een paar weken oponthoud te Baden-Baden besluiten en dan naar Amsterdam terugkeeren” (Het Vaderland; 21-4-1897)
In mei 1897 vertoefde hij in het Duitse kuuroord Baden-Baden:
“Messchaert vertrekt binnen eenige dagen van het Zuiden van Frankrijk naar Baden-Baden, waar hij een kuur zal ondergaan, die, naar wij hopen, zal leiden tot zijn geheel herstel” (Het Vaderland; 4-5-1897)
Het eerste optreden na zijn ziekte was op 18 juni 1897 met de Christus-partij in de ‘Matthäus-Passion’ te Nijmegen:
“De heer Messchaert, geheel hersteld tot ons teruggekeerd, heeft de Christus-partij en de heerlijke solo: Am Abend da es kühle war; zoo meesterlijk gezongen als wij wellicht nog nooit van hem hoorden. Bij zooveel adel van uitdrukking en volkomen wijze van zingen, valt alles in het niet” (Algemeen Handelsblad; 20-6-1897)
Messchaert viel op 18 december 1897 in het Concertgebouw van Amsterdam in voor de bariton Rudolf Gmür uit Weimar in een uitvoering van het oratorium ‘Israel in Egypt’ van Händel. Het Toonkunstkoor Amsterdam en het Concertgebouworkest werden geleid voor Julius Röntgen en naast Messchaert zongen de sopraan Amelie Gmür-Harloff, de alt Tilly Koenen, Jos Orelio en Johan Rogmans:
“De heeren Messchaert en Orelio hebben het beroemde duet Der Herr ist ein starker Held met veel virtuositeit gezongen en werden met warmte toegejuicht” (Algemeen Handelsblad; 19-12-1897)
“De beide heeren Messchaert en Orelio zongen het duet voor twee bassen. Zeker was de stem van den Heer Gmür, die aanvankelijk ’t duet met den Heer Orelio zou zingen hooger dan de stem van den Heer Orelio; anders toch is ’t mij onverklaarbaar waarom de partij die ’t hoogste ligt niet door den Heer Orelio werd gezongen. Deze toch heeft een hooge baritonstem, terwijl Messchaert meer bepaald een bas-baritonstem heeft. De beide heeren behaalden met dit nummer een groot succes” (Het Nieuws van den Dag; 21-12-1897)
Op 22 december 1897 zong Messchaert in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag tijdens een concert onder auspiciën van Concert Diligentia Den Haag onder andere de “Wahnmonolog” uit ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ van Wagner. Het Concertgebouworkest werd gedirigeerd door Richard Hol:
“gelijk het onbescheiden was meer te vragen van Messchaert, die voor de pauze den monoloog van Hans Sachs „Wahn, Wahn!” en na de pauze drie liederen, waarvan twee vrij vermoeiende, had gezongen. Ook Messchaert bezweek voor den vleienden aandrang en na drie daverende terugroepingen gaf hij als „toetje” Schumann’s onsterflijke „Zwei Grenadiere”” (Het Vaderland; 24-12-1897)
Messchaert gaf op 11 januari 1898 weer een concert met Julius Röntgen in Wenen (Het Vaderland; 21-12-1897)
1900
Johannes Messachaert woonde omwille van zijn gezondheid en het mildere klimaat rond de eeuwwisseling in Wiesbaden (Algemeen Handelsblad; 15-3-1900)
Hij zong op 24 november 1900 in het Concertgebouw van Amsterdam de titelpartij in een concertante uitvoering van de opera ‘Der Barbier von Bagdad’ van Peter Cornelius. Het Toonkunstkoor Amsterdam en het Concertgebouworkest stonden onder leiding van dirigent Willem Mengelberg. Aaltje Noordewier-Reddingius verving C. Rüsche uit Keulen als Margiana, Anna Stronck-Kappel verving M. Craemer-Schleger uit Düsseldorf als Bostana, Jacques Urlus was Nureddin, Cornelis Bronsgeest de Kalief en C. Philippeau zong Baba Mustapha:
“Van de solisten had de heer Messchaert de meest eischende partij, doch zijn „Abul” was die van den meester; moeilijk zal deze partij zoo tot haar recht komen, als Messchaert haar deed hooren. Behalve zijn groote meesterschap, ik herinner slechts aan de coloratuur op Margiana, (bij het einde van het liefdeslied), was het vooral de juiste, karaktervolle voordracht, waardoor Messchaert de meesterlijke illustratie van Cornelius den hoorder deed gevoelen” (De Telegraaf; 25-11-1900)
“Natuurlijk moet in de eerste plaats Messchaert genoemd worden, die zeker aller hoog gespannen verwachting verre heeft overtroffen. Hij beeldt deze partij voor ons uit niet alleen als meesterzanger, maar ook als meesterspeler. Zonder een enkel gebaar toekende hij deze groteske figuur met zoo scherpe lijnen, zoo fijne humor en rijkdom van expressie, dat wellicht geen andere zanger in staat zal zijn hem hierin te evenaren. Volkomen meester over alle effecten en intonaties en prachtig bij stem schonk zijn voordracht een onvergetelijk genot” (Algemeen Handelsblad; 25-11-1900)
Op 20 en 21 december 1902 gaf de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst een integrale uitvoering van ‘Parsifal’ in het Concertgebouw van Amsterdam, waarna Jacques Urlus, die de titelrol zong, als “represaille” bijna tien jaar lang niet in Bayreuth mocht zingen. Het Toonkunstkoor Amsterdam en het Concertgebouworkest stonden onder leiding van Willem Mengelberg.
Johannes Messchaert was Amfortas, Betty Frank zong Kundry, Ernst Wachter vertolkte Gurnemanz, Max Bucksath zong Klingsor en Frederik (Frits) H. van Duinen was Titurel:
“Hoe heerlijk heeft Messchaert Amfortas weergegeven. Zijn klacht en smeeken om verlossen troffen ons diep en zijn voordracht was niet alleen een model van stijl, maar ook van technische uitvoering. Want in dit laatste schieten de Duitsche Wagner-zangers zoo dikwijls te kort. Hoe vaak worden de juistheid van intonatie en het respecteeren van hetgeen voorgeschreven staat door hen – dat bleek ook Zaterdagavond – opgeofferd aan de dramatische accenten en de dictie. Messchaert nu heeft allen een heerlijk voorbeeld gegeven” (Algemeen Handelsblad; 22-12-1902)
“Messchaert, die de Amfortas-partij vertolkte, maakte van het zestal voornaamste solisten, den meesten indruk. Ontroerend klonk uit zijn stem, in prachtigen stijl en meesterlijke dictie, het lijden der verlossing zoekende menschheid” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 23-12-1902)
“Op één lijn met het koor mag men de geniale vertolking van de Amfortas-partij door Messchaert plaatsen. Wie deze partij door dezen zanger gehoord heeft, kan zich slechts over één zaak verwonderen en wel hierover, dat niet Messchaert is de Amfortas-zanger van Bayreuth” (Het Nieuws van den Dag; 23-12-1902)
1905
Johannes Messchaert werd in maart 1905 benoemd tot hoofdleraar voor zang aan het Hoch’s Conservatorium te Frankfurt (Het Vaderland; 1-3-1905).
Messchaert zong op 22 december 1906 de baspartij van Simon in het oratorium ‘Judas Maccabaeus’ van Händel in het Concertgebouw te Amsterdam. Het Toonkunstkoor Amsterdam en het Concertgebouworkest stonden onder leiding van Willem Mengelberg. Verder traden op de sopraan Aaltje Noordewier-Reddingius, de alt Pauline de Haan-Manifarges en Jacques Urlus zong de titelpartij:
“Dat Messchaert hier zijn aria’s zoo eenvoudig mogelijk voordroeg, kan met goede reden geweten worden aan de ongesteldheid waaronder hij voor ieder hoorbaar leed, en die hem ook gedwongen heeft bij de herhaling van ‘Judas Maccabaus’ zich door Hendrik van Oort te doen vervangen” (Algemeen Handelsblad; 30-12-1906)
In oktober 1907 kreeg Messchaert van de Pruisische regering de titel Professor:
“De Duitsche bladen hebben, onzen nu te Frankfort a. d. Main gevestigden landgenoot reeds lang “professor” genoemd. Nu is, naar de Berlijnsche correspondent van het „A. Hbl.” schrijft, den zanger Johannes Messchaart de Duitsche professor-titel verleend” (Het Nieuws van den Dag; 4-10-1907).
In het voorjaar van 1909 verhuisde Messchaert van Franfurt naar München (Het Vaderland; 30-11-1908).
Op 6 april 1909 zong Messchaert in Wenen de Christus-partij in de ‘Matthäus-Passion’ bij de Musikfreunde (Het Vaderland; 15-3-1909).
1910
Johannes Messchaert werd in maart 1911 benoemd tot leraar aan de Königliche Hochschule für Musik te Berlijn (Het Vaderland; 7-3-1911).
Hij zong op 16 en 21 december 1911 in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag de ‘Kindertotenlieder’ van Gustav Mahler, die in mei van dat jaar op 50-jarige leeftijd was overleden. Messchaert werd begeleid door het Concertgebouworkest onder leiding van Willem Mengelberg:
“Deze zangen zijn van zulk een pure, immaterieele, verreinde schoonheid, dat het banale applaus dat na Messchaert’s aangrijpenden zang de stemming van heilige devotie plotseling ruw kwam verbreken, ons er aan moest herinneren, dat wij ons in de mondaine omgeving eener moderne concertzaal bevonden. Bezwaarlijk zal men een tweeden zanger kunnen aanwijzen, die in staat is deze liederen op zoo ideale wijze te vertolken als Messchaert. Met een mooie ideaal gevormde stem doet een zanger hier nog niet veel. Mahler stelt hier nog gansch andere eischen. De zanger die zulke liederen op zijn programma heeft, dient vóór alles een veelzijdig ontwikkeld musicus, een fijn voelend kunstenaar te zijn, die over een groot expressief vermogen beschikt. Dat alles is in Messchaert tot hooge harmonie vereenigd. Dat hij met deze alle uiterlijkheid missende Composities zoo wist te ontroeren pleitte tevens voor de ontvankelijkheid der hoorders voor Mahler’s kunst. Er was een zeer innig contact tusschen podium en zaal, zooals het slechts zelden wordt verkregen. Messchaert werd toegejubeld. Aan de ovaties scheen geen einde te zullen komen” (Dagblad van Zuid-Holland en ’s-Gravenhage; 18-12-1911)
“men moet een zanger als Messchaert hebben om ze tot volle werking te brengen; was het niet subliem zoo als hij ze voordroeg, zoo als hij ze tot ons liet spreken!” (Haagsche Courant; 19-12-1911)
1915
Johannes Messchaert trad op 1 april 1917 – bij zijn 40-jarig jubileum – voor de laatste keer op bij het Concertgebouworkest. Onder leiding van Willem Mengelberg zong hij Christus-partij in de ‘Matthäus-Passion’. Aaltje Noordewier-Reddingius zong de sopraanpartij, Paul Schmedes was de Evangelist en Jacoba Repelaer-Van Driel zong de altpartij. De 59-jarige Messchaert woonde toen – aan het einde van de Eerste Wereldoorlog – nog steeds in Duitsland:
“Joh. Messchaert, voor wien men geen moeite onbeproefd gelaten heeft om hem uit Duitschland hierheen te krijgen (zijn rokcostuum mocht echter blijkbaar de grens niet over; hij moest zich nu met een gekleede jas behelpen)” (Het Vaderland; 2-4-1917)
“Messchaert schijnt het in Duitschland goed te hebben, want hij bleef er tot nog toe; hij schijnt het er echter ook slecht te hebben, als daar ten minste de oorzaak moet gevonden worden van het sterker achteruitgaan van zijn stem wat me sedert het vorig jaar trof. Hij sloeg herhaaldelijk over en was in het begin even te laag; hij maakte echter een veel grootere fout in de voordracht, wat misschien zijn oorzaak vindt in een streven, om met het eene goed te maken, wat met het andere ontbrak. Zijn voordracht was altijd schitterend, doch… il n’y a qu’un pas! En dezen stap zette hij, door zijn tempi nóg langzamer te nemen en de gevoeligheid te overdrijven tot sentimentaliteit, zoodat de waardigheid der Christusfiguur ten eenemale ontbrak en ik mij – spitsende op zijne speciale vertolking – meermalen zeer teleurgesteld zag” (De Tijd; 2-4-1917)
Twee dagen later werd Messchaert tijdens de uitvoering van de ‘Matthäus-Passion’ in de Willemskerk te ’s-Gravenhage vervangen door de bariton Thom Denijs:
“De solisten waren, behalve Thom Denys, die de plaats van Messchaert innam, dezelfden als te Amsterdam” (Algemeen Handelsblad; 4-4-1917)
Messchaert stond op 23, 26 en 29 april 1917 op het programma in Wenen voor liederavonden met Julius Röntgen als begeleider (Het Vaderland; 4-4-1917).
Messchaert vierde zijn 60ste verjaardag op 22 augustus 1917 in Duitsland:
“Gisteren werd Johannes Messchaert 60 jaar en velen gaven gehoor aan den oproep, om hem op dezen dag te huldigen. Reeds werd een album met de namen van allen, die Messchaert den zanger bewonderen, gezonden naar Kreuth, in Opper-Beieren, waar de kunstenaar zijn vacantie doorbrengt. Want, ofschoon Messchaert sinds vele jaren in Duitschland woont, waar hij eerste leeraar is aan de Hochschule te Berlijn, toch vergaten de Hollanders niet, dat deze zanger bij de gratie Gods, hier was geboren en opgegroeid. […] Om gezondheidsredenen verplaatste hij zijn domicilie van Amsterdam naar Wiesbaden, volgde daar zijn leermeester Stockhausen aan het conservatorium te Frankfurt op, werd ten slotte in 1911 eerste leeraar aan de Kon. Hochschule te Berlijn. Thans wordt hij te Berlijn als de groote man op het gebied der edele zangkunst beschouwd, maar in de muziekwereld van zijn geboorteland heerscht vreugde, wanneer Messchaert in de gelegenheid is zich hier of elders voor zijn landgenooten te laten hooren” (De Courant; 23-8-1917)
1920
Johannes Messachert vestigde zich in maart 1920 in Zürich:
“Johannes Messchaert is verbonden aan het Conservatorium te Zürich als zangleeraar der „Künstlerklasse”” (Algemeen Handelsblad; 30-3-1920).
Johannes Messchaert overleed op 10 september 1922 in Zürich nog geen drie weken na zijn 65e verjaardag aan complicaties na een operatie wegens blindedarmontsteking:
“Te Zürich in Zwitserland is aan de gevolgen van een blindedarm-operatie overleden de zeer bekende Nederlandsche zanger Johannes Messchaert” (Nieuwsblad van Friesland; 12-9-1922)
Messchaert werd op 12 september in Zürich gecremeerd. Tijdens de uitvaart zong de Nederlandse alt Ilona Durigo “Es ist vollbracht” uit de ‘Matthäus-Passion’ (Het Vaderland; 16-9-1922).
Van zijn stem zijn nooit fonograafopnamen gemaakt, omdat hij dat niet wilde.
Zijn dochter Elisabeth (‘Elsje’) overleed in 1946 en Maria (‘Mieke’) overleed in 1950.