20-10-2020

De Nederlandse alt Theodora Versteegh overleed op 20 oktober 1970 op 81-jarige leeftijd in Den Haag.

Theodora Versteegh werd als Theodora Jacomina Petronella Versteegh op 13 december 1888 in het Gelderse dorp Kerk Avezaath geboren binnen het gezin van herenboer Jacob Arnoldus Versteegh en Anna Wilhelmina Theodora van Lidth de Jeude (Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche Courant; 20-12-1888).

De vader van Theodora Versteegh overleed op 31 december 1891 op 56-jarige leeftijd toen zij net drie jaar oud was (Het nieuws van den Dag; 5-1-1892).

Haar jeugd bracht zij door in Tiel. Als achtjarige mocht zij al soli zingen in het kinderkoortje van Marius Adrianus Brandts Buys jr., die in Tiel leraar aan de muziekschool was (Trouw; 11-12-1948).

In Tiel kreeg zij tevens pianoles van koordirigent Sem Dresden (Trouw; 11-12-1948).

Daarna ging zij studeren bij de Koninklijke Nederlandsche Toonkunstenaars Vereeniging in Arnhem (Arnhemsche Courant; 24-7-1915).

1900

Haar zus Henriëtte Versteegh trouwde op 14 juli 1904 met Marius Adrianus Brandts Buys jr. (Het Nieuws van den Dag; 15-7-1904).

1910

Theodora Versteegh maakte al tijdens haar opleiding begin mei 1914 haar concertdebuut. In Tiel vertolkte zij onder leiding van Sem Dresden de altpartij in ‘Joshua’ van Händel. Jac. van Kempen zong de tenorpartij:

“Gisteravond gaf de Tielsche Zangvereeniging haar laatste uitvoering onder den vertrekkenden directeur, den heer Sem Dresden. Als blijvend aandenken aan diens negenjarig directeurschap werd hem een boekenkast aangeboden. Uitgevoerd werd ‘Josua’ van Händel, waaraan medewerkten: mevrouw L. Paardenkoper, ’s-Gravenhage; mej. Th. Versteegh, Tiel; Jac. van Kempen, Bloemendaal; H. v.d. Poll, Tiel. De begeleiding bestond uit een dubbel strijkkwartet en piano, die bespeeld werd door mej. De Mol van Otterloo te ’s-Gravenhage” (Algemeen Handelsblad; 6-5-1914)

1915

Theodora Versteegh slaagde in juli 1915 voor het examen solozang bij de Koninklijke Nederlandsche Toonkunstenaars Vereeniging in Arnhem als leerling van Marius Adrianus Brandts Buys jr. (Arnhemsche Courant; 24-7-1915).

Na haar examen maakte zij samen met Georg Schumann als begeleider een tournee door Duitsland en in het bezit van een aantal goede kritieken keerde zij naar Nederland terug (Trouw; 11-12-1948).

Op 30 januari 1916 overleed haar moeder op 66-jarige leeftijd in Tiel (Algemeen Handelsblad; 1-2-1916).

Theodora Versteegh kwam in 1917 in Den Haag onder leiding van de bekende zangpedagoge Cornelié van Zanten (Trouw; 11-12-1948).

In 1919 ontmoette Theodora Versteegh de kunstschilderes Henrica Maria Paré (1896-1972, artiestennaam Ru Paré) in een Haags meisjespension aan de Van Blankenbergestraat in Den Haag. Beide dames waren onafhankelijke kunstenaars en professionele vrouwen. Zij zouden een vriendschap van 51 jaren hebben en 25 jaren met elkaar in één huis wonen.*

1920

Theodora Versteegh – inmiddels 32 jaar oud – gaf op 2 maart 1920 in de Kleine Zaal van het Concertgebouw te Amsterdam een recital met pianist Willem Andriessen. De pers was streng:

“De zangeres Theodora Versteegh heeft van nature goed stemmateriaal: een lage mezzo warm en donker van timbre. Haar zang is zeer muzikaal, haar voordracht geeft blijken van gevoel en intelligentie. En ook toont zij begrip voor zuiver vocale expressie van het lied, kortom: voer het idee zingen. Dat zij, met al die gunstige factoren het niet verder wist te brengen dan tot een hartelijke waardeering, ligt eensdeels aan een ietwat zwak en in elk geval nog niet gerijpt uitbeeldingsvermogen, voornamelijk evenwel aan bepaalde fouten in haar techniek. Ik zou meer van haar moeten hooren, om te kunnen beslissen of de stem misschien niet te laag is getaxeerd, maar in elk geval spreekt haar kopregister het best aan. De borsttonen klinken min of meer mat, doch het zwak gebied van haar stem is stellig het medium, dat zij niet goed beheerscht. Daar geeft zij speciaal veel wilde lucht, met het gevolg, dat het geluid zwak klinkt en zoo goed als alle kleur, alle expressie en alle draagkracht mist, terwijl bovendien haar mezza voce dan tamelijk waardeloos wordt. Deze typische fouten lieten zich in bijna alle liederen gelden en drukten dus het peil der prestatie stellig omlaag. Ook heeft mej. Versteegh uitspraak-fouten, in het bijzonder een neiging tot slappe consonant-vorming. Dat men desondanks over het algemeen toch een gunstigen indruk heeft gekregen, vindt zijn oorzaak wel in de natuurlijke begaafdheid der zangeres, haar zuiver sentiment en haar innerlijk begrip. Van des te meer belang is het dus, dat zij zich vooreerst ernstig op verbetering en ontwikkeling van haar techniek toelegt” (Algemeen Handelsblad; 3-3-1920)

Ook Matthijs Vermeulen was bloemrijk kritisch:

“Waarom moet de criticus ’t altijd het eerst weten, en hooren, en zeggen, dat eene altzangeres – in casu mej. Theodora Versteegh – ’n veel te onvolmaakte uitspraak heeft om op te treden, dat zij kubieke meters wilde lucht verspilt, dat de klank niet draagt, dat de tonen buitengewoon ongelijkmatig over de lippen komen, dat het middenregister heelemaal onontgonnen terrein is, dat zij het podium betreedt met een minimum vocale en litteraire plastische beelding, dat zij tot dusverre nog geen andere macht bezit dan om alle muziek te degradeeren tot middelmatigheid? Ik meen, dat deze dingen behooren tot de zéér exacte wetenschappen. Wat mej. Versteegh nu hier leest na de zenuwspanningen, voorbereidende moeiten, kosten van dit concert, had ook de zangleeraar haar kunnen zeggen, had ook de begeleider Willem Andriessen haar kunnen zeggen. Want dit zijn geen oncontroleerbare factoren, welke b.v. het schrijven van een gedicht, een compositie, een tooneelstuk tot een eeuwigdurende risico maken, dit zijn ook niet de voetangels-en-klemmen van stemming, van contact, van fluïdum en de overige occultistische dwarsboomerijen, welke elke musicus uit den weg te ruimen krijgt. Neen. De fouten van mej. Versteegh zijn feiten reëele, ongeoorloofde feiten.

Er werd gezongen van Handel en Bach, die ongeveer de heele Schrift becomponeerd hebben zonder ooit een der gewichtigste, muzikaalste teksten met de noodige aandacht onder oogen te zien. Deze: “En als gij bidt, zoo gebruikt geen ijdele herhaling van woorden, gelijk de heidenen; want zij meenen, dat zij door hunne veelheid van woorden verhoord zullen worden”. (Matthaeus VI, 7). Er werd ook gezongen van Hugo Wolf, van Strauss, d’Indy, Debussy, Diepenbrock, Dresden. M. A. Brandts Buys Jr., Willem Andriessen. Alles met dezelfde stem, welke van nature mooi is, maar alles met dezelfde gebreken.

Willem Andriessen misbruikte een van de weinige keer en, dat hij in Amsterdam concerteert, om te vermeten met de Kinderscenen van Robert Schumann. Braaf zoo. De Prélude, Air et Final van César Franck speelde hij alsof ’t wederom van Schumann was. Braaf zoo. Hij begeleidde alle teksten alsof ze getoonzet waren door Schumann. Braaf zoo (De Telegraaf; 4-3-1920).

In de lente van 1922 verzorgde Theodora Versteegh een liederenavond in de Bechsteinzaal van Berlijn:

“Haar alt is van warm, nobel timbre; een stem vol adel en gewillig instrument ook voor den innerlijken adel, die er zich in uitspreekt. Het schoon en precieus materiaal is zeer zorgvuldig behandeld en getuigt van een uitnemende vorming, waarbij de scherp-duidelijke en plastische dictie weldadig aandeed. Bij groeiende rijpheid zal Theodora Versteegh ook in haar voordracht nog steeds meer kunnen bereiken, doch reeds nu verraste zij dikwijls door kleine, innig gevoelde détails, en het geheel getuigde van eene diepe muzikaliteit, die aangeboren moet zijn. Techniek en innerlijke gevoelsuiting paarden zich hier op schoone wijze” (Algemeen Handelsblad; 3-4-1922)

In 1922 maakte Theodora Versteegh deel uit van het zang-ensemble Cornelié van Zanten, dat naast Theodora Versteegh bestond uit de sopraan Jo Vincent, de tenor Evert Miedema en de bariton Jac. Zwang (Dagblad van Zuid-Holland en ’s-Gravenhage; 27-12-1922).

Theodora Versteegh zong begin april 1924 in Utrecht onder leiding van Jan Wagenaar voor de eerste maal de altpartij in de ‘Matthäus-Passion’ van Bach:

“De altzangeres Dora Versteegh had een uitstekenden avond en zong haar partij met een diep en inwendig-lichtend sentiment. Ik weet niet of zij een volledige alt-stem heeft. Aan de diepte zou men zeggen: neen, maar dat neemt niet weg., dat zij haar partij fraai heeft gezongen. Speciaal de groote aria “Erbarme dich, mein Gott”, tegen de prachtige viool-solo van Koene, was zeer goed” (Het Centrum; 2-4-1924).

De altpartij in de ‘Matthäus-Passion’ zou zij in totaal zo’n 225 maal zingen (Trouw; 11-12-1948).

Eind december 1924 werd in de pers melding gemaakt van het Haagsch Vocaal-Kwartet, dat bestond uit sopraan Jo Vincent, Theodora Versteegh, tenor Jac. van Kempen en bariton Willem Ravelli (Arnhemsche Courant; 6-12-1924).

1925

Theodora Versteegh maakte op 15 en 16 april 1925 haar debuut bij het Concertgebouworkest. Tijdens een Volksconcert zong zij de altpartij in het ‘Requiem’ van Mozart onder leiding van Bruno Walter:

“Intusschen was er ook ongemeen veel fraais. In het solo-kwartet gaven speciaal Theodora Versteegh en Schützendorf een bewonderenswaardigen klank, een timbre, dat bloeide en vol diepe extase was” (De Telegraaf; 17-4-1925)

Op 24 april 1925 was zij terug bij het Concertgebouworkest in een Benefietconcert ten bate van het Pensioenfonds van de leden van het orkest. In het Concertgebouw van Amsterdam zong zij de altpartij in de ‘Symfonie nr. 9’ van Beethoven onder leiding van de Duitse dirigent Max Fiedler. Overige solisten waren de sopraan Di Moorlag, de tenor Jacques Urlus en de bas Hendrik Koning:

“En zelfs het vocaal kwartet – Di Moorlag, Theodora Versteegh, Jac. Urlus, Hendrik Koning – raakte even de kluts kwijt (bij den inzet van het „Alle Menschen werden Brüder”); hier sleepte de sopraan, waarschijnlijk door het vooruitzicht van de beruchte hooge b, het heele kwartet ’n halve toon te hoog mee; gelukkig was men na eenige maten weer op het juiste peil” (Algemeen Handelsblad; 25-4-1925)

Op 14 en 15 januari 1928 werkte Theodora Versteegh mee aan een Volksconcert onder auspiciën van Toonkunst Amsterdam in het Concertgebouw Amsterdam. Hier zong zij de altpartij in het ‘Magnificat in D gr.t., BWV 243’ van Bach. Overige solisten waren Jo Vincent, Louis van Tulder en bariton Max Kloos. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van dirigent Pierre Monteux:

“Louis van Tulder zong koninklijk, mevr. Jo van IJzer-Vincent weelderig en gaaf van klank, evenals de alt Theodora Versteegh, die echter in het duet Et misericordia” door den tenor overstemd werd” (De Tijd; 17-1-1928)

De Koninklijke Christelijke Oratorium Vereeniging gaf op 20 en 21 maart 1928 uitvoeringen in het Concertgebouw van Amsterdam. Tijdens deze concerten dirigeerde Zoltán Kodály zijn eigen ‘Psalmus Hungaricus’ voor tenor, koor, orgel en orkest en zong Theodora Versteegh de altpartij in het ‘Messa da Requiem’ van Giuseppe Verdi. Overige solisten in Verdi waren de sopraan Mia Peltenburg, de tenor Ferenc Székelyhidy en de bas Hendrik van Oort en het Concertgebouworkest stond hier onder leiding van Anton H. Tierie:

“Theodora Versteegh en Hendrik van Oort waren eveneens ten volle bevredigend” (De Maasbode; 21-3-1928)

“de warm getimbreerde, kleurrijke, gave en gemakkelijk aansprekende naar mezzo neigende alt van Theodora Versteegh” (Algemeen Handelsblad; 21-3-1928)

“Heel mooi was ook Theodora Versteegh” (Het Volk; 21-3-1928)

De stem van Theodora Versteegh is bewaard gebleven op enkele grammofoonopnamen van Columbia Records. Voor dit label maakte zij in Londen met het Haagsch Vocaal Kwartet talrijke plaatopnamen van liederen, duetten (met Jo Vincent) en kwartetten. Tenor Evert Miedema had in 1926 in het kwartet de plaats ingenomen van Jac. van Kempen:

“Het Haagsch Vocaal Kwartet, bestaande uit: Jo van IJzer-Vincent, Theodora Versteegh, Evert Miedema en Willem Ravelli, zal 1 Juli a.s. naar Londen vertrekken, om, evenals het vorige jaar, soli, duo’s en kwartetten te zingen voor de ,,Columbia-Gramophoon-Maatschappij” (De Maasbode; 28-6-1928)

Theodora Versteegh werkte op 1 en 2 juli 1929 mee aan feestconcerten ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan de Koninklijke Zangvereniging ’Rotte’s Mannenkoor’. Hier zong zij de altpartij in het ‘Te Deum Laudamus’ van Alphons Diepenbrock en ‘Die Tageszeiten’ (1927) van Richard Strauss. Overige solisten waren de sopraan Aaltje Noordewier-Reddingius, de tenor Louis van Tulder en de bas Thom Denijs. De begeleiding was in handen van het Utrechtsch Stedelijk Orkest onder leiding van Bernard Diamant:

“Een extravermelding verdient nog eens het treffendmooie, warme alt-geluid van Theodora Versteegh” (De Maasbode; 3-7-1929)

De altpartij in ‘Die Tagenzeiten’ zou Theodora Versteegh op 29 oktober 1929 opnieuw zingen in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschap met het Residentieorkest onder leiding van Louis Boer in combinatie met ‘Lieder eines fahrenden Gesellen’ van Mahler en de ‘Alt Rhapsodie’ van Brahms. De recensies waren wisselend:

“In Brahms altrhapsodie was het koor aan het slot te luid, zoodat mej. Versteegh, de altsoliste, niet genoeg kon uitkomen, wat niet aan haar mag worden geweten, daar de stem van deze zangeres een meer dan gewone draagkracht bezit. Wij hebben reeds meermalen de gelegenheid gehad de aandacht op haar te vestigen en constateerden ook nu weer met genoegen, dat haar zangkunst en talent zich bij voortduring in de goede richting blijven ontwikkelen. Zoowel in de solo van Brahms op. 53 als in Mahlers „Lieder eines fahrenden Gesellen” gaf zij tallooze bewijzen van voortreffelijke zangkunst en beheersching van haar mooi getimbreerde altstem, die alleen aan de uiterste hoogtegrens misschien nog voor ontwikkeling vatbaar is en bij het nemen van groote intervallen soms nog even doet hooren, dat er een registermoeilijkheid voor haar heeft bestaan. Daarbij zingt mej. Versteegh zeer muzikaal en intelligent, wat van niet al te veel vocalisten kan worden getuigd” (Haagsche Courant; 30-10-1929)

“Theodora Versteegh had of haar „beau jour” geenszins, of zij is leelijk met haar mooie altmateriaal aan het knoeien. Haar zingen was glansloos, scherp en onzuiver van intonatie (in de hooge ligging) in het medium stond de stem niet en de vocaliseering was bepaald slecht (vooral in i en a). En daarbij kwam dat noch zij, noch Boer Mahler beheerscht” (De Maasbode; 30-10-1929)

Op 9 en 11 november 1929 werkte Theodora Versteegh als La Pauvreté mee aan de Nederlandse première van het oratorium ‘Saint François d’Assise’ (1912) van Gabriel Pierné. De concerten onder auspiciën van Koninklijke Oratorium Vereeniging vonden plaats in het Concertgebouw te Amsterdam en het Concertgebouworkest stond onder leiding van Gabriel Pierné zelf:

“Expressief en sonoor was de zang van Theorora Versteegh” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 11-11-1929)

“Mia Peltenburg en Theodora Versteegh hadden niet veel te doen, maar haar soli gaven haar gelegenheid de heerlijke stemmen in al hun glans te doen bewonderen” (De Tijd; 12-11-1929)

1930

Theodora Versteegh trad op 19 maart 1930 ten paleize Noordeinde te Den Haag op tijdens een muzikaal soirée dat Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik in tegenwoordigheid van de Koningin-Moeder en een klein aantal genodigden gaven. Aan het muziekprogramma werkten verder mee pianiste Nellie Wagenaar, violist Herman van der Vegt en pianist Hans Schouwman (Trouw; 11-12-1948).

1935

Theodora Versteegh zong op 10 en 20 december 1936 de altpartij in het ‘Messa Solemnis’ van Franz Liszt ter gelegenheid van de 50ste sterfdag en 125ste verjaardag van de Hongaarse componist. In het Concertgebouw te Amsterdam stond het Concertgebouworkest onder leiding van Willem Mengelberg en de overige solisten waren Jo Vincent, Louis van Tulder en Willem Ravelli (Het Volk; 9-12-1935).

De tenor Harm Smedes verving Louis van Tulder tijdens het tweede concert (De Tribune; 22-12-1936).

Theodora Versteegh bezocht op 14 juni 1937 de AVRO-studio aan de ’s Gravelandscheweg te Hilversum voor een radio-uitvoering van de alt-cantate ‘Arianna a Naxos’ van Joseph Haydn. Daar werd zij begeleid door het Concertgebouworkest onder leiding van dirigent Eduard van Beinum (De Gooi-en Eemlander; 15-6-1937).

Op 5, 6, 8 en 10 mei 1938 werkt zij in het Amsterdamse Concertgebouw mee aan een galaconcert ter ere van 50 jaar Concertgebouw. Daar vertolkte zij de partij van Mulier Samaritana in de ‘Symfonie nr. 8’ van Gustav Mahler met het Concertgebouworkest onder leiding van Willem Mengelberg. Overige solisten zijn Ruth Horna (Magna peccatrix), Jo Vincent (Una poenitentium), To van der Sluys (Mater gloriosa),  Annie Woud (Maria aegyptiaca), Louis van Tulder (Doctor marianus), Herman Schey (Pater esctaticus) en Willem Ravelli (Pater profundus) (De Telegraaf; 5-5-1938).

Op 7 en 9 december 1939 zong Theodora Versteegh in het Concertgebouw te Amsterdam de altpartij in het ‘Te Deum in C gr’ van Anton Bruckner. Eduard van Beinum dirigeerde opnieuw het Concertgebouworkest en de overige solisten waren Jo Vincent, Louis van Tulder en de bariton Max Kloos:

“Het solistenkwartet, bestaande uit Jo Vincent, Theodora Versteegh, Louis van Tulder en Max Kloos, sloot zich daar uitnemend bij aan. Speciaal Theodora Versteegh onderscheidde zich. Men hoort haar te weinig in onze concertzalen” (De Tijd; 8-12-1939)

1940

Theodora Versteegh werkte op 21 en 22 maart 1941 mee aan uitvoeringen van de ‘Hohe Messe’ van Bach in Brussel onder leiding van Lodewijk de Vocht en naast Jo Vincent, Louis van Tulder en Willem Ravelli (Algemeen Handelsblad; 12-9-1941).

Theodora Versteegh zong op 8 mei 1941 in het Concertgebouw van Amsterdam de altpartijen in de ‘Derde Mis in f, ‘Grote’’ van Anton Bruckner en het ‘Budavári Te Deuma’ (1936) van Zoltan Kodály. Overige solisten was sopraan To van der Sluys, Louis van Tulder en Willem Ravelli en het Concertgebouworkest stond onder leiding van Eduard van Beinum (Algemeen Handelsblad; 9-5-1941).

Op 28 en 29 maart 1942 was zij voor de laatste keer in de Tweede Wereldoorlog te horen bij het Concertgebouworkest. Onder leiding van Willem Mengelberg zong zij in het Concertgebouw van Amsterdam de altpartij in de ‘Matthäus-Passion’ van Bach. Karl Erb was de Evangelist, Willem Ravelli zong de Christus-partij en verder traden op Jo Vincent, Louis van Tulder en de bas Laurens Bogtman:

“charaktervoll, dagegen abgesetzt Theodora Versteegh” (Deutsche Zeitung in den Niederlanden; 30-3-1942) 

Theodora Versteegh weigerde in 1942 – net als onder anderen Jo Vincent, To van der Sluys, Annie Woud en Maartje Offers – voor de Nederlandsche Kultuurkamer te tekenen, waarna zij niet meer in het openbaar mocht optreden. Zij dook onder en gaf ondergronds „zwarte” concerten in huiskamers en kleine zalen. Deze optredens waren deels met Jo Vincent, onder andere in Jo Vincents villa Tetterode in Overveen. De opbrengst was voor het verzetswerk van Versteeghs vriendin Ru Paré (Trouw; 11-12-1948).

Ru Paré was de leidster van het “Haagse filiaal” van het Utrechts Kindercomité. Dit Kindercomité was tijdens de bezetting een Nederlandse verzetsgroep uit Utrecht die zich bezighield met het laten onderduiken van enkele honderden Joodse kinderen. Zij brachten ze onder bij pleeggezinnen. Ru Paré coördineerde het verzetswerk dat vooral bestond uit het zoeken van pleeggezinnen en contactpersonen en het zorgen voor valse persoonsbewijzen. Zij zocht onderduikadressen verspreid over het hele land, reed hiervoor 2,5 jaar met de trein door heel Nederland en hielp uiteindelijk 52 kinderen te verbergen.**

Er gaat een verhaal dat Theodora Versteegh op een dag zelf in de trein zat en er een baby in haar armen werd gelegd. Dat werd het volgende kind voor een onderduikadres.*

1945

Theodora Versteegh verloor op 3 maart 1945 al haar bezettingen in haar woonhuis aan de Prinses Mariestraat in Den Haag bij het bombardement op het Bezuidenhout. Slechts haar partituur van de ‘Matthäus Passion’, die zij in een klein vluchtkoffertje altijd bij zich droeg, bleef bewaard (Trouw; 11-12-1948).

Kort daarna plaatste zij een advertentie in de krant met een oproep om piano-uittreksels (Het Vaderland; 22-3-1945).

Van alle kanten staken mensen de helpende hand toe; ze kreeg onder meer kleding, bladmuziek en zelfs een piano, een kostbare Steinway-vleugel. Het bleek de piano te zijn geweest van Seyss-Inquart (Haagsche Courant; 3-5-1988).

Theodora Versteegh zong op 9 juni 1945 tijdens een groot feestelijk concert ‘Vrije Klanken’ in het Concertgebouw van Amsterdam. Verder werkten aan dit bevrijdingsconcert onder anderen mee Jeanne Diepenbrock, Berthe Seroen, To van der Sluys, Jo Vincent, Annie Woud, Hendrik Andriessen, Henriette Bosmans, Geza Frid, Kees Stokvis en Nelly Wagenaar (Het Vrije Volk; 11-6-1945).

Hierna gingen Theodora Versteegh en Ru Paré wonen op de Van Beuningenstraat 75 in Den Haag, het voormalig ouderlijke huis van Paré.*

Op 12 mei 1946 trad Theodora Versteegh voor de laatste keer op bij het Concertgebouworkest en zong zij onder leiding van dirigent Lodewijk de Vocht in het Concertgebouw van Amsterdam de altpartij in de ‘Matthäus-Passion’. Louis van Tulder was de Evangelist, Willem Ravelli vertolkte opnieuw de Christus-partij en verder traden op Jo Vincent, de tenor Jan Schipper en de bas Hermann Schey: (Algemeen Handelsblad; 14-5-1946).

In december 1947 werd Theodora Versteegh benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau (Nederlandsche Staatscourant; 10-12-1947).

Theodora Versteegh gaf op 27 december 1948 in Diligentia te Den Haag op 60-jarige leeftijd haar afscheidsconcert. Tijdens de liederenavond zong zij begeleid door pianist Hans Schouwman liederen van de componisten Dresden, De Vocht, Pijper, Bordewijk-Roepman en Schouwman zelf:

“Bij de aanvang van de pauze heeft ‘Zijne Excellentie Nemry’, ambassadeur van België, haar met enige van bewondering getuigende woorden namens zijn regering het ‘Ridderkruis van de Kroonorde’ op de borst gespeld.

Aan het eind van de avond sprak namens het huldigingscomité jhr. mr. G.A. van Haeften, die haar tevens een gouden armband aanbood. Namens Belgische vrienden sprak de directeur van het conservatorium te Antwerpen, Lod. de Vocht. Willem Ravelli getuigde van collegiale vriendschap en mej. K. de Josselin uitte als leerlinge haar dankbaarheid en bewondering voor depaedagoge.

In hartelijke bewoordingen vervatte telegrammen werden voorgelezen o.a. van Jo Vincent, Brandst Buys, Albert v. Raalte, Lateur, Ed. Edelmann, George Robert, Bets Ranucci-Beckman.

Tenslotte heeft Theodora Versteegh allen bedankt, die tot het welslagen van de avond bijdroegen, in het bijzonder Hans Schouwman, die de zangeres met zuiver muzikaal begrip begeleidde, doch ook herdacht zij haar leermeesters, vooreerst Sem Dresden, maar in het bijzonder Cornélie van Zanten en Tilly Koenen” (Algemeen Handelsblad; 28-12-1948)

Daarna legde Theodora Versteegh zich toe op het lesgeven.*

1970

Theodora Versteegh overleed op 20 oktober 1970 op 81-jarige leeftijd in Den Haag. De crematie vond in stilte plaats (Algemeen Dagblad; 21-10-1970).

Midden februari 1972 werd in Gouda door Ru Paré, de Haagse KNO-arts Jozef van Deinse (1916-1989) en Theodora’s leerlinge Lucie Frateur de Theodora Versteegh Stichting opgericht. Doel van de nieuwe stichting was het verrichten van stemonderzoek voornamelijk met betrekking tot de vocaal-dramatische kunst (Algemeen Dagblad; 17-2-1972).

Kort na het oprichten van de stichting overleed Henrica Maria Paré plotseling op 25 februari 1972 (Algemeen Dagblad; 29-2-1972).

Klaus Müller en Judith Schuyf – Het begint met nee zeggen; Biografieën rond verzet en homoseksualiteit 1940-1945 (Amsterdam: Schorer Boeken, 2006) 

** Wim Willems – Verzetsheldin met schilderkist; Het leven van Ru Paré (Amsterdam: Boom Uitgevers, 2018)