01-09-2018
De Nederlandse sopraan Aaltje Noordewier-Reddingius werd als Alida Reddingius op 1 september 1868 in het Brabantse Deurne geboren.
Aaltje Reddingius stamde uit een Friese domineesfamilie. Zij werd geboren in de toenmalige pastorie van de Nederduitse Hervormde gemeente aan de Helmondseweg 20 als dochter van de predikant Wibrandus Gerardus Reddingius (1841-1875) en Louisa Justina Margaretha Sibinga (1843-1893).
Behalve twee doodgeboren broertjes (1867 en 1872) had Aaltje nog één broer, de dichter Joannes Reddingius.
1875
Aaltje Reddingius kreeg vanaf haar zevende jaar pianoles van Frits Meijroos.
In 1875 kwam haar vader om het leven bij een ongeluk in huis, net in een tijd dat haar astmatische moeder in Duitsland aan het kuren was.
Het vaderloze gezin verhuisde naar Helmond en later naar Arnhem, waar Aaltje op de HBS zat.
1885
Aaltje Reddingius ging in 1887 piano studeren bij Jean-Baptiste de Pauw aan het Amsterdamsch Conservatorium.
Haar talent voor de zangkunst werd ontdekt tijdens een vakantie in Groningen ten huize van de zanglerares Isabella Offenheim. Deze spoorde Aaltjes moeder aan haar dochter op het Amsterdamsch Conservatorium toelatingsexamen voor de zangopleiding te laten doen. Na een toelatingsexamen werd zij slechts op proef toegelaten, omdat haar sopraanstem wel zeer zuiver, maar erg klein was. Al snel bleek dat dit kwam doordat zij – om haar ziekelijke moeder te ontzien – zich had aangewend om zachtjes te spreken én te zingen.
Hoofddocent zang Johannes Messchaert regelde in 1888 een concertoptreden voor Aaltje Reddingius in Utrecht. Aldus maakte zij al op 11 december 1888 op 20-jarige leeftijd haar zangdebuut bij het Utrechts Toonkunstkoor in de sopraanpartij van het oratorium ‘Paulus’ van Mendelssohn onder leiding van Richard Hol (De Gooi- en Eemlander; 8-12-1888).
1890
Aaltje Reddingius liet haar pianostudie vallen en slaagde in 1890 met glans voor het eindexamen solozang.
Ook in 1890 zong zij voor het eerst de sopraanpartij in de ‘Matthäus-Passion’ van Bach. Zij deed dit onder leiding van Samuel de Lange in Den Haag.
“Volgens de aantekeningen in haar boek heeft zij de partij 163 keer gezongen […] de laatste te Leiden onder Tierie in 1929” *
Aaltje Reddingius werd in 1891 lid van het a-capellakoor van conservatoriumdirecteur Daniël de Lange met wie ze twee buitenlandse tournees maakte.
Daarnaast zong zij in het kleinkoor A Capella van Anton Averkamp.
In 1892 nam ze deel aan een concertreis door Europa, ze zong toen reeds in Wenen, Berlijn, Luik en Londen
Op 5 juni 1893 overleed haar moeder op 49-jarige leeftijd.
Ruim een maand later op 11 juli 1893 trad Aaltje te Delft in het huwelijk met Michiel Nassau Noordewier (Dordrecht, 23 januari 1868 – Hilversum, 14 januari 1942) – zoon van Hendrik Jan Nassau Noordewier (1838-1927) en Antje Helder (1840-1926) – die kunstschilder en doctor in de klassieke letteren was.
Een jaar later werd hun oudste zoon Hendrik Jan (1894-1968) geboren, die zou emigreren naar de Verenigde Staten. Daar stichtte hij een Amerikaanse tak van het geslacht Noordewier en alle nazaten van Aaltje Noordewier wonen daar.
1895
Aaltje Noordewier-Reddingius zong vanaf 1896 met haar leermeester Messchaert in diens Amsterdamsch Vocaal Kwartet, waarmee ze alle belangrijke Europese muziekfestivals afreisde (De Amsterdammer; 14-6-1896).
Op 6 september 1898 trad zij bij de inhuldiging van koningin Wilhelmina in de Nieuwe Kerk in Amsterdam samen met andere beroemde vocalisten op in een elitekoor dat geleid werd door Willem Mengelberg. Andere bekende zangers waren onder anderen Alida Oldenboom-Lutkeman, Louise Mulder, Pauline de Haan-Manifarges, Jacques Urlus, Jos Tijssen, Johannes Messchaert, Jos Orelio en Anton Sistermans (Het Nieuws van den Dag; 26-8-1898).
In 1899 zong Aaltje Noordewier-Reddingius voor het eerst de sopraanpartij in het ‘Missa Solemnis’ van Beethoven in Düsseldorf:
“57 maal heeft zij deze partij gezongen, generale repetities ongerekend: daaronder 7 maal te Brussel, 3 maal te Wenen, 2 maal te Berlijn, 8 maal te Amsterdam” *
1900
Aaltje Noordewier-Reddingius zong in 1900 voor het eerst in de ‘Matthäus-Passion’ van Bach onder Willem Mengelberg.
Natuurlijk had de ‘Messiah’ van Händel haar grote liefde. Zij zong de sopraanpartij onder andere in 1900 in Groningen *.
In 1902 zong zij in Basel in de ‘Große Messe in c-Moll’ van Wolfgang Amadeus Mozart *.
Op 28 juni 1903 werd haar jongste zoon Michiel geboren. Hij was fluitist in het Concertgebouworkest, trad een enkele keer met zijn moeder op en stierf op jonge leeftijd.
Van 1903 tot 1907 was Aaltje Noordewier-Reddingius als hoofdlerares voor zang aan het Amsterdamsch Conservatorium verbonden (Algemeen Handelsblad; 20-5-1903).
1905
Aaltje Noordewier-Reddingius trad op 26 april 1906 – na een afwezigheid van drie jaar – weer voor het eerst in het openbaar op in een Toonkunst-uitvoering te Hilversum (Rotterdamsch Nieuwsblad; 21-4-1906).
Een week later zong zij op 2 mei 1906 de sopraanpartij in het ‘Messa da Requiem’ van Verdi in Rotterdam:
“de medewerking van een mevr. Reddingius, die ons na haar drie-jarig zwijgen in het openbaar nu zoo mogelijk nog meer in verrukking bracht dan ooit te voren” (De Maasbode; 3-5-1906)
Op 22 december 1906 zong zij de sopraanpartij van de Israelite Woman in ‘Judas Maccabaeus’ van Händel:
“Toonkunst afd. Amsterdam voert 22 dezer onder leiding van Mengelberg en met de dames Noordewier-Reddingius en de Haan-Manifatges en de heeren Urlus en Messchaert als solisten, Handel’s Judas Maccabaeus” (Arnhemsche Courant; 10-12-1906)
Vanaf 1908 gaf Aaltje Noordewier-Reddingius met de alt Pauline de Haan-Manifarges een reeks in binnen- en buitenland befaamde kerkconcerten bij de opening van het concertseizoen:
“Zoowel in de liederen als in de duetten was het weer een groot genot de twee ideale vrouwenstemmen te hooren. Beider stemmen smolten verrukkelijk ineen, de hooge zilverreine sopraanstem van mevr. Noordewier, gesteund door het prachtige getimbreerde geluid van mevr. de Haan” (Arnhemsche Courant; 23-09-1908)
Deze concerten werden georganiseerd voor haar broer Joannes Reddingius, die in 1903 in Hilversum een concertbureau had gesticht. Hij trad op als haar impresario, secretaris en administrateur.
Op 15 en 16 maart 1909 zong zij de partij van Gabriel in ‘Die Schöpfung’ van Haydn in de Groote Kerk van Arnhem:
“Mevr. Noordewier die voortreffelijk gedisponeerd was en bezielder zong dan wij haar zelden of nooit hoorden, heeft ze de dankbare sopraan-aria’s vertolkt op een wijze, die met weinig te vergelijken is, een schittering van klank gegeven, zooals men zelden hoort, bijna doorloopend ontroerd door de innigheid waarmee ze zong” (Arnhemsche Courant; 17-3-1909)
Op 1 december 1909 trad zij op in ‘Ein deutsches Requiem’ van Brahms in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag bij de Koninklijke Zangvereeniging Excelsior:
“Nooit hebben we van het “Ihr habt nun Traurigkeit” zulk een innige emotie ervaren als gisteravond; dat was de volmaakte verklanking van innigen troost” (Algemeen Handelsblad; 2-12-1909)
1910
Aaltje Noordewier-Reddingius zong op 12 februari 1910 de partij van Hanne in ‘Die Jahreszeiten’ van Haydn in het Concertgebouw van Amsterdam. Johannes Messchaert zong de baspartij en het geheel stond onder muzikale leiding van Willem Mengelberg:
“Van de solisten zij natuurlijk allereerst mevr. Noordewier genoemd, die als Hanne wederom de gansche volle zaal in verrukking bracht. Dat zij ook guitig kan zijn bewees haar voordracht van: “Ein Mädchen, das auf Ehre hielt, Liebte einst ein Edelmann….” Een dergelijke voordracht wettigt volkomen de bewering, door een schrijver onlangs geuit, dat het zoo’n zeldzaam genot is mevr. Noordewier ook als liederenzangeres te hooren” (Algemeen Handelsblad; 13-2-1910)
Omstreeks 1910 zong zij in ‘Acis and Galatea’ van Händel in Duisburg. Ook omstreeks 1910 zong zij de sopraanpartij van het ‘Messa da Requiem’ van Verdi onder leiding van Arthur Nikisch in Leipzig *.
In januari 1911 zong zij de sopraanpartij in het ‘Messa da Requiem’ van Verdi in Zürich:
“Te Zürich heeft bij eene uitvoering van het Manzoni-Requiem van Verdi onze landgenoote mevrouw Noordewier-Reddingius de sopraan-solopartij vervuld en daarmede een buitengewoon succes behaald” (Het Nieuws van den Dag; 26-1-1911)
In 1911 werd zij op Koninginnedag benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau:
“Bij gelegenheid van den verjaardag van H. M. de Koningin is mevr. A. Noordewier-Reddingius alhier benoemd tot der Oranje-Nassau-orde” (De Gooi- en Eemlander; 2-9-1911)
Op 15 november 1911 zong zij de partij van Achsah in ‘Joshua’ van Händel in de nieuwe concertzaal van Musis Sacrum te Arnhem bij de Christelijke Zangvereeniging ‘Halleluja’ onder leiding van directeur Marius Adrianus Brandts Buijs:
“En mevrouw Noordewier inzonderheid heeft aan deze uitvoering een cachet van voornaamheid gegeven. Verrukkelijk heeft ze gezongen, met een volkomen zich geven; heerlijk heeft haar reine, majestueuse stem geklonken in alle soli die haar taak waren. We behoeven er niet nader op in te gaan: zonder vrees voor tegenspraak mag gezegd worden, dat zooals mevr. Noordewier dezen avond Handel heeft gezongen, het tot de groote uitzonderingen behoort. En dan ga men liefst niet detailleeren. Maar twee momenten willen we toch vermelden: van het „Horch auf der muntern Vogel Lied” is wel een zeer bijzondere bekoring uitgegaan, dank zij de prachtige voordrachtkunst en de feillooze zangtechniek, en de aria: “O hätt ich Jubals Harf’ und Mirjams süßen Ton” is misschien het glanspunt dezer uitvoering geworden. En na die aria heeft men zich dan ook niet kunnen inhouden: waar den ganschen avond nog geen bewijzen van ingenomenheid gegeven waren, heeft toen een ovatie mevr. Noordewier gedankt voor deze koninklijke kunst (Arnhemsche Courant; 16-11-1911)
Op 28 september 1912 zong zij de sopraanpartij in de ‘Negende Symfonie’ van Beethoven onder leiding van Willem Mengelberg in het Concertgebouw van Amsterdam (Algemeen Handelsblad; 29-9-1912).
Haar carrière bracht haar naar diverse buitenlandse steden. Zo zong zij in 1912 in oktober in Lausanne (aria’s en liederen met orkest), Basel (‘Kantate 51’ van Bach) en St. Gallen (aria’s en liederen) en in november in München (‘Messa da Requiem’ van Verdi), Berlijn (‘Matthäus-Passion’) en Wenen (‘Missa Solemnis’) *.
In 1913 zong zij onder andere in januari in Keulen (‘Negende Symfonie’ van Beethoven), in februari in Elberfeld (‘Ein deutsches Requiem’ van Brahms), in maart in Brussel (‘Missa Solemnis’ en ‘Negende Symfonie’ van Beethoven), Berlijn (‘Die Schöpfung’), Bonn (‘Missa Solemnis’), Hagen (‘Matthäus-Passion’) en Frankfurt (‘Matthäus-Passion’), in april in Düsseldorf (‘Samson’ van Händel), Frankfurt (‘Missa Solemnis’ en ‘Negende Symfonie’ van Beethoven), Bremen (‘Missa Solemnis’), Berlijn (‘Hohe Messe’ van Bach) en Londen (duetten met Pauline de Haan), in mei in Parijs en Londen en in juni in Basel (‘Hohe Messe’) *.
Op 10 september 1913 vierde Aaltje Noordewier-Reddingius haar vijfentwintigjarig zangeressenjubileum:
“Woensdagavond is in het Concertgebouw te Amsterdam mevr. A. Noordewier-Reddingius gehuldigd met haar 25 jarig jubileum als zangeres. Na een concert van het orkest onder Mengelberg, werd de jubilaresse in den foyer toegesproken door J. Dudok van Heel namens het huldigingscomité die haar aanbood een damestaschje met waardevollen inhoud, een geschenk van gevers uit het gansche land, en een album met handteekeningen van vereerders. Op de eerste bladzijde staan de namen van de Koningin, de Koningin-Moeder en Prins Hendrik. Nog werd gesproken door Chr. E. H. Boissevain namens de „Mij. tot bev. der Toonk”, door Röntgen namens het conservatorium, en door Mengelberg namens de Nederlandsche musici. Mevr. Noordewier sprak na elke rede een kort woord van dank” (Middelburgsche Courant; 11-9-1913)
“Onder zeer veel belangstelling is gisteravond mevrouw A. Noordewier-Reddingius, onze bekendste sopraan-zangeres, ter gelegenheid van haar 25-jarig jubileum te Amsterdam gehuldigd. Het concertgebouw was geheel gevuld. Het orkest van Mengelberg accompagneerde haar liederen en het publiek heeft haar zeer tegejuicht en met bloemen overladen. In een receptie, in den foyer van het gebouw na afloop gehouden is mevr. Noordewier nog door verschillende personen hartelijk toegesproken en werd haar een groote gift overhandigd, waarvoor zij, naar wij meenen te weten te Hilversum een gebouw zal stichten voor hulpbehoevende kweekelingenzangeressen. In het begeleidend album waren ook de handteekeningen van ons Koninklijk Huis” (Nieuwsblad van het Noorden; 11-9-1913)
1920
Aaltje Noordewier-Reddingius zong in 1920 in ‘Saul’ van Händel in Basel onder leiding van dirigent Hermann Suter *.
In september 1923 verleende H.M. de Koningin haar de Gouden “eere-medaille” van Kunst en Wetenschap (De Tijd; 1-9-1923).
Eén van de laatste keren dat zij de partij van Hanne in ‘Die Jahreszeiten’ zong was in 1924 in het Concertgebouw van Amsterdam onder leiding van Anton H. Tierie:
“Mevrouw Noordewier was daarbij het „rustig-flikkerend gestarnte”; haar kalme, diep-schoone zang maakte de Hanna-partij tot de meest sprekende van alle” (De Maasbode; 31-1-1924)
In april 1924 zong zij de aria “Ihr habt nun Traurigkeit” uit ‘Ein deutsches Requiem’ van Brahms ter gelegenheid van het concert ‘In Memoriam A.B.H. Verhey’ (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 26-4-1924).
1925
Haar 40-jarig jubileum in 1928 viel samen met haar zestigste verjaardag. Ter deze gelegenheid van dit jubileum werd op 26 december 1928 in het Concertgebouw van Amsterdam een concert georganiseerd (De Telegraaf; 20-12-1928).
Dat jubileum was aanleiding om de “Nachtegaal van de Peel” in het Brabantse Deurne te huldigen. Door ziekte van de zangeres kon het grote huldigingconcert pas op 8 april 1929 te Den Bosch plaatsvinden. Er werd in de voorgevel van de Hervormde pastorie aan de Helmondseweg te Deurne (Aaltje Reddingius’ geboortehuis) een gedenksteen onthuld. De zangeres was zelf bij de onthulling aanwezig, evenals haar broer de dichter Johannes Reddingius. Tot de genodigden behoorden, behalve Hendrik Ouwerling, de nog jonge schrijver Antoon Coolen en dr. Hendrik Wiegersma, die ook al naam gemaakt had als schilder. Verder voerden burgemeester Jan Casper van Beek van Deurne, burgemeester Lanschot van Den Bosch en dominee Meester, de Nederlandse hervormde predikant van Deurne, het woord. Tot besluit was er een Brabantse koffietafel in café-zaal Jonkers. Ook werd zij in Deurne blijvend geëerd door de Aaltje Reddingiusstraat, de muziekschool Aaltje Noordewier en het Aaltje Reddingius-gemeenschapshuis (Nieuwe Tilburgsche Courant; 10-4-1929).
Vanaf het einde van de jaren 1920 is haar stem op de grammofoon vastgelegd.
In 1929 vestigde het echtpaar Noordewier-Reddingius zich in een huis aan de Hilversumse Beethovenlaan dat zij naar Aaltjes geboorteplaats ‘Klein Deurne’ noemden (Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche Courant; 31-8-1938)
1930
De plotselinge dood van haar geliefde zoon Michiel op 21 september 1930 betekende het einde van haar loopbaan als zangeres. Zij was niet meer in staat om in het openbaar te zingen en besloot alleen als zangpedagoge verder te gaan.
In de jaren dertig trok ze zich terug uit het concertleven, maar leidde nog vele zangers en zangeressen op, onder wie Laurens Bogtman, Erna Spoorenberg en Aafje Heynis.
1935
Aaltje Noordewier-Reddingius werd in 1935 vanwege haar verdiensten voor de Nederlandse muziekwereld benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw (Delftsche Courant; 30-8-1935).
In 1938 werd haar door het hoofdbestuur der Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, ter gelegenheid van haar 70e verjaardag “de groote legpenning van toonkunst verleend” (Nieuwsblad van het Noorden; 1-9-1938).
1940
In 1942 stierf echtgenoot Michiel Noordewier. Tot haar dood bleef Aaltje Noordewier-Reddingius aan huis lessen en stemconsulten geven. In haar latere jaren had ze last van reumatische aandoeningen.
1945
In 1948 werd haar tachtigste verjaardag gevierd met een huldigingsconcert. Daarbij kreeg ze de Zilveren Medaille van het Concertgebouw:
“Ter gelegenheid van de 80ste verjaardag van de bekende Nederlandse zangeres mevr. Noordewier-Reddingius, heeft het Concertgebouworkest Zaterdagavond een huldigingsconcert gegeven in het Concertgebouw te Amsterdam. Toen mevr. Noordewier-Reddingius even voor het begin van het concert zich naar haar plaats begaf, verhief zich het publiek in de geheel gevulde zaal en bracht haar, met de leden van het orkest een hartelijke en langdurige ovatie. In de pauze werd de bejaarde kunstenaresse door de president van het Concertgebouwbestuur, jhr mr F. Beelaerts van Blokland gehuldigd, die haar de zilveren medaille van het Concertgebouw aanbood. De Amsterdamse wethouder van financiën mr F. H. C. van Wijck, overhandigde haar namens het gemeentebestuur het onlangs verschenen eerste deel van de geschiedenis van het Concertgebouw door mr S. Bottenheim” (Nieuwsblad van het Noorden; 4-10-1948)
Aaltje Noordewier-Reddingius overleed op 6 april 1949 na een korte ziekte in haar villa ‘Klein Deurne’ aan de Beethovenlaan te Hilversum.
Zij werd op zaterdag 9 april begraven op de Nieuwe Algemene Begraafplaats aan de Bosdrift. De organist Anton van der Horst, met wie ze ook kerkconcerten had verzorgd, begeleidde tijdens de rouwdienst een uitvoering door Dora van Doorn-Lindeman van “Aus Liebe will mein Heiland sterben” uit de ‘Matthäus-Passion’. Onder de honderden genodigden bevonden zich onder meer Nico Vroom van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en Lambertus Roefs (1894-1960) als burgemeester van de gemeente Deurne (De Tijd; 11-4-1949).
* Hans Schouwman – Aaltje Noordewier-Reddingius en haar zangkunst (Den Haag: Servire, 1958