De Nederlandse operaregisseur Jan Bouws ensceneerde gedurende zijn loopbaan ruim 200 opera’s, waaronder talrijke Nederlandse premières. Daarnaast deed hij vele herinstuderingen voor De Nederlandse Opera. Voor de Opera Studio produceerde hij maar liefst 43 opera’s. Een eerbetoon aan deze meest veelzijdige en productieve operaregisseur die Nederland ooit heeft gekend.

 

Jan Bouws werd op 3 december 1937 in Amsterdam geboren als zoon van musicus, componist en auteur Jan Bouws en encyclopediste Juliana van Heijningen. Jan Bouws jr. was negen jaar toen hij voor het eerst een opera zag in 1947 in de Amsterdamse Stadsschouwburg: ‘Carmen’ met Ruth Horna in de titelrol. Daarna zag hij in Amsterdam onder andere in 1949 Max Lorenz en Kirsten Flagstad in ‘Tristan und Isolde’ bij de Wagnervereeniging en in 1951 Kathleen Ferrier in de titelrol van ‘Orfeo’ van Gluck.

De liefde voor de opera leidde ertoe dat Jan Bouws zich in 1956 aanmeldde bij de Nederlandsche Opera om als stagiair mee te werken bij de regieafdeling. In 1959 vertrok Bouws naar Londen voor de regieopleiding aan The National School of Opera in Londen.

1960

Jan Bouws keerde eind 1960 terug in vaste dienst bij De Nederlandse Opera (DNO) als algemeen assistent onder leiding van intendant Evert Cornelis (De Telegraaf; 22-6-1961).

1963

Bouws deed in het begin bij DNO met name herinstuderingen van oudere producties. Zijn eerste herinstudering was de herneming van Wolf-Dieter Ludwigs enscenering van ‘Don Giovanni’ van Mozart. Deze reprise ging op 25 december 1963 in première. Scipio Colombo zong de titelrol, Antoinette Tiemessen was Donna Anna, Ettore Babini was Don Ottavio, Guus Hoekman de Commendatore, Gerry de Groot zong Donna Elvira en Jeanette van Dijck was Zerlina (De Volkskrant; 10-12-1963).

1964

Jan Bouws deed daarna bij DNO de herinstudering van Hartmut Boebels productie van ‘Don Carlos’ van Verdi, die op 27 februari 1964 in de Stadsschouwburg van Amsterdam haar première beleefde. De titelrol werd gezongen door Johan van der Zalm, Antoinette Tiemessen was Elisabetta en Cristina Deutekom zong de Voce dal Cielo (Algemeen Handelsblad; 3-3-1964).

Voor de DNO-herneming van ‘Die Zauberflöte’ van Mozart op 8 mei 1964 deed Jan Bouws de herinstudering van de enscenering van Wolf-Dieter Ludwig. Cristina Deutekom zong de Koningin der Nacht, Jeanette van Dijck was Pamina en Els Bolkestein zong de 1. Knabe (Algemeen Handelsblad; 1-5-1964).

Bouws deed de herinstudering van de DNO-productie van Peter Eberts enscenering van ‘Nabucco’ van Verdi voor de herneming op 11 september 1964. Bert Bijnen zong de titelrol, Pieter van den Berg was Zaccaria, Marijke van de Lugt zong Abigaille, Henk Smit de Gran Sacerdote en Els Bolkestein was Anna (Het Parool; 4-9-1964).

Voor de herneming bij DNO op 6 november 1964 van Frans Vroons’ enscenering van ‘Les Pêcheurs de Perles’ van Bizet deed Bouws eveneens de herinstudering. Wilma Driessen was Leïla, Ettore Babini was Nadir, Bert Bijnen zong Zurga en Henk Smit was Nourabad (Algemeen Handelsblad; 30-10-1964).

1965

Intendant Evert Cornelis leidde in het eerste kwartaal van 1965 DNO naar de liquidatie.

Ondertussen deed Jan Bouws de regie bij de Stichting Amsterdams Universitair Toneel voor een uitvoering van de eenakters ‘Uitholling Overdwars’ van N.F. Simpson en ‘De Zandbak’ van Edward Albee op 23 maart 1965:

“Een dubbel positieve daad dus van St. A.U.T., die zowel door de goede vertaling van stichting-secretaris Paul Binnerts als door de attente regie van Jan Bouws waard is door veel mensen gezien te worden” (Trouw; 26-3-1965)

De medewerkers van DNO gingen echter nog door met hun werkzaamheden en Jan Bouws deed nog de herinstudering van Frans Boerlages productie van ‘Madama Butterfly’ van Puccini voor de herneming op 25 maart 1965 (Algemeen Handelsblad; 19-3-1965).

1966

Jan Bouws wijdde zich in de tussentijd ook aan andere projecten. Zo had hij bij Toneelvereniging Kilo de regie in handen van ‘Het Verwijt’ van John Whiting op 4 mei 1966 in Theater Junushoff te Wageningen:

“Wel zag men in een bekwame regie (Jan Bouws) enkele behoorlijke rollen” (Parool; 5-5-1966)

1967

Jan Bouws regisseerde op 25 april 1967 opnieuw bij de Stichting Amsterdams Toneel het stuk ‘Green Julia’ van Paul Ableman (Het Parool; 20-4-1967).

In de zomer van 1967 zette Bouws in Kaapstad zijn eerste zelfstandige opera-enscenering op de planken met ‘Carmen’ van Bizet:

“Nog nauwelijks bekomen van „een heel lange, inspannende vliegreis”, is Jan Bouws, assistentregisseur bij de Nederlandse Operastichting terug uit Kaapstad, waar hij de eerste zelfstandige opera-regie van zijn leven heeft gemaakt. „Bij het operagezelschap Capab heb ik ‘Carmen’ geregisseerd”, vertelt hij. „Ik ga terug naar Zuid-Afrika om bij het andere grote operagezelschap van Zuid- Afrika, in Johannesburg, Mozarts „Entführung aus dem Serail” te regisseren.

“Verder ga ik volgend jaar bij Eoan, een kleurlingen-operagroep, een opera regisseren”, vertelt Jan Bouws, die verder met een beetje trots de recensies laat zien, alle heel lovend, van zijn eerste werkstuk.

The Cape Argus schreef over „een meesterlijke produktie”. The Cape Times over „een juweel van een presentatie”, terwijl Die Burger de opera-uitvoering een werkstuk noemde „met een regie van de operaregisseur Jan Bouws, die van de hoogste gehalte is”.

Jan Bouws kwam aan dit werk, doordat hij jaren geleden in Zuid-Afrika bij het gezelschap binnenliep en de Zuidafrikanen op zijn bestaan wees.

Zijn Londense agent, „want zo iemand heb je voor je werk in het buitenland echt wel nodig”, zorgde voor de andere regie en zo komt er schot in.

“Het is alleen wel triest, dat ik in het buitenland moet debuteren”, zegt de nu 29-jarige regie-assistent, „en niet in eigen land. Ik ben er echt niet bitter over, maar wel vind ik het jammer, dat je in Nederland geen kansen krijgt. Pas als je in het buitenland veel succes hebt, kan je hier eens aan de slag komen.” Om dat werk in het buitenland te kunnen doen, gaat hij het komende seizoen op freelancebasis werken voor de opera. „Daar moet het op een gegeven ogenblik toch van komen”, vindt hij, „de tijd, dat je idealistisch dacht aan kunst dienen en zo, is een beetje voorbij. Ik hou nog steeds enorm veel van mijn vak, maar ik wil ook wat verdienen en alle mogelijkheden benutten, die er zijn.” (De Telegraaf; 18-8-1967)

In juli van 1967 was Jan Bouws terug in Zuid-Afrika en regisseerde in Johannesburg de opera ‘Die Entführung aus dem Serail’ van Mozart (De Telegraaf; 18-8-1967).

Daarna was Jan Bouws tijdens het Edinburgh Festival regie-assistent van Antonello Madau-Diaz voor diens productie van ‘I Capuleti e I Montecchi’ van Bellini met Luciano Pavarotti en Anna Moffo in de hoofdrollen. De première was op 30 augustus 1967 (Archives Edinburgh Festival).

In Nederland werden intussen de regieafdeling, het koor en de technische afdelingen van DNO opgenomen in een nieuw operagezelschap, De Nederlandse Operastichting (DNOS). Het gezelschap werd geleid door Maurice Huisman uit Brussel (artistiek directeur) en Jaap den Daas (administratief directeur), die de solisten verder per productie aantrokken. Huisman bracht buitenlandse – vooral Italiaanse – zangers mee uit Brussel, maar zou Nederlandse zangers niet weren.

Huisman zette in die periode een eigen opleiding voor jonge talenten op, de Opera Studio. Jan Bouws kreeg voor de Opera Studio zijn eerste regie-opdrachten. Hiermee maakte de 30-jarige Jan Bouws zijn Nederlandse operadebuut op 13 december 1967 in het Piccolo Theater te Rotterdam met een enscenering van ‘Albert Herring’ van Benjamin Britten. Simon van der Geest zong de titelrol, Nelly Morpurgo was Nancy en Hubert Waber was Mr. Budd:

“Alle lof dan ook voor de Indringende muzikale leiding van Jochem Slothouwer, die de partituur tot in de details bleek te beheersen en voor de regie van Jan Bouws, die aan duidelijkheid niets te wensen overliet en die de dramatische en muzikale pointes feilloosmet elkaar In verbinding bracht” (Het Vrije Volk; 14-12-1967)

“De regie van Jan Bouws, die In de ensembles overigens menige grappige vondst vertoonde” (Algemeen Handelsblad; 14-12-1967)

“de vindingrijke regie van Jan Bouws” (Parool; 14-12-1967)

“Daarin met veel fantasie gestimuleerd door Jan Bouws, wiens regie weinig middelen onbeproefd liet om de lachers op zijn hand te krijgen. Het zou jammer zijn, indien de groep zich zou moeten beperken tot het vijftal uitvoeringen, die voorlopig zijn gepland. Daarvoor heeft men er te veel werk aan besteed met als resultaat een vertoning van goed niveau, die gehoord en gezien mag worden door velen.” (De Volkskrant; 14-12-1967)

“de vlotte regie van Jan Bouws, die op het piepkleine podium van het Piccolo Theater nog tal van goede vondsten had weten te verwezenlijken” (Trouw; 15-12-1967)

‘Albert Herring’ werd daarna nog gespeeld op 14 december 1967 in het Paviljoentheater te Scheveningen, op 16 december 1967 in de Globezaal van de Stadsschouwburg te Eindhoven en op 7 en 18 januari 1968 in de Kleine Zaal van het Concertgebouw te Amsterdam. Nog talrijke malen zou deze succesvolle productie in de jaren daarna worden hernomen.

1968

Jan Bouws vertrok in mei en juni 1968 weer naar Kaapstad voor een nieuwe instudering van ‘Martha’ van Von Flotow (Neerlandia; Jaargang 72).

1969

Jan Bouws maakte op 21 januari 1969 zijn debuut bij DNOS met ‘Le Rossignol’ van Stravinsky. Bert Bijnen was de keizer, Marco Bakker was Le Chamellan en Pieter van den Berg zong Le Bonze:

“ook regisseur Jan Bouws heeft in de opstelling en beweging een eigen verhaal geschapen. Een speels surrealisme bepaalde de gang van zaken. Er werd veel met een rollend ledikant gewerkt. De uitbeelding van de keizerlijke schuldgevoelens door de grijze wezens over de grond was heel suggestief. Een aantrekkelijke vondst was ook het open doek en het gekostumeerde koor, dat rustig zat te wachten voor het stuk begon” (De Tijd; 22-1-1969)

“In nauwe samenwerking met de fantastische regie van Jan Bouws ontstonden er licht- en schaduweffecten (soms werd er met lichtgevende verf gewerkt) die sterk de aandacht trokken. Een trouvaille was de dans van de dood en zijn skeletten-metgezellen” (Algemeen Handelsblad; 22-1-1969)

“Regisseur van Le Rossignol was Jan Bouws, die zich onderscheidde door de poëtische wijze waarop hij het werk, dat niet zo heel veel theatrale eigenschappen bezit, wist te bezielen” (De Volkskrant; 22-1-1969)

Met de productie maakte Bouws eveneens zijn debuut in het Holland Festival in juni 1969.

Voor zijn tweede enscenering bij de Opera Studio zette Jan Bouws de opera ‘Così Fan Tutte’ van Mozart in scène, die op 29 januari 1969 in het Circustheater van Scheveningen in première ging. Adriana Hali was Dorabella, Rina Cornelissens was Fiordiligi en Meinard Kraak was Guglielmo:

“De regie van Jan Bouws is plezierig levendig en maakte hef beste van de wat popperige afmetingen van de door de Amerikaan Hal George ontworpen decors” (De Tijd; 30-1-1969)

“Op het toneel huldigde de regie van Jan Bouws eenzelfde opvatting; weinig charge, veel pikant detail (soms wel eens iets te veel wanneer het de aanwezigheid van extra personen betrof) doch altijd met scherp inzicht in de psychologische situaties” (Algemeen Handelsblad; 30-1-1969)

“Regisseur Jan Bouws zette het speels en sprankelend neer en al men enkele solisten nog wat meer durf en losheid toewensen, een onmiskenbaar pluspunt bleek toch wel het voortreffelijk op elkaar ingesteld en ingespeeld ensemble, resultaat van een zeer gedegen voorbereiding” (De Volkskrant; 30-1-1969)

Deze productie van ‘Così Fan Tutte’ werd daarna gespeeld op 2, 4, 6 februari 1969 in De Kleine Komedie te Amsterdam.

De Amsterdamse Studentenvereniging „Jan Pzn. Sweelinck” vierde in 1969 haar 90-jarig bestaan onder andere met de opvoering van ‘Dido and Aeneas’ van Purcell. Er waren voorstellingen op 26, 27 en 29 maart 1969 in het theater van het instituut voor Dramatische Kunst in Amsterdam. De regie was in handen van Jan Bouws:

“Met Jan Bouws (van de Ned. Opera Stichting) als regisseur, en met een eenvoudig maar stijlvol decor van Paul de Roos werd het in de smaakvolle kostuums (ontwerp Machteld Mulder) een voorstelling die vooral om het initiatief en de toewijding waarmee dit werd verwezenlijkt, waardering verdient” (Trouw; 27-3-1969)

Voor de Opera Studio ensceneerde Jan Bouws in het kader van het Holland Festival de Nederlandse première van de kerkopera ‘Noye’s Fludde’ van Britten. De première was op 20 juni 1969 met Hubert Waber in de titelrol en Elsa Lioni als zijn echtgenote:

“Dirigent Jochem Slothouwer en regisseur Jan Bouws moeten ware wonderen hebben verricht met hun kinderen, die zich soms op verrukkelijk stuntelige wijze over de stellage rondom de heuse ark bewogen” (Algemeen Handelsblad; 21-6-1969)

“de aanwijzingen van regisseur Jan Bouws, die er een zo levendig mogelijk kijkspel van had gemaakt” (Trouw; 21-6-1969)

“Aan speelvreugde viel er volop te genieten, tevens loon naar werken voor regisseur Jan Bouws” (Het Parool; 21-6-1969)

“Regisseur Jan Bouws gaf het spel met creatieve fantasie vest perspectief mee. grote levendigheid en plezierige actie” (De Tijd; 23-6-1969)

1970

Jan Bouws bracht op 16 april 1970 een nieuwe enscenering van ‘Die Entführung aus dem Serail’ van Mozart bij DNOS in het Circustheater te Scheveningen. Grit van Jüten was Konstanze en Serge Maurer zong Belmonte. De productie werd daarna in april 1970 nog zeven maal in het westen van Nederland gespeeld;

“Première Entführung zwierig gebracht” (De Volkskrant; 17-4-1970)

De Nederlandse première van ‘The Bear’ van William Walton was op 23 mei 1970 in de schouwburg van Maastricht in een regie van Jan Bouws. Hubert Waber, Marianne Dieleman en John Bröcheler van de Opera Studio namen het vocale gedeelte voor hun rekening (Limburgsch Dagblad; 25-5-1970).

Voor de Nederlandse première van ‘The Happy Prince’ van Malcolm Williamson op 16 juni 1970 in het HOT-theater van Den Haag deed Jan Bouws eveneens de regie. Het was een productie bij het gezelschap De Kinderopera in het kader van het Holland Festival:

“een geslaagde opvoering in de eerste plaats door de innemende manier waarop kinderen iets brengen maar zeker ook door de slimme regie van Jan Bouws. Met een minimum aan middelen (er was eigenlijk nauwelijks geld voor deze produktie maar men wilde net als vorig jaar weer zoiets) heeft hij een sfeer geschapen die paste bij tekst en muziek” (De Tijd; 17-6-1970)

“Iedereen werd gehuldigd, ook de aanwezige componist Williamson. Behalve regisseur Jan Bouws: die stond handenwringend achter het toneel. “Ik had een strak slotapplaus ingestudeerd, maar van die moeders wist ik niets. Die kwamen even voor de voorstelling vragen of ze bloemen mochten uitdelen. Dan kan je toch geen neen zeggen” (De Tijd; 17-6-1970)

“de regie van Jan Bouws die terecht het principe scheen te hebben gehuldigd dat je kinderen in hun eigen wereld moet laten, zodat zijn regie voor de buitenstaanders misschien meer op geen-regie leek” (Algemeen Handelsblad; 17-6-1970)

“hiervoor wist de Vrije School een indrukwekkend aantal leerlingen op te brengen die op regde-aanwijzingen van Jan Bouws vlot op- en afdraafden waar dat nodig was” (Trouw; 18-6-1970)

Jan Bouws opende het seizoen 1970/1971 bij DNOS met een nieuwe enscenering van ‘Die Zauberflöte’ van Mozart. De première was op 24 augustus 1970 in het Circustheater van Scheveningen. Pieter van den Berg was Sarastro, Marco Bakker was Papageno en Hanneke van Bork was Pamina:

“Jonge, frisse Zauberflöte […] Op twee uitzonderingen na, bestond de hele bezetting van de opera uit Nederlanders, die waarschijnlijk geen van allen nog de 40 gepasseerd zijn” (Het Vrije Volk; 25-8-1970)

1971

Jan Bouws had in 1971 bij DNOS de regie in handen van de reprise van ‘De Droom’ van Ton de Leeuw. De première was op 4 maart 1971 in het Circustheater te Scheveningen met Cora Canne Meijer als de Profetes, Marco Bakker als de Student en Sophie van Sante als de Vrouw. Er waren bij de voorbereiding veel problemen:

“Bij de voorbereiding van ‘De Droom’ is de samenwerking met het team van vormgevers (Jan Bouws regie, Rudi van Danizig choreografie, Toer van Schaik, decor en kostuums) niet naar tevredenheid van Ton de Leeuw gegaan. “Ik heb mij helemaal van deze opvoering gedistancieerd” zegt hij op de vraag of deze produktie anders is dan in 1965” (De Tijd; 4-3-1971)
“Over het gebrek aan samenwerking bij de voorbereiding van de opera „De Droom” reden waarom de componist Ton de Leeuw zich van deze opvoering distantieert […] zegt regisseur Jan Bouws: „Aanvankelijk is er wel kontakt geweest, maar doordat we steeds andere choreografen kregen die weer afvielen, is de zaak misgelopen. Uiteindelijk werden, op mijn aandringen, Rudi van Dantzig en Toer van Schayk gevraagd. We zouden een gesprek hebben hoe we te werk zouden gaan, maar toen werd Ton de Leeuw ziek. Ik ging daarop een tijdje naar het buitenland terwijl Van Dantzig en Van Schayk doorwerkten. Toen ik terugkwam, bleek er nog geen kontakt te zijn geweest met De Leeuw. Hij was het niet eens met wat wij wilden toen hij alsnog de plannen kreeg voorgelegd, maar om de zaak om te gooien was de tijd te kort. De dramaturg van de Operastichting heeft toen de knoop doorgehakt”.
– Waar zit het verschil in visie?
“De hele opera zit vol symboliek. De betekenis van die symbolen hebben we sterk naar voren gehaald. Ze blijken gewoon als je de tekst leest. De Leeuw wilde dat in het vage houden; de uitbeelding moest open zijn, maar toch helder. Vooral over de tweede acte (de eigenlijke droom in dansvorm) lopen de meningen tussen ons totaal uiteen. Ik sta geheel achter wat Van Dantzig en Van Schayk hebben gedaan”.
– En de Nederlandse dialogen die De Leeuw zelf gemaakt heeft en nu wilde schrappen?
“De Leeuw wilde ze inderdaad helemaal er uit hebben, terwijl ik ze tot een minimum wilde terugbrengen. Je moet toch uit wat op het toneel gezegd wordt kunnen opmaken wat er gaande is. Hij vergeet dat het theater is, waar je niet alles uit het programmaboekje kunt gaan zitten lezen” (De Tijd; 5-3-1971)

Uiteindelijk was het resultaat bevredigend:

“met opvallend strakke regie van Jan Bouws” (NRC Handelsblad; 5-3-1971)

Op 26 maart 1971 opende DNOS in de Stadsschouwburg van Amsterdam een serie van acht voorstellingen van ‘Le Nozze di Figaro’ van Mozart in een enscenering van Jan Bouws, gebaseerd op de productie van Sandro Sequi uit het seizoen 1965/1966. Marco Bakker zong de titelrol, Gerry de Groot was de Gravin en Tatiana Troyanos was Cherubino:

“De regisseur Jan Bouws had afgezien van het werken met de tuinpriëlen in het laatste bedrijf. Het schichtige, gedraaf kreeg daardoor iets van een onwezenlijk schimmenspel dat slechts in enkele ontroerende aria’s weer voet aan de grond kreeg. Het interieur van het eerste bedrijf was heel realistisch, de linnenkamer van een kasteel. Resumerende: een uitvoering die de operaliefhebbers veel deugd zal doen. Wie vap Mozart en de zangkunst houdt mag haar niet missen” (De Tijd; 27-3-1971)

“Uit een menigte van aardige details kon men afleiden dat Jan Bouws de destijds door Sandro Sequi ontworpen regie met zorg had ingestudeerd” (Parool; 27-3-1971)

“zorgde Jan Bouws voor een regie, vol van plezierige vondsten, die ter handeling uitstekend reliëf gaf” (De Volkskrant; 30-3-1971)

Op 9 juli 1971 bracht Jan Bouws een enscenering van ‘Les Saltimbanques’ van Louis Ganne in het Nederlands Congresgebouw in het kader van het Holland Festival. Wilma Driessen was Suzanne:

“regisseur Jan Bouws. Hij liet achter het orkest een serie dansers, acrobaten en majorettes optreden die de circussfeer compleet maakten […] In alle gangen en hoeken was steeds wat te beleven. Een fraai buikorgeltje uit de collectie van de firma Perlée deunde vrindelijk door het geroezemoes van etende, drinkende en klappende feestgangers heen. Wereldkampioen Richard Ross goochelde met een set ringen, maar hoe dicht je er ook bij mocht staan, de truc was niet te achterhalen. Elders keften en trilden acht kleine hondjes van de Christine’s Godshow. Op commando van de bazin sprongen zij hups door en over mandjes” (De Tijd; 10-7-1971)