1.

Dirigent Fritz Busch werd op 7 maart 1933 voor het begin van een opvoering van ‘Rigoletto’ in Dresden door SA-mannen van het podium gebruld vanwege zijn oppositie tegen de nazi-regering en moest zijn functie van Generalmusikdirektor aan de Semperoper opgeven. Een jaar later werd hij muzikaal directeur van het Glyndebourne Festival en bleef daar totdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. In Glyndebourne had Busch eveneens de muzikale leiding over de eerste opnamen van de integrale Mozart-Da Ponte opera’s in de mobiele studio van His Master’s Voice in het Glyndebourne Theatre. EMI bracht de opnamen van ‘Don Giovanni’ en Così Fan Tutte’ al uit op CD, maar ‘Le Nozze di Figaro’ werd slechts door Naxos uitgegeven. Warner Classics heeft nu de complete opnamen van de Mozart-Da Ponte opera’s van Busch uitgebracht op een box met negen CDs ‘Mozart; Fritz Busch at Glyndebourne’. CD1 en CD2 bevatten de opname van ‘Le Nozze di Figaro’. De eerste uitvoering van ‘Le Nozze di Figaro’ in Gyndebourne was op 28 mei 1934 en de bezetting van die openingsproductie stond op 6 juni 1934 en 24 en 28 juni 1935 voor de microfoon. Warner Classics vermeldt de namen van Morgan Jones als Curzio en Fergus Dunlop als Antonio, die op de CD-uitgave van Naxos uit 2002 niet genoemd werden. De secco recitatieven zijn geschrapt en tevens ontbreken het koor “Giovani lieti” van de eerste akte en de aria’s van Barbarina, Marcellina en Basilio van de vierde akte. Voor de bespreking van de opname zie de discografie van ‘Le Nozze di Figaro’. ‘Così Fan Tutte’ was op 30 mei 1934 voor het eerst in Glyndebourne gespeeld. Deze opera werd tussen 25 en 28 juni 1935 opgenomen en is te beluisteren op CD3 en CD4. De begeleiding van de recitatieven is nog niet met klavecimbel, maar met piano. Behalve de gebruikelijke coupures – zoals het duet “Al fato da legge” van Ferrando en Guglielmo in de eerste akte en de aria “Ah, lo veggio” van Ferrando in de tweede akte – zijn uit de tweede akte ook nog diens cavatina “Tradito, schernito” en Dorabella’s “E’amore un ladroncello” geschrapt. Voor de bespreking van de opname zie de discografie van ‘Così Fan Tutte’. CD 5, CD6 en CD7 bevatten de opname van ‘Don Giovanni’. Met deze opera werd op 29 mei 1936 het derde seizoen van Glyndebourne geopend en aan het einde van het seizoen nam men ‘Don Giovanni’ tussen 29 juni en 5 juli 1936 in Gyndebourne zonder coupures voor de plaat op. De begeleiding van de recitatieven is ook hier met piano. Luister bovendien naar de windeffecten in de finale II bij de opkomst van Il Commendatore! Voor de bespreking van de opname zie de discografie van ‘Don Giovanni’. Fritz Busch geeft in de opera’s een uitstekende balans tussen het vuur en de ironie en zorgvuldig stemt hij de serieuze en geestige elementen van de handeling op elkaar af. Hij geeft bovendien de muziek van Mozart een buitengewone ongekunsteldheid, ongedwongenheid en luciditeit. Busch keerde in 1950 terug naar Glyndebourne als chefdirigent. Op CD8 staan de opnamen van hoogtepunten uit ‘Così Fan Tutte’, die hij op 12, 14 en 15 juni 1950 te Glyndebourne maakte voor HMV. De Joegoslavische-Weense sopraan Sena Jurinac is geen rotsvaste Fiordiligi – in de Wiener Staatsoper zong zij Dorabella – en de Amerikaanse mezzo Blanche Thebom is een elegante Dorabella. De Weelse tenor Richard Lewis zong hier Ferrando aan het begin van een grote loopbaan. Zijn zoete en toch pittige voordracht maken het des te jammer dat zijn aria’s niet zijn opgenomen. Erich Kunz biedt een geestige en fraai gezongen Guglielmo en Mario Borriello als Alfonso paste prima in het ensemble. De Italiaanse coloratuursopraan Alda Noni zong in 1950 in Glyndebourne de rol van Despina, maar haar twee aria’s zijn hier helaas weggelaten. Wel kan men luisteren naar interessante repetitieopnamen, waar Thebom in “Prenderò” kraakt op “Io già decisi” en Jurinac zelf haar repetitie van “Per pietà” “schweinisch!” noemt! De laatste CD9 bevat hoogtepunten uit ‘Idomeneo’, die Busch op 2 en 3 juli 1951 in de Abbey Road Studio van Londen opnam. De opnamen zijn gefocust op Richard Lewis in de titelrol en Sena Jurinac als Ilia en voor deze opnamen verving Dorothy McNeil Birgit Nilsson als Elettra en Alexander Young Léopold Simoneau als Idamante. Gelukkig is de integrale live-opname van de Glyndebourne ‘Idomeneo’ met Nilsson en Simoneau van 14 juli 1951 bewaard gebleven (label Urania). Als toetje nog een opname van 30 juni 1936 uit de tweede akte van ‘Die Zauberflöte’ met producer en acteur Carl Ebert als Der Sprecher in 26 seconden “Grosser Sarastro!”. Kortom, een absolute must voor elke operaliefhebber!
Warner Classics 0190295801748 (9CDs)

2.

De Franse sopraan Sabine Devieilhe kent men in Nederland nog van haar Sœur Constance in ‘Dialogues des Carmélites’ in 2015 en voor Erato nam zij onder andere al CDs op met fragmenten van Rameau (2014) en Mozart (2015). Tussen 27 februari en 9 maart 2017 stond zij in de Salle de répétition no. 1 van de Philharmonie de Paris voor haar nieuwe CD ‘Mirages’. Tot het repertoire op dit nieuwe album werd Devieilhe geïnspireerd naar aanleiding van haar vertolking van de titelrol van ‘Lakmé’ van Delibes. ‘Mirages’ bevat twaalf werken van Franse componisten uit de 19e eeuw, die werden beïnvloed door exotische landen en muziek schreven met oriëntaals parfum. De CD opent met de “Valse des cigales” van de Japanse geisha uit ‘Madame Chrysanthème’ van Messager, delicaat en met melancholie vertolkt door Devieilhe. Tevens van een andere wereld is de schuchtere, noordelijke prinses Mélisande en haar korte, bijna onbegeleide aria uit de derde akte van ‘Pelléas et Mélisande’ van Debussy zingt Devieilhe fascinerend en betoverend. De klokjesaria uit ‘Lakmé’ is koren op de molen van Devieilhe. Zij opent het recitatief met indrukwekkend non-vibrato tonen en de huig “r” is opwindend. Haar coloraturen als imitatie van de klokken in de finale zijn hypnotisch. De ‘Quatre Poèmes Hindous’ van Delage roepen muziek uit India op. Luister naar de ingetogen, authentieke coloraturen in “Lahore: Un sapin isolé”. In het bloemenduet van Lakmé en Mallika wordt Devieilhe bijgestaan door de Franse mezzosopraan Marianne Crebassa in een sensuele vertolking. De solo uit de tweede akte van ‘Le Rossignol’ van Stravinsky zingt Devieilhe luchtig en uitheems. Terug in het noorden brengt Devieilhe de ballade van Ophélie uit ‘Hamlet’ van Thomas tot een stratosferisch einde met duizelingwekkende coloraturen. De pavane van La Charmeuse uit ‘Thaïs’ van Massenet zingt zij vol melancholie bijgestaan door Crebassa en de Belgische sopraan Jodie Devos. De CD gaat echter als een nachtkaars uit met de eenvoudige, dromerige aria en dood van Lakmé. Devieilhe hanteert haar coloratuursopraan overwegend slank en forceert nergens in de hoogte. Het ensemble Les Siècles kleurt fraai de pittoreske droombeelden onder leiding van dirigent François-Xavier Roth. Pianist Alexandre Tharaud begeleidt Devieilhe nog in de drie liederen “La Romance d’Ariel” van Debussy, “La Mort d’Ophélie” van Berlioz en “Le Voyage” van Koechlin. Het CD-boekje bevat een informatief essay van Alain Perroux en de gezongen, Franstalige teksten met Engelse en Duitse vertaling. Opnieuw een geslaagde CD van een fascinerende zangeres!
Erato 0190295767723 (1CD)

3.

De Italiaanse componist Antonio Vivaldi (1678-1741) schreef zelf ooit in een brief, dat hij 94 opera’s zou hebben gecomponeerd. Hiervan zijn maar 23 bewaard gebleven, waarvan zes slechts in fragmenten. Van de ‘Rode Priester’ uit Venetië nam het octet Cappella dell’Ospedale della Pietà Venezia tussen 18 en 20 juli 2015 en op 5 januari 2016 in de Concertzaal van de Karłowicz Muziekschool van Krakau operamuziek op. De CD ‘Carnevale di Venezia’ bevat zeven aria’s uit zes opera’s. Er zijn aria’s uit ‘L’Olimpiade’, ‘Il Farnace’, ‘Griselda’ en ‘Juditha Triumphans’, maar de meest interessante op de CD zijn de twee aria’s die de jonge Poolse countertenor Jakub Józef Orliński zingt. Luister naar het dobberende “Sento in seno” uit ‘Il Giustino’ en strijdlustige “Fara la mia spada” uit ‘Il Tigrane’. Orliński is een groot talent. Het timbre van zijn stem is beeldschoon, de klank is egaal, de muzikaliteit druipt ervan af, de coloraturen zijn strak, hij fraseert als een instrument, benadrukt de kleuren fraai en is compleet ontwapenend. Soms komt er echter nog teveel lucht tussen de noten door, wat ten koste gaat van het legato en waardoor hij neigt naar Jaroussky. De CD wordt verder verrijkt met zijn aandeel in het motet, “Longe mala, umbrae, terrores”. Miriam Albano en Natalia Kawałek zingen de overige vier aria’s en de cantate “Cessate omai cessate”, maar de CD vermeldt niet welke zangeres wat zingt. Overigens noemen de dames zich mezzosopranen, maar het zijn in feite soubrettes. Zij hebben niet de laagte, niet de mezzostemkwaliteit en niet het volume voor een mezzo. Het Cappella dell’Ospedale della Pietà Venezia sprankelt onder leiding van violist Stefan Plewniak. Het CD-boekje bevat een niet-informatief essay, biografieën van de musici en de gezongen teksten met vertaling. Vanwege het CD-debuut van Jakub Józef Orliński een interessante uitgave. Daar gaan we in de toekomst nog veel van horen! Overigens bezit hij nog een talent: zie YouTube
Ëvoe Records 003 (1CD)

4.

De Nederlandse bas Robert Holl won in 1971 de eerste prijs op het Internationaal Vocalisten Concours te ’s-Hertogenbosch en een jaar later de eerste prijs op het ARD-Wettbewerb in München. In München werd hij tussen 1973 en 1975 geëngageerd door de Bayerische Staatsoper en studeerde hij ondertussen het liedrepertoire bij Hans Hotter. Hotter introduceerde de Nederlandse bas aan de platenproducent Jürgen Schmidt van Preiser Records in Wenen en daar maakte Holl zijn eerste plaatopnamen. Op de nieuwe dubbel-CD ‘Ein Leben für das Lied’ zijn opnamen van Robert Holl van het label Preiser bijeengebracht. De eerste CD is in zijn geheel gewijd aan liederen van Franz Schubert. Schubert stond van alle componisten het dichtst bij de Nederlandse bas. De CD opent met een bezielde vertolking van “An die Musik” met pianist David Lutz. Op tekst van Schuberts huisgenoot Johann Mayrhofer zingt Holl tevens “Geheimnis”, “Auf der Donau” en “Memnon’ vol leed en verlangen begeleid door pianist Oleg Maisenberg. In die tijd componeerde Scubert ook de drie liederen op Sonetten van Francesco Petrarca, die het centrale deel van de CD vormen. Uit dezelfde tijd stamt eveneens het lied “Nachthymne” op tekst van Novalis, dat de eerste CD besluit. Holl bewerkstelligt met toewijding en zorgvuldigheid een fraaie symbiose tussen klank en tekst en bezigt prachtige mezza voces. Een logisch vervolg van zijn werk als zanger is voor Robert Holl het componeren geweest. De tweede CD bevat 14 eigen composities en vier bewerkingen van volksliederen. De teksten van Holls composities zijn – net als bij Schubert – van Duitse romantici. In de cyclus ‘Frühlingsreise ohne Sonne’ bevinden zich tussen de vijf liederen twee tussenspelen, die het voorgaande lied overdenken. Vanwege deze tussenspelen ontstaat een boog. Rudolf Jansen is hier de toegewijde begeleider op piano, die spreekt wanneer de stem zwijgt. ‘Nachtgesänge I-III’ op teksten van Georg Takl is niet minder bedrukkend, hier opnieuw begeleid door Oleg Maisenberg. In ‘Versunken’ worden de twee liederen ieder voorafgegaan door een pianosolo van anderhalf tot twee minuten, gespeeld door Rudolf Jansen. De liederen schilderen op teksten van Theodor Storm een melancholische en nostalgische atmosfeer, zoals eigenlijk alle liederen op deze uitgave. Ook de besluitende ‘Lieder aus der Wachau’ – volksliederen uit de huidige woonplaats van Holl – vormen hierop geen uitzondering. Holl schreef voor deze zangstukken zelf de pianobegeleiding, hier gespeeld door Midori Ortner. In de composities van Holl komt naast Schubert ook Pfitzner om de hoek kijken. Het CD-boekje bevat helaas niet de data van de opnamen, maar wel interessante essay’s van Clemens Höslinger en Robert Holl zelf, die – net als de liedteksten – alleen in het Duits zonder vertaling zijn afgedrukt.
Preiser Records PR90832 (2CDs)

5.

De Noorse componist Edvard Grieg (1843-1907) schreef meer dan 180 liederen. Ze worden vaak in vertaling gezongen vanwege de onbekendheid en onbegrijpelijkheid van de Noorse taal. Befaamd is de Duitstalige anthologie van liederen van Grieg, die de pianist Michael Raucheisen in 1943 opnam. Griegs liederen kenmerken zich door originaliteit, rijkheid aan kleuren, eenvoud en toch diepte. De Noorse sopraan Siri Karoline Thornhill nam tussen 25 en 28 januari 2016 25 liederen van Grieg voor de CD ‘Edvard Grieg Songs’ op met de Nederlandse pianiste Reinild Mees als begeleidster. De opnamen vonden plaats in de protestantse Andreaskirche bij de Berlijnse Wannsee, een kilometer verwijderd van de plek waar in 1942 de “definitieve oplossing voor het Jodenvraagstuk” werd uitgebroed. De CD opent met de acht liederen van ‘Haugtussa op. 67’ (1898). Deze cyclus werd in 1950 in een breedsprakige uitvoering opgenomen door de Noorse sopraan Kirsten Flagstad. Thornhill opent mysterieus met “Det syng” begeleid door spannende trillers van Mees, vervolgt met “Veslemøy” in al zijn eenvoud en onopvallende akkoorden aan de piano, waarna de apotheose in “Møte” en “Elsk” en via een melancholisch gezongen “Vond dag” naar het lyrische slot “Ved gjætle-bekken”. De vijf miniatuurtjes van op. 26 (1876) – ieder niet langer dan twee en een half minuut – zijn inniger en blijhartiger. Ook hier de ongekunsteldheid en desalniettemin diepgang. Luister naar het beeldschoon gezongen “Jeg reiste en deilig Sommerkvæld” met warme penseelstreken van Mees. De vijf liederen van op. 60 (1893) zijn het hoogtepunt van de CD. De lyriek komt voort uit een combinatie van impressionisme en naturalisme. Luister naar “Der skreg en fugl”, waarin Mees met acciaccatura’s de zeemeeuw een fraai portret geeft. Daarna het bekende wiegelied “Solveigs vuggevise” (1895), dat Grieg componeerde voor het psychologische drama ‘Peer Gynt’ van Hendrik Ibsen. Thornhill zingt het beheerst en charmant – in lijn met het edele en medemenselijke karakter van Solveig – en Mees speelt de begeleiding bespiegelend. De Duitstalige ‘Sechs Lieder op. 48’ (1889) laten de Duitse scholing van Grieg horen. De cyclus met liederen op teksten van onder anderen Heine, Goethe en Walter von der Vogelweide besluit met het bekende, extatische “Ein Traum” op tekst van Friedrich Martin von Bodenstedt. Siri Karoline Thornhill bezit een lyrische en beweeglijke sopraan met warme en eerlijke klank en zekere hoogte. De dictie in haar moedertaal is schitterend verstaanbaar en haar uitdrukkingskracht is indrukwekkend, nu eens lieflijk strelend, dan weer bijzonder weeklagend. In Reinild Mees vindt zij een uitstekende partner. Het CD-boekje bevat een uitstekend essay over het repertoire van Daniel Knaack en Erling Dahl jr. en alle gezongen teksten met Duitse en Engelse vertaling. De CD toont de mystieke wereld van de liedcomponist Grieg met zijn geheimzinnige klankkleuren uit het hoge noorden.
Ars Produktion ARS 38 545 (1CD)

6.

Naar de premières van opera’s van de Amerikaanse componist Jake Heggie (1961) wordt altijd met verwachting uitgekeken. Zo waren ‘Dead Man Walking’ (2000, San Francisco), ‘For a Look or a Touch’ (2007)  en ‘Moby Dick’ (2010, Dallas) stuk voor stuk successen. Zijn meest recente opera ‘It’s a Wonderful Life’ schreef Heggie in opdracht van de Houston Grand Opera in coproductie met de San Francisco Opera en de Indiana University’s Jacobs School of Music. Het libretto van Heggies vaste schrijver Gene Scheer is gebaseerd op de gelijknamige film van regisseur Frank Capra uit 1946. Het boek ‘The Greatest Gift’ van Philip Van Doren Stern vormde de inspiratiebron voor die film. Het verhaal gaat over George Bailey, die zijn dromen opgaf om anderen te helpen en wiens zelfmoordpoging op kerstavond door tussenkomst van een beschermengel wordt verhinderd. De engel toont George elke levensloop die hij heeft beroerd en hoe ieders leven eruit had gezien als hij niet geboren zou zijn. De opera ‘It’s a Wonderful Life’ beleefde zijn wereldpremière op 2 december 2016 en er werden opnamen van de wereldpremièrereeks gemaakt voor de CD-uitgave van het label Pentatone. De opera schetst de personages uitstekend en ook de bijrollen krijgen genoeg aandacht om profiel te hebben. Het weinige zelfvertrouwen van George’s beschermengel Clara – in de film een oudere man Clarence – en haar empathie voor George komen prima uit de verf en ieders sympathie voor Uncle Billy is eveneens zeer evident. De muziek van Heggie brengt de teksten schitterend tot leven en vertelt het verhaal met grote uitdrukkingskracht. De muziek is vaak boeiend en meer dan eens origineel. Soms zijn er aanduidingen naar Bernstein. Door de transparante orkestratie zijn de teksten altijd verstaanbaar. De gesproken teksten van acht minuten in de elfde scène van de tweede akte halen helaas de flow uit de muziek. De plaatsing van sprekende kinderen tegenover zingende volwassenen is evenmin overtuigend. De bezetting van de wereldpremière was eersteklas. De sopraan Talise Trevigne portretteert Clara genuanceerd en voelbaar intens en de tenor William Burden is lyrisch, helder, warm en overtuigend als George Bailey. Andrea Carroll vertolkt de toegenegenheid van zijn echtgenote Mary Hatch met stralende sopraan en smeltend zachte tonen. Rod Gilfry schetst de kwaadaardige Mr. Potter met greinige bariton en is nog te horen in de dubbelrol van Mr. Gower. Anthony Dean Griffey is een sympathieke Uncle Billy en Patti LuPone is een camp hoofdengel. Dirigent Patrick Summers en het HGO Orchestra halen elk detail uit de veelkleurige partituur naar boven. ‘It’s a Wonderful Life’ is een prachtig cadeau voor de kerst. Wie houdt het niet droog bij de epiloog “No matter how your story ends, No one is a failure who has friends.” En ten slotte speelt het gehele ensemble het populaire lied ‘Auld Lang Syne’ van Robert Burns, net als in de film.
Pentatone PTC 5186 631 (2CDs) 

7.

Lotte Lehmann werd op 27 februari 1888 in de Duitse plaats Perleberg geboren. Haar eerste operarol was de Zweiter Knabe in ‘Die Zauberflöte’ van Mozart in 1910 in Hamburg. Daarna nam haar zangcarrière een snelle vlucht en werd zij één van de grootste sopranen van de twintigste eeuw. Zij nam in 1914 al haar eerste platen op en zong tijdens de wereldpremières van de Strauss-opera’s ‘Ariadne auf Naxos’ in 1916 (tweede versie), ‘Die Frau ohne Schatten’ in 1919 en van ‘Intermezzo’ in 1924. Haar grootste successen waren de rol van de Marschallin in ‘Der Rosenkavalier’ en de titelrol in ‘Fidelio’. Na 1934 zong Lotte Lehmann voornamelijk in Amerika, waar zij na de “Anschluss” van Oostenrijk in 1938 ging wonen. De akoestische opnamen van Lotte Lehmann zijn verzameld door het onvolprezen label Marston Records voor de box met vier CDs ‘Lotte Lehmann; Acoustic Recordings: 1914-1926’. CD1 opent met haar eerste opnamen uit januari 1914, die haar laten horen in twee van de drie aria’s van haar glansrol Elsa uit ‘Lohengrin’, waarmee zij op 29 november 1912 haar grote doorbraak had in Hamburg. Verder op deze CD opnamen uit 1917 van fragmenten uit haar fameuze partijen van Elisabeth en Eva. Op CD2 beluistert men haar beroemde Sieglinde met “Du bist der Lenz” in een opname uit 1918 en “Der Männer Sippe” uit 1921 en wordt men getrakteerd op vier sprankelende duetten uit 1920 met de bariton Heinrich Schlusnus. CD3 laat schitterende fragmenten uit 1924 horen van ‘Die tote Stadt’ van Korngold, waaronder een prachtig duet met Richard Tauber. Ten slotte op deze CD “Kann mich auch an ein Mädel erinnern” van haar vermaarde Marschallin uit ‘Der Rosenkavalier’. Op CD4 is er als bijlage nog een selectie van aria’s en liederen van haar elektrische Odeon discografie tussen 1927 en 1932, waaronder de vijf ‘Rosenlieder’ van Philipp zu Eulenburg, één van de hoofdpersonen in de Harden-Eulenburg-Affäre. De box stelt Lotte Lehmann ook voor in zeldzamer repertoire: Franse aria’s uit ‘La Juive’, ‘Faust’, ‘Mignon’, ‘Carmen’, ‘Les Contes d’Hoffmann’ en ‘Manon’ en fragmenten uit Italiaanse opera’s als ‘Otello’ van Verdi en de Puccini-opera’s ‘Manon Lescaut’, ‘La Bohème’, ‘Tosca’, ‘Madama Butterfly’ en ‘Suor Angelica’. De CD-box laat de geroemde “Innigkeit” van Lotte Lehmann horen en haar enorme interpretatieve expressie, maar ook haar gebrek aan ritmische controle, problemen met de hoogte en haar matige ademtechniek. Het CD-boekje bevat een biografisch essay van Daniel Jacobson, Professor of Music aan de Western Michigan University, die de biografie ‘Never Sang For Hitler’ nogal argeloos samenvat met “It is clear that Lehmann’s responses and approach did not please the Nazi leadership”. Verder is er een essay over de opnamen door Michael Aspinall en een persoonlijke herinnering aan de sopraan door André Tubeuf. Daarnaast bevat het boekje talrijke unieke foto’s uit de vroege carrière van Lehmann. De transfers van de grammofoonplaten naar CD zijn zoals altijd uitstekend.
Marston Records 54006-2 (4CDs)

8.

Reden voor een feestje, want het CD-label Nimbus is terug met zijn Prima Voce serie! De laatste uitgave ‘Boris Christoff’ stamt zelfs alweer uit 2010. De nieuwste release is een live-opname van ‘Don Giovanni’ van W.A. Mozart (1756-1791) van 17 juli 1954 tijdens het Glyndebourne Festival, die nu voor het eerst is uitgebracht. De uitvoering stond onder muzikale leiding van de dirigent Georg Solti. Zijn negen voorstellingen van ‘Don Giovanni’ in 1954 tijdens het Glyndebourne Festival waren zijn enige optredens bij het festival. Solti had altijd een vaste, onderkoelde grip op Mozart en die benadering past hier in ‘Don Giovanni’ over het algemeen goed. Het Royal Philharmonic Orchestra was gekneed door oprichter Thomas Beecham en speelt nauwkeurig en met doorschijnende klank. De Amerikaanse bas-bariton James Pease zingt de titelrol en is na een ietwat stroef begin een aantrekkelijke, mannelijke Don Juan. Voor Leporello was de Duitse bariton Benno Kusche geëngageerd, die een prima buffo knecht neerzet. De Amerikaanse Margaret Harshaw was inmiddels van mezzopartijen naar sopraan gewisseld en Donna Anna was haar enige niet-Wagner sopraanrol. Zij is een Donna Anna met stamina, maar haar hoogte is niet altijd rotsvast. Don Ottavio was de glansrol van de Frans-Canadese tenor Léopold Simoneau. Het was ook zijn enige rol aan de Met. Simoneau is een ongewoon gracieuze Ottavio en hij blinkt uit wat betreft pracht van klank. De Joegoslavische sopraan Sena Jurinac is qua expressie, intensiteit en stemschoonheid een uitstekende Donna Elvira. De Engelse bas Hervey Alan zingt de Commendatore met solide bas. De Duitse sopraan Anny Schlemm is de enige uitvoerende van de voorstelling die nu ten tijde van deze uitgave nog in leven is. Op 25-jarige leeftijd vertolkt zij hier een niet geheel onschuldige Zerlina. De cast wordt gecompleteerd door de Britse bariton Thomas Hemsley als een prima Masetto. De derde CD wordt aangevuld met de Cetra-opname uit 1947 van zes concertaria’s voor bas uitgevoerd door de Italiaanse bas Italo Tajo. Zijn vertolking was al bij liefhebbers bekend van de LP-uitgave en een betere uitvoering bestaat gewoonweg niet. De registratie verschijnt hier voor het eerst op CD. Het Orchestra Sinfonica di Torino dellea RAI stond onder leiding van Mario Rossi. Alleen deze opname is de uitgave al waard. Smullen! Tevens is er een bonus CD met 19 schitterende hoogtepunten uit de Nimbus-catalogus. Nimbus Prima Voce, welkom terug!
Nimbus NI 7964 (4CDs)

9.

Karlrobert Kreiten (1916-1943) was een Duitse pianist met Nederlands staatsburgerschap. Zijn vader was de Nederlandse componist Theo Kreiten en zijn moeder de mezzosopraan Emmy Kreiten-Barido. Tussen 1929 en 1934 studeerde Karlrobert Kreiten aan de Hochschule für Musik in Keulen. Hij won in 1933 in Wenen een zilveren ereplakette tijdens het Internationale Pianoconcours en in de herfst van dat jaar in Berlijn de Große Mendelssohn-Preis. Daarna was de loopbaan van Kreiten succesvol tot hij in 1943 in een privésituatie kritiek uitte op de Nazi’s en zijn moeders jeugdvriendin Ellen Ott-Monecke en de sopraan Tiny Debüser hem aangaven bij de autoriteiten. Op 3 mei 1943 werd Kreiten in Heidelberg aan het begin van een concert door de Gestapo gearresteerd. Na vier maanden vond de rechtszaak plaats en op 3 september 1943 werd hij ter dood veroordeeld. Meerdere genadeverzoeken – van onder anderen Wilhelm Furtwängler – haalden niets uit en op 7 september 1943 werd Karlrobert Kreiten opgehangen. In 1983 stond Emmy Kreiten-Barido toe dat privé-opnamen van haar zoon op LP werden uitgebracht en in 2016 werden in het Stadtmuseum van Düsseldorf nog meer unieke registraties van de pianist gevonden. Ter gelegenheid van de 100ste geboortedag van Kreiten zijn deze opnamen nu verschenen op de CD ‘Historical Recordings’. De oudste registraties werden eind 1933 gemaakt in het instituut van Alfred Hessel te Düsseldorf. Waarschijnlijk waren deze twee opnamen bedoeld als promotiemateriaal. In de ‘Toccata’ van Ravel (track 23) en de ‘Prélude in bes-klein’ van Chopin (24) hoor je al de fantastische techniek van Kreiten. Op 25 september 1934 nam hij in het instituut de ‘Sonatine in E-groot’ van zijn vader Theo Kreiten op (13-16). In oktober 1934 was de pianist weer voor de microfoon voor opnieuw Chopins ‘Prélude in bes-klein’ (5) en toonde hij zijn gevoeligheid in de opnamen van diens ‘Prélude in Bes-groot’ (4) en de ‘Nocturne in cis-klein’ (19). Aan het einde van de Nocturne is bovendien nog de stem van Kreiten te horen. Weer een maand later in november 1934 nam Kreiten van Brahms ‘Variationen über ein Thema von Paganini’ (1) en het ‘Intermezzo in As-groot’ (2) op, die hij vaak speelde tijdens recitals. Deutsche Grammophon ontdekte Kreiten en op 21 oktober 1935 nam hij voor dat label in Berlijn de uitdagende ‘Toccata’ van Othmar Schoeck op (7). In die maand was de pianist ook opnieuw bij Hessel in Düsseldorf en nam nogmaals de twee Préludes van Chopin op (21, 22). Na zijn studie in Wenen bij Hedwig Rosenthal-Kanner kwam Kreiten in 1937/38 terug bij Hessel in Düsseldorf voor opnamen van werken van de plaatselijke componist Robert Forkardt, die compositielessen kreeg bij Kreitens vader (6, 8-11). Het bravura-werk ‘An der schönen blauen Donau’ van Johann Strauss II in een arrangement van zijn vader was waarschijnlijk de laatste opname van Karlrobert Kreiten (18). De CD onthult Kreitens muzikaliteit, zijn gevoeligheid en de vanzelfsprekendheid van zijn fraseringen. ‘Historical Recordings’ is een document van een onvoltooide belofte en een monument voor Karlrobert Kreiten!
Avi-music 8553155 (1CD)

10.

Vincenzo Bellini (1801-1835) componeerde zijn eerste opera ‘Adelson e Salvini’ toen hij nog studeerde aan het conservatorium van Napels. De opera schreef hij voor studenten van het conservatorium en ging op 12 februari 1825 in première. Bellini probeerde in de jaren daarna nog diverse herzieningen van het werk te maken, maar de opera verbleef in de schaduw en werd gedurende zijn leven na 1825 nooit meer opgevoerd. Pas in 1985 beleefde ‘Adelson e Salvini’ in het Teatro Metropolitan van Bellini’s geboortestad Catania zijn eerste professionele, scenische uitvoering. Het was het label Opera Rara dat begin mei 2016 in de BBC Maida Vale Studios van Londen ‘Adelson e Salvini’ voor het eerst voor de CD opnam. De opnamen vonden een week voor de semi-concertante opvoering van de opera op 11 mei 2016 plaats in de Barbican te Londen. De registratie werd gemaakt aan de hand van een diverse documenten. Bellini’s handgeschreven partituur voor de première bevond zich incompleet in het Museo Civico Belliniano van Bellini’s geboortestad Catania, de door Bellini uitgeschreven orkestpartijen waren in het Fondo Mascarello van de bibliotheek van het Milanese conservatorium en tenslotte werd de tweede versie van Bellini gebruikt ter completering van nog drie fragmenten. Het libretto van ‘Adelson e Salvini’ is van Andrea Leone Tottola en gebaseerd op het verhaal ‘Épreuves du Sentiment’ van François-Thomas-Marie de Baculard d’Arnaud uit 1772. De opera speelt zich af in Ierland in de 17e eeuw. Lord Adelson ondervindt problemen met zijn aangestelde, Italiaanse schilder Salvini, die verliefd is geworden op Adelson’s verloofde Nelly. Haar oom Struley is echter van plan om – onduidelijke redenen – zijn nicht met behulp van zijn dienaar Geronio te ontvoeren. Uiteindelijk raakt het verhaal zeer gecompliceerd en zorgen opwinding, wanhoop, geweld en dood voor een Gothische en donkere atmosfeer met komische ondertonen. De muzikale uitwerking van de oudere componist Rossini – toen de heersend muzikale figuur in Napels – op ‘Adelson e Salvini’ is evident, maar opvallend al aanwezig is Bellini’s melancholie, warmte, tederheid, hartstocht, spontaniteit en muzikale uitdrukkingskracht. De invloed van de opéra comique – aangezien Napels tussen 1806 en 1815 onder Frans bewind stond – uit zich in gesproken dialogen. Voor de rollen bezette Opera Rara vier lage mannenstemmen, één tenor en drie lage vrouwenstemmen. Simone Alberghini heeft helaas niet de autoriteit voor Lord Adelson en de coloraturen zijn niet erg gefocust. Enea Scala zingt Salvini met geknepen hoogte, maar de talrijke hoge Cs heeft hij in huis. Daniela Barcellona, is een ontroerende, maar vocaal onevenwichtige Nelly, de rol tijdens de wereldpremière gezongen door een 14-jarige jongen. De buffobas Maurizio Moraro is geestig in de prominente rol van Salvini’s dienaar Bonifacio met Napolitaans accent. Rodion Pogossov als Struley en David Soar als zijn handlanger Geronio vervallen niet in een burleske interpretatie. Kathryn Rudge toont zich een groot talent als Fanny en zou aan het einde van de frasen nog meer op haar adem kunnen steunen. Leah-Marian Jones is ten slotte een sympathieke huishoudster Madame Rivers. De jonge Milanese dirigent Daniele Rustioni leidt het BBC Symphony Orchestra en het Opera Rara Chorus met ritmische precisie en energie en ontvouwt de melodieën met welsprekendheid. In de bijlage van de CD-box vier fragmenten van de revisies die Bellini maakte aan ‘Adelson e Salvini’. Hij zou overigens later de Sinfonia nog gebruiken voor ‘Il Pirata’ en de aria van Nelly “Dopo l’oscuro nembo” voor ‘I Capuleti e i Montecchi’. Een belangrijke uitgave!
Opera Rara ORC56 (2CDs)