15-09-2017

De Oostenrijkse Hilde Güden werd op 15 september 1917 als Hilde Geiringer in Wenen geboren.

Hilde Güden studeerde zang bij Otto Iro, piano bij Maria Wetzelsberger en dans aan de Universität für Musik und darstellende Kunst van haar geboortestad.

Zij debuteerde in 1937 als Hulda Gerin in de operette ‘Herzen im Schnee’ van Ralph in Benatzky aan de Wiener Volksoper. Haar operadebuut was in 1939 als Cherubino in ‘Le Nozze di Figaro’ van Mozart in het Opernhaus Zürich. In 1941 werd zij door de dirigent Clemens Krauss geëngageerd voor de Bayerische Staatsoper te München. Vanaf dat moment hanteerde zij de toneelnaam Hilde Güden. In een gastoptreden van de Bayerische Staatsoper maakte zij op 29 november 1941 haar debuut in de Wiener Staatsoper als Despina in ‘Così Fan Tutte’ van Mozart.

In de zomer van 1943 kwam men er achter dat zij volgens de Neurenbergse rassenwetten Joodse was vanwege drie Joodse grootouders. Dientengevolge werd zij verbannen uit de Reichsmusikkammer en werd haar contract bij de Bayerische Staatsoper ontbonden. Zij zou met een vals paspoort – als katholieke Poolse – haar arrestatie hebben weten te vermijden en zong gedurende de Tweede Wereldoorlog in Rome en Florence.

Tussen 1946 en 1973 was zij opnieuw ensemblelid van de Wiener Staatsoper en werd er in 1950 benoemd tot Kammersängerin. Haar laatste optreden in de Wiener Staatsoper was op 12 september 1970 als Rosalinde in ‘Die Fledermaus’ van Johan Strauss jr.

Zij debuteerde op 24 augustus 1948 bij het Glyndebourne Festival als Despina en zong er in dat jaar tevens Zerlina in ‘Don Giovanni’ van Mozart.

Op 24 maart 1951 maakte zij haar debuut in het Teatro alla Scala van Milaan als Erste Blumenmädchen in ‘Parsifal’ van Wagner onder leiding van Wilhelm Furtwängler. Met hem zong zij in datzelfde jaar in de Scala nog Euridice in ‘Orfeo ed Euridice’ van Gluck. In 1962 trad zij in de Scala nog op als Mélisande in ‘Pelléas et Mélisande’ van Debussy.

Hilde Güden zong op 15 november 1951 voor het eerst in de Metropolitan Opera van New York als Gilda in ‘Rigoletto’ van Verdi. Zij gaf 138 optredens met het gezelschap van de Met, waaronder in 1953 als Ann Trulove in de Amerikaanse première van ‘The Rake’s Progress’ van Stravinsky. Zij zong voor het laatst in de Met op 17 maart 1960 als Sophie in ‘Der Rosenkavalier’ van Richard Strauss.

Vanaf de jaren vijftig zong Hilde Güden meer lyrische rollen, zoals Gravin Almaviva in ‘Le Nozze di Figaro’, Donna Elvira in ‘Don Giovanni’, Fiordiligi in ‘Così Fan Tutte’, Alice Ford in ‘Falstaff’, Mimì in ‘La Bohème’, Violetta in ‘La Traviata’, Marguerite in ‘Faust’ en Micaëla in ‘Carmen’.

Hilde Güden overleed op 17 september 1988 twee dagen na haar 71ste verjaardag in Klosterneuburg in Niederösterreich. Zij werd op het Waldfriedhof van München begraven.

Kijk op YouTube