10-07-2017

De Nederlandse tenor Johannes Reindert Schultze werd op 10 juli 1867 in Amsterdam geboren.

 

Johannes Reindert Schultze was een zoon van Friederich Wilhelm Schulze en Barendina Johanna van de Wal.

1895

Johan Reindert Schulze maakte zijn operadebuut waarschijnlijk op 17 januari 1896 bij de Wagnervereeniging als Kunz Vogelgesang in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ van Wagner in de Amsterdamse Stadsschouwburg naast Jos Orelio als Fritz Kothner.*

Vanaf het seizoen 1899/1900 was Schulze twee seizoenen geëngageerd bij de Nederlandsche Opera van Cornelis van der Linden. Daar zong Schulze in het eerste seizoen kleine rollen. Zijn eerste partijen waren Bois-Rosé in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer op 15 september 1899 in de Amsterdamse Stadsschouwburg en Benvolio in ‘Roméo et Juliette’ van Gounod op 30 oktober 1899 in de Utrechtse Schouwburg.*

Op 26 november 1899 zong hij Un Messaggero in ‘Aida’ van Verdi in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam met Désiré Pauwels als Radamès:

“De Schouwburgzaal van het Paleis was gisteravond stampvol bij de voorstelling van Aida. Mej. Fannie Francisca werkte mede in de titelrol. De heer D. Pauwels zong wederom de partij van Radamès. Beiden werden na het derde bedrijf met bloemstuk en krans gehuldigd. Verdere partijen waren in handen van mej. Lozin, Amneris; de heeren A. v.d. Hoek, Amonasro; Alexanders, De Koning; H. Snijders, Ramfis; en J. R. Schulze, Bode” (Algemeen Handelsblad; 28-11-1899)

Op 19 december 1899 trad Schulze op als Ottokar in ‘Der Zigeunerbaron’ van Johann Strauss jr. in de Amsterdamse Stadsschouwburg met Jacques Urlus als Barinkay (Algemeen Handelsblad; 21-12-1899).

1900

Johan Reindert Schulze zong in het tweede helft van dat seizoen op 12 januari 1900 de rol van Ruodi in ‘Guillaume Tell’ van Rossini in de Amsterdamse Stadsschouwburg naast Orelio in de titelrol en Pauwels als Arnold. De recensent van het Algemeen Handelsblad herkende zijn talent en voorspelde hem een toekomst als operazanger:

“Van de kleinere partijen noem ik den heer Schulze, die in het lied van den visscher een goed getimbreerde tenorstem toonde te bezitten, waarvan der hoogte zeer gemakkelijk aanspreekt. Ik acht het wel de moeite waard dat dezen zanger de gelegenheid wordt geschonken die stemmiddelen door grondige en degelijke studie te ontwikkelen” (Algemeen Handelsblad; 14-1-1900)

Op 2 februari 1900 vertolkte Schulze de rol van Heinrich in ‘Tannhäuser’ van Wagner in de Amsterdamse Stadsschouwburg met Urlus in de titelrol en ook nu weer werd Schulze geprezen:

“Met waardeering noemen we nog mejuffrouw Van Gelder’s Elisabeth, den Walther van De Vos (wat zoetelijk), den Schrijver van Schulze, den Reimar van Poons en den herder van mejuffrouw Urlus” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 20-2-1900)

Op 6 april 1900 werkte Schultze mee aan de wereldpremière van de opera ‘Helga’ van Karel Philip Mönch in de rol van Een Bode. In de Amsterdamse Stadsschouwburg stond hij naast Urlus en Orelio en de componist dirigeerde zelf (Rotterdamsch Nieuwsblad; 10-3-1900).

In zijn tweede seizoen 1900/1901 bij de Nederlandsche Opera zong Schulze zijn eerste grote partij. Op 21 september 1900 vertolkte hij Harmaki in ‘Cleopatra’ van August Enna in de Groote Schouwburg van Rotterdam. De recensenten waren vol lof, maar hadden ook commentaar:

“debuut van een jongen zanger, den heer Schulze, die gisteravond voor het eerst de rol van Harmaki vervulde, melding te maken. Toen de heer Urlus pas aan de Ned. Opera verbonden was, trad hij, na zich eerst in kleinere partijen te hebben laten hooren, plotseling sterk op den voorgrond en legde toen een belofte af die volkomen is vervuld. Ook de heer Schulze heeft gisteravond een hoogst moeilijk proefstuk afgelegd en van hem verwacht ik in de toekomst, als de teekenen niet bedriegen, eveneens iets goeds. Hiermede is echter niet gezegd, dat zijn vertolking reeds van dien aard was dat de partij tot haar recht kwam. De groote emotie waaronder de debutant verkeerde en de moeilijkheid om het orkest, dat zijn taak wat al te ambitieus vervulde, te overstemmen, werkten blijkbaar belemmerend op zijn kunnen, zooals o. a. uit het voortdurend vibrato viel op te merken, doch de heer Schulze mag in de ontvangst van het publiek een krachtige aanmoediging zien om met ijver voorwaarts te streven en in den ernst waarmede hij zich op duidelijk zeggen had toegelegd zie ik een gunstig teeken voor de toekomst. Met belangstelling zullen wij dus zijn verdere ontwikkeling volgen” (Algemeen Handelsblad; 22-9-1900)

“In dezen heer Schultze, een tenor, die tot nog toe slechts kleine partijen vervulde, ontdekte de directeur weer een aanwinst voor zijn gezelschap. Want deze zanger maakte een zeer bevredigenden indruk, met zijn figuur, actie en z’n zang, al waren enkele dramatische momenten hem vocaal te machtig. Voor de koningseeden, veldheerenpocherij, ’t wraakgeschreeuw en die andere dierbare meergestreepte kreten van de opera is deze stem niet sterk genoeg, en zoo waren er ook wel momenten waarin het geloei van het orkest de overhand had op de koninklijke eruptiën; maar wat geeft dat? Het overige viel te prijzen en als de heer Schultze zich niet laat verleiden, den heldentenor te spelen, dan zal hij en z’n publiek veel genoegen van zijne gaven beleven” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 22-9-1900)

“De partij van Harmaki, die in vorige jaren met zooveel talent door den betreurden tenorzanger Urlus werd uitgevoerd, werd ditmaal vertolkt door den Heer Schulze. Daarmede trad deze zanger voor het eerst op in een zoo omvangrijke rol. ’t Is een groote moeilijkheid voor het eerst zulk een partij van het begin tot het einde door te voeren. Aangenaam is ’t mij te klaren, dat de Heer Schulze zich op zeer eervolle wijze van zijn taak kweet. De stem van den Heer Schulze is zeer schoon en krachtig, een echte hooge tenorstem. Dat de Heer Schulze zeer goede studiën gemaakt heeft, dus dat hij weet wat hij met zijn stem kan doen, bleek uit alles. De uitspraak is bijzonder duidelijk en juist. Ook merkt men op, dat deze zanger van het spel ernstig werk gemaakt heeft; in menig oogenblik werd met juist gebaar en met niet onschoone beweging de uitdrukking van den zang ondersteund. Kortom, als debuut mag men de vertolking van den Heer Schulze in hooge mate loven. Wordt dezen zanger de gelegenheid gegeven, om zijn studiën zooals tot hiertoe ernstig voort te zetten, dan mag men hem een zeer schoone toekomst voorspellen; stem, gestalte en talent bezit hij, en reeds na toonde hij ook de gaaf te bezitten, om zijn hoorders te boeien. Hartelijk wensch ik den Heer Schulze geluk met dit zeer goedgeslaagde debuut” (Het Nieuws van den Dag; 24-9-1900)

“Nieuw was het optreden van den heer J. R. Schulze in zulk een belangrijke partij als die van Harmaki. Kregen we nu voor veertien dagen de Vos als Tannhäuser, en was er reden om hoopvol diens toekomst tegemoet te zien, niet minder is dit het geval met dezen Schulze. Stem en spel zijn hoog te roemen; hij doet in menig opzicht aan Pauwels denken. Zijn stem is klankvol en heeft omvang; hij schijnt met gemak „toon te geven”; en zijn spel voldeed in verschillende tooneelen goed. Mooi was zijn solo begin 2e bedrijf, vol intentie; men denke slechts aan het slot: „Hoor, ach hoor mijn driegend smeeken”, en later bij: „Neen, koud is toch dit hart, en ’t klopt voor niemand”. Zoo zouden er meer indrukmakende momenten aan te wijzen zijn; ik volsta echter hiermee. Een opmerking moge niet achterwege blijven: Schulze zingt soms onduidelijk, alsof hij den toon niet genoeg naar voren weet te brengen; mij dunkt, daarin is bij aanhoudende studie spoedig verbetering te brengen; de woorden behooren voor in den mond uitgesproken te worden” (Haagsche Courant; 2-10-1900)

Schulze was op 12 oktober 1900 bevorderd tot de rol van David in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ in de Amsterdamse Stadsschouwburg:

“De heer Schulze heeft my als David zeer verrast en in die rol een schoone belofte afgelegd. Hij heeft het schitterend voorbeeld van Sebastiaan Hofmüller – die onlangs deze partij hier zong – blijkbaar ernstig bestudeerd en wel met goed gevolg, hetgeen getuigt van zijn intelligentie. Op deze wijze doorstudeerende, gaat de heer Schulze voorzeker een schoone toekomst te gemoet” (Algemeen Handelsblad; 13-10-1900)

“Schulze zong niet alleen de partij van David met veel talent, maar wist ook het karakter van Sachs’ leerjongen op aardige wijze weer te geven” (Het Nieuws van den Dag; 15-10-1900)

Inmiddels promoveerde Schulze eind december 1900 naar de rol van Arnold in ‘Guillaume Tell’, maar dit leek nog geen onverdeeld succes:

“’t zat alles nog al losjes in elkander. Maar het publiek merkte dat zoo niet en applaudisseerde er duchtig op los, extra duchtig wel na het duet van Mathilde en Arnold, toen de heer Schulze er uit raakte en de heer Van der Linden zijne partij al dirigeerende overnam. De heer Schulze moet zich dit ongeval niet te zeer aantrekken, want ook als hij er in gebleven ware, zouden we zijn tweezang met mevrouw Coini erg leelijk hebben gevonden; Er behoort heel wat zangkunst toe, om hier aan de eischen van Rossini te voldoen en zingen heeft deze jonge man nog niet veel geleerd. Dat moest hem er eigenlijk van terughouden eene partij op zich te nemen, die de glorie van menigen beroemden tenorzanger was; maar misschien heeft de heer Schulze er geen eens over te zeggen, wat hij niet of wel zal op zich nemen. We hebben eenige ervaring in opera-toestanden. Intusschen als we nu niet bij dit duet, en wat we van celebriteiten hoorden, blijven hangen, dan behoeft de heer Schulze niet ontmoedigd te zijn. Want de conventioneele opera-actie zit hem al in de ledematen en er waren ook goede brokjes in de zangpartij, voornamelijk in de heroïsche gedeelten, waar de hooge tonen stevig en helder klonken. Dat is wel nog geen kunst, maar toch al een begin, van operakunst tenminste” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 28-12-1900)

1901

Schulze sloeg vervolgens zijn vleugels uit naar het buitenland. Hij was vanaf het seizoen 1901/1902 verbonden aan het Stadttheater von Hamburg en trad – in het buitenland vanaf toen – op onder de naam Johannes Reinhardt:

“J.R. Schulze, tenor aan de Ned. Opera, is voor de tijd van vijf jaar aan het Stedelijk theater te Hamburg verbonden” (Algemeen Handelsblad; 7-6-1901)

1902

Op 5 maart 1902 gaf Schulze nog een gastvoorstelling in Nederland bij het Amsterdamsch Lyrisch Tooneel (A.L.T.) van Henry Engelen, Abraham Dirk Loman jr. en Peter Raabe. Als de officier Gérald in ‘Lakmé’ van Delibes zong hij in het Paleis voor Volksvlijt naast Cato Engelen-Sewing in de titelrol:

“Als gast trad op de heer J.R. Schulze, tenor van het Stadttheater te Hamburg, in de rol van Gerald. Hij zong met beschaafd, lyrisch geluid en was een waardig partner van mevr. Engelen” (Algemeen Handelsblad; 6-3-1902).

Maar voor het seizoen 1902/1903 was Schulze alweer terug uit Hamburg en vast verbonden aan het A.L.T. dat optrad in het Paleis voor Volksvlijt. Daar zong hij op 31 augustus 1902 de titelrol in ‘Les Contes d’Hoffmann’ van Offenbach naast Cato Engelen-Sewing als Olympia, Antonia en Giulietta en Richard van Helvoirt Pel als Lindorf, Coppelius, Dapertutto en Miracle. Schulze bleek in Hamburg veel bij te hebben geleerd:

“In afwachting van hetgeen onze muzikale medewerker heden zal schrijven over de opvoering van „Hoffmann’s Vertellingen” door het Lyrisch Tooneel kunnen wij alvast melden dat het stuk gisteravond warm door het publiek is ontvangen. Vooral mevrouw Engelen-Sewing en de heer Schulze oogstten veel bijval” (Algemeen Handelsblad; 1-9-1902)

“De heer Schulze die hier debuteerde verdient veel lof voor die duidelijkheid en zijn wijze van zeggen en toonde als zanger groote vorderingen te hebben gemaakt. Hoewel nog enkele malen in la note melancholique vervallende, heeft hij de zware partij van Hoffmann tot het laatste toe op zeer loffelijke wijze weergegeven. Zijn stem klonk veel aangenamer en minder geforceerd dan vroeger en zijn geheele vertolking was van dien aard dat het A.L.T. met deze aanwinst mag worden gelukgewenscht” (Algemeen Handelsblad; 1-9-1902)

“dat de heer Schulze zeer gelukkig de veeleischende partij van Hoffmann vervulde” (De Telegraaf; 1-9-1902)

“Heer Schulze, die de partij van Hoffmann vervulde, is eveneens een zeer goed zanger, maar is niet een phantastisch tooneelspeler, in staat om de onwaarschijnlijkheden van zulke verhalen door typische vertolking aannemelijk te maken” (Het Nieuws van den Dag; 2-9-1902)

Op 3 september 1902 zong hij bij het A.L.T. Tamino in ‘Die Zauberflöte’ van Mozart naast Johan Schmier als Sarastro en Cato Engelen-Sewing als de Königin der Nacht:

“De Heer Schulze vertolkte de Taminopartij op zeer verdienstelijke wijze. Zijn week tenorgeluid leent zich bijzonder goed voor het lyrisch karakter van deze partij. Daarbij is zijn gestalte zeer geschikt voor die van een jongen vorstenzoon en bezondigt hij zich niet aan overdreven gebaren. De indruk, door Schulze gemaakt, mag zeer gunstig heeten” (Het Nieuws van den Dag; 5-9-1902)

Schulze trad op 16 september 1902 op als Wilhelm Meister in ‘Mignon’ van Thomas:

“De bezetting was als het vorige jaar behalve die van de rol van Wilhelm Meister. Daarin trad thans de heer Schulze op. Hij deed dat met eere en onder grooten bijval” (De Telegraaf; 17-9-1902)

Op 24 oktober 1902 vertolkte hij Chateauneuf in ‘Zar und Zimmermann’ van Albert Lortzing:

“De heeren Denijs, Ebbeler en Schulze stelden op verdienstelijke wijze de Russische, Engelsche en Fransche gezanten voor” (Het Nieuws van den Dag; 27-10-1902)

Op 1 november 1902 zong hij de rol van Lyonel in ‘Martha’ van Friedrich von Flotow:

“De opbrengst van deze voorstelling is ten bate van het schoolfonds der afdeeling Amsterdam der Maatschappij tot Nut der Israëlieten in Nederland. In deze opera treden op de dames C. Engelen-Sewing, Jeanne Bakels, en de heeren J.R. Schulze, H. Engelen, Johan Schmier en M. Ebbeler” (Het Volk; 1-11-1902)

Op 16 november 1902 nam hij met succes de uitdaging van de partij van Manrico in ‘Il Trovatore’ van Verdi aan:

“Het „Amsterdamsch Lyrisch Tooneel” heeft met Verdi’s ‘Troubadour’ bij de eerste opvoering te Amsterdam veel succes gehad. De Azucena van mej. Jeanne Bakels, de Manrico van Schulze, de Leonora van mevr. Engelen-Sewing waren zeer bevredigend als geheel en bij gedeelten uitmuntend. Ook Johan Schmier als Fernando vierde triomfen, vooral van de zijde der hoogere rangen” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 19-11-1902)

Opnieuw werden zijn acteerprestaties bekritiseerd na zijn vertolking van Jenik in ‘Die verkaufte Braut’ van Smetana op 14 december 1902:

“De Heer Schulze gaf ons zijn werkelijke tenorstem te hooren, in de hooge tonen zelfs zeer fraai; maar deze partij moet vooral gespeeld worden. Hans moet voor den toeschouwer een sympathiek figuur zijn. En dat kan men niet zeggen dat gisteravond het geval was” (Het Nieuws van den Dag; 16-12-1902)

1903

Johan Reindert Schulze werkte op vrijdag 9 januari 1903 mee als Jean in de wereldpremière van de opera ‘Het Eerekruis’ van Cornelis Dopper:

“Vrijdag, zal in het Paleis voor Volksvlijt door het A. L. T. voor het eerst worden opgevoerd „Het Eerekruis”, een oorspronkelijk Nederlandsch werk van Henri Engelen, gekomponeerd door Cornelis Dopper. In dit werk treden op mej. Jenny Bakels en de heeren J. R. Schulze, Jules Moes, Th. Denijs, A. Alexanders, M. Ebbeler en R. v. Helvoirt Pel” (Het Volk; 9-1-1903)

Op 24 februari 1903 was hij Alfredo in ‘La Traviata’ van Verdi.*

Hij vertolkte op zaterdag 7 maart 1903 Symon Rymanovicz in ‘Der Bettelstudent’ van Millöcker:

“de Heer en Mevrouw Engelen traden er in op in de hoofdpartijen, en rollen van beteekenis waren voorts in handen van Mej. Antoinette Sohns, Mej. S. Heilbron, en de heeren Schulze, Moes, Ebbeler en anderen” (Het Nieuws van den Dag; 11-03-1903)

Johannes Reindert Schulze trad op 3 september 1903 te Amsterdam in het huwelijk met de sopraan Helena Färber (Algemeen Handelsblad; 4-9-1903).

Ernest van der Ven, Désiré Pauwels, Jos Orelio en Jacques Cioni richtten in het seizoen 1903/1904 de Vereeniging De Nieuwe Nederlandsche Opera op en engageerden Schulze voor hun voorstellingen in het Paleis voor Volksvlijt. Op 31 augustus 1903 opende Schulze dat seizoen met de titelrol in ‘Faust’ van Gounod:

“In dit werk treden op de dames: C. Engelen-Sewing, J. Domela Nieuwenhuis, Mina Verhage, en de heeren J.R. Schulze, R. van Helvoirt Pel, Th. Denijs, J. Grootveld, A. Alexanders, J. Boesnach en anderen” (Het Volk; 31-8-1902)

Op woensdag 23 september 1903 vertolkte hij Walther in ‘Tannhäuser’ naast Pauwels in de titelrol:

“Opgevoerd wordt Wagners ‘Tannhauser’, waarvan de origineele orkestpartituur door de uitgevers aan het Bestuur der Nieuwe Nederlandsche Opera in huur werd afgestaan, nadat dit Bestuur het uitsluitend opvoeringsrecht voor Nederland van mevr. Cosima Wagner heeft gekocht. De leiding van het werk is in handen van de heeren Ant. H. Tierie (dirigent) en Jacq Coini regisseur). De rolverdeeling is als volgt: Tannhäuser, Désiré Pauwels; Wolfram, Jos. M Orelio; Walther, J.R. Schulze” (De Telegraaf; 1-9-1903)

“De „Nieuwe Nederlandsche Opera”, Paleis voor Volksvlijt, geeft as. Woensdag voor de eerste maal „Tannhäuser”, ditmaal onder leiding van den Heer Anton H. Tierie.

“In deze voorstelling debuteert tevens Mej. Emmy Kloos als „Elisabeth”. De verdere partijen zijn in handen van Mevr. Coïni-Francisca en de heeren Pauwels, Orelio, Koster, Schulze” (Het Nieuws van den Dag; 23-9-1903)

Op 10 november 1903 zong Schulze Max in ‘Der Freischütz’ van Carl Maria von Weber:

“De Heer J.R. Schulze, die als Max optrad, en Mej. Emmy Kloos, als Agatha, hadden zeer schoone oogenblikken, ofschoon beiden door den invloed van een eerste uitvoering leden” (Het Nieuws van den Dag; 12-11-1903)

Op zaterdag 19 december 1903 trachtte hij nog een spintopartij met Radamès in ‘Aida’:

“Zaterdag gaat bij de Nieuwe Nederlandsche Opera in het „Paleis voor Volksvlijt” onder leiding van den heer J.A. Kwast de eerste opvoering van Aida van Verdi, met de volgende rolverdeeling: Aida mevr. Coini-Francisca; Radamès de heer J.R. Schulze” (Algemeen Handelsblad; 18-12-1903)

1904

Johan Reindert Schulze was vanaf 1904/1905 verbonden aan de Nationaltheater van Berlijn (vanaf 1918 Staatsoper Unter den Linden genoemd):

“Alweer een kunstenaar voor ons land verloren! De tenor Schulze, door de slechte operatoestanden hier te lande genoodzaakt zich met het buitenland in contact te stellen, ontving aanbiedingen uit Berlijn en Weenen en van de Fransche opera’s te Luik en te Rijsel. Op raad van Mej. Van Zanten bepaalde hij zijne keus op Berlijn en heeft thans, na een groot succes, een contract als eerste tenor afgesloten met den directeur van het Neue Opernhaus, aldaar” (Het Nieuws van den Dag; 19-4-1904)

Het Nationaltheater aan de Weinbergsweg van Berlijn werd op 29 september 1904 nieuw geopend en stond onder muzikale leiding van Kapellmeister Wilhelm Reich. Johan Schulze opende het theater met de rol van Manrico in ‘Il Trovatore’:

“De tenorzanger Schulze, vroeger aan de Nederl. Opera verbonden, heeft bij de opening van het Nationaltheater te Berlijn, een nieuwe opera-onderneming, waaraan hij onder den naam Johann Reinhardt verbonden is, de Manrico in Verdi’s ‘Troubadour’ gezongen. Het Berl. Tagebl. noemt zijn tenorstem „niet kwaad (hij zong het Stretta zonder transpositie), doch lijdend onder onvrije toonvorming” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 3-10-1904)

1905

Johan Reindert Schulze had tussen 1905 en 1909 in Wenen een engagement aan het Kaiser-Jubiläums-Stadttheater in de Währingerstrasse, waar de zogenaamde Volksoper werd gespeeld:

“Van den onder den schuilnaam Reinhard te Weenen optredenden landgenoot, den tenorzanger Schulze, zegt het „Fremdenblatt”, dat hij als Lionel in Martha met veel goeden smaak gezongen heeft en zeer bevallen is” (De Maasbode; 26-11-1905)

In het ensemble in Wenen zat onder anderen ook de bariton Josef Schwarz, die net als Schulze in de Währingerstrasse woonde (1907 Neuer Theater-Almanach).

Tijdens zijn carrière in het Wenen trad Schulze in 1907 op in Nederland bij de Nederlandsche Opera van het Rembrandttheater van Max Gabriel als Manrico in ‘Il Trovatore’, Alfredo in ‘La Traviata’, Arnold in ‘Guillaume Tell’ en Radames in ‘Aida’:

“Van de dames noem ik Fannie Coini-Francisca, Aug. Renard, Irma Lozin, Willy Bierlée, Agnes Wibbels, W. van der Hoeck, Mevr. C. Dokkum, Helena Helmering en mej. Grootkerk. Van de heeren Pauwels (die schijnt te meenen, dat ie nooit op raakten in die meening staat hij vrijwel alleen), Chr. De Vos, Schulze, Jules Moes, „Sjef” Orelio”” (Het Nieuws van den Dag; 8-3-1907)

1910

Johan Reindert Schulze was tussen 1909 en 1911 als lyrische tenor geëngageerd aan de opera van Riga, waar ook Richard van Helvoirt Pel als eerste bariton was verbonden (De Sumatra Post; 21-7-1910).

In het seizoen 1911/1912 zou Schulze verbonden zijn geweest aan de Komische Oper in de Friedrichstraße van Berlijn.**

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak kwam Schulze in 1914 terug naar Nederland. Al op 24 september 1914 zong hij weer Manrico in ‘Il Trovatore’ bij de N.V. Nederlandsche Opera en Operette van Désiré Pauwels, Bart Kreeft en Piet Köhler in de Hollandsche Schouwburg te Amsterdam:

“In de rol van Manrico trad de heer Schulze als gast op: Een forsche tenorstem, een ietwat zware manier van zingen, te weinig lyriek, maar een krachtig pathos in het stretto aan het slot van het zesde tooneel” (Algemeen Handelsblad; 25-9-1914)

1915

Bij de N.V. Nederlandsche Opera en Operette trad Schulze op 17 november 1915 op in de rol van Canio in ‘Pagliacci’ van Leoncavallo in de Harmonie te Leeuwarden (De Gooi- en Eemlander; 13-11-1915).

1916

Schulze zong op 15 en 16 juli 1916 de rol van Don José in ‘Carmen’ in het Circusgebouw van Scheveningen:

“Hoezeer men zich behelpen moest, kon blijken uit het feit, dat de koren in het Fransch zongen, dat waren dus klaarblijkelijk menschen, die bij de Fransche Opera behooren en als noodhulp dienst deden” (Haagsche Courant; 18-7-1916)

In het seizoen daarna 1916/1917 werd Schulze geëngageerd door De Nederlandsche Opera van Gerhardus H. Koopman en vertolkte ook daar een aantal rollen voor het eerst in Nederland. De openingsvoorstelling van het gezelschap was op 29 september 1916 met ‘I Gioielli dell Madonna’ van Wolf-Ferrari. Hierin werd de partij van Gennaro gezongen door Chris de Vos, maar Schulze vertolkte deze rol op 3 oktober 1916 in de Stadsschouwburg van Amsterdam (Algemeen Handelsblad; 2-10-1916).

Twee dagen eerder speelde het gezelschap op 1 oktober 1916 in de Stadsschouwburg van Arnhem de eerste voorstelling van ‘La Bohème’ van Puccini, waarin Schulze de rol van Rodolfo vertolkte:

“Schulze, een oude bekende van vroegere Nederlandsche opera’s, heeft met de warmte van zijn mooi lyrisch geluid, glans en kleur gegeven aan de partij van Rodolphe” (Arnhemsche Courant; 2-10-1916)

1917

Schulze vertolkte op 30 januari 1917 de rol van Graaf Ferraud in ‘Oberst Chabert’ van Hermann Wolfgang von Waltershausen in de Amsterdamse Stadsschouwburg:

“De tenor Schulze (Ferraud) trad voor het eerst bij het gezelschap in een première op en bewees dat zijn stem mooie lyrische kwaliteiten heeft” (Algemeen Handelsblad; 31-1-1917)

“Helvoirt Pel, Van der Ploeg en mevr. Faniëlla Lohoff waren drie meesterzangers en ook Schulze (Ferraud) en Coen Muller (Godeschal) deden voortreffelijk werk” (De Telegraaf; 31-1-1917)

Op 17 februari 1917 zong hij de rol van Turiddu in ‘Cavalleria Rusticana’ van Mascagni in de Groote Schouwburg van Rotterdam:

“In „Cavalleria Rusticana” zullen de rollen worden vervuld door Liesbeth Meissner (Santuzza), Eva Vieyra (Lola), J. R. Schulze (Turiddu)” (Delftsche Courant; 16-2-1917)

Bij het Solisten Ensemble van de Nederlandse Opera van Henry Engelen gaf Schulze op 5 mei 1917 een gastoptreden als Alfred in ‘Die Fledermaus’ van Johann Strauss jr. in de Hollandsche Schouwburg (Algemeen Handelsblad; 5-5-1917).

1918

Johan Reindert Schulze zong in het seizoen 1917/1918 bij De Nederlandsche Opera op 9 april 1918 de rol van Leopold in ‘La Juive’ van Halévy in de Amsterdamse Stadsschouwburg:

“Schulze en Paul Pul waren voldoende als Leopold en Ruggiero” (Algemeen Handelsblad; 10-4-1918)

“Schulze heeft mooie weeke tonen, als hij niet forceert en daar hij dit heden weinig deed hebben we van hem genoten” (De Tijd; 11-4-1918)

Ook in het seizoen 1918/1919 trad hij op bij De Nederlandsche Opera. In de tweede voorstelling van ‘De Herbergprinses’ van Jan Blockx nam Schulze op12 oktober 1918 in de Groote Schouwburg van Rotterdam de rol van Merlijn over van Jules Moes:

“Schulze zong zijn partij tamelijk gemakkelijk, ze ligt hem schijnbaar niet te hoog. Qua acteur vermocht hij er niet meer van te maken dan Jules Moes” (De Maasbode; 11-10-1918)

“Over het geheel heeft ons deze tweede uitvoering meer voldaan dan de eerste, al moet Schulze het ook als Merlijn tegen Jules Moes afleggen” (De Maasbode; 13-10-1918)

Schulze zong op 7 november de rol van Cavaradossi in ‘Tosca’ van Puccini in het Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam:

“De Nederlandsche Opera geeft morgenavond in het Paleis voor Volksvlijt een opvoering van Tosca als volksvoorstelling. Mien de Val is Tosca, J.R. Schulze Cavaradossi, E. v.d. Ploeg Scarpia” (Algemeen Handelsblad; 6-11-1918)

Op 21 november 1918 vertolkte Schulze de rol van Nando in de eerste uitvoering in de voorstellingsreeks van ‘Tiefland’ van D’Albert in het Concertgebouw De Vereeniging te Nijmegen (Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant; 19-11-1918).

1919

Johan Reindert Schulze zong in de tweede helft van dat seizoen van De Nederlandsche Opera op 14 januari 1919 met groot succes de rol van Cassio in ‘Otello’ van Verdi in de Amsterdamse Stadsschouwburg:

“Schulze – reeds meer heb ik het geschreven – hooren we te weinig, als we alweder zijn rasecht tenortimbre moeten bewonderen” (De Tijd; 15-1-1919)

Van de voorstelling op 29 januari 1919 in Nijmegen schreef de pers:

“Schulze als Cassio was zeer goed, actie en mimiek zijn nog voor verandering vatbaar, vooral het laatste” (Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant; 31-1-1919)

Op 12 april 1919 Mime in ‘Siegfried’ van Wagner in de Groote Schouwburg van Rotterdam. De tweede opvoering vond plaats op 22 april 1919 in de Stadsschouwburg van Amsterdam:

“Het snobisme van het Wagnervereenigingslidmaatschap en zijn toilettenpronk zorgde dat bij Urlus’ meest imposante vertolking: de geweldige Siegfried-rol vele plaatsen onbezet waren. Want de kwaliteiten van Schulze als Mime, Helvoirt Pel als Wotan, Muller als Alberich en Meissner als Brünnhilde, waren te voren, reeds als zóó goed bekend, dat met Urlus in plaats van De Vos in de titelrol, een soort ideale vertolking te wachten zou zijn. Dat deze uitvoering er eene met hindernissen was, werd pas bekend op het laatste oogenblik. Helvoirt Pel kon n.l. niet zingen en daardoor vielen er groote brokken uit, o. a. de geheele Erda-Scène uit het derde bedrijf, waarvan de muziek door van Raalte in een jachterig tempo bij gesloten doek en dus geheel zonder tekst of gebaar, toch werd doorgespeeld, wat op z’n minst genomen op sommige plaatsen een zeer zonderlingen indruk maakte. […] Op Schulze’s Mime, die in alle opzichten voortreffelijk is en algemeen evenveel verbazing als waardeering wekte, heb ik slechts één aanmerking. De mimische uitdrukking van vreugde bij het beantwoorden van Wotans eerste en vooral van de tweede vraag is uitmuntend, kostelijk zelfs; maar die bij Wotans derde vraag: Wer wird aus den starken Stucken Nothung, das Schwert, wohl. schmeissen?, drukt lang niet voldoende de vertwijfeling van den nijdigen dwerg uit. Als door een adder gebeten moest Mime daar opvliegen! Overigens niets dan waardeering en hulde voor een zoo geweldige prestatie als heden van het trio Urlus-Meissner-Schulze” (De Tijd; 23-4-1919)

1920

Johan Reindert Schulze was vanaf het seizoen 1919/1920 gedurende vier seizoenen verbonden aan de N.V. Nationale Opera van Willem van Korlaar jr.. Bij dat gezelschap zong hij op 22 januari 1920 de rol van Ktesiphar in de Nederlandse première van ‘Die toten Augen’ van D’ Albert in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen:

“J.R. Schulze maakte van den Egyptischen kwakzalver een niet gechargeerd type” (Het Vaderland; 23-1-1920)

“Joh. Zegers de Beyl en Schulze hadden de kleinere partijen van Maria van Magdalena en Ktesiphar – een Egyptische wonderdokter – voor hun rekening genomen en voldeden daarmede uitermate” (Haagsche Courant; 24-1-1920)

“Schulze was in de uitbeelding zijner rol als wonderdokter raak en gaf juist genoeg” (De Tijd; 24-1-1920)

1921

Mozart – Die Zauberflöte; Johan Reindert Schulze (Tamino), Hendrik Kubbinga (Sarastro), Helena van Raalte-Horneman (Pamina); 1920/1921

In het seizoen 1920/1921 reisde de N.V. Nationale Opera rond in Nederland met de gehele ‘Der Ring des Nibelungen’ plus ‘Tannhäuser’, ‘Lohengrin’, ‘Der fliegende Holländer’ en ook ‘Die Zauberflöte’. Schulze zong bij dit gezelschap onder andere op 1 mei 1921 voor het eerst de rol van Mime in ‘Das Rheingold’ van Wagner in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in het kader van de Rotterdamse Mei-feesten. De bezetting was onvergelijkelijk met Hermann Weil als Wotan, Desider Zador als Alberich en een keur aan Nederlandse zangers:

“Aan de beweeglijk-listige Loge van Jules Moes hebben we een bizondere vreugde beleefd: ik reken dit tot het beste dat van hem ooit gezien en gehoord werd. De logge reuzen, Fafner en Fasolt (Coen Muller en Louis v.d. Sande, Berlijn), gierig naar goud, oerinstincten, de goden Dunner en Froh (v. Rhenouwen en van Schaik), de jammerende dwerg Mime (Schulze), de lieve blonde Freya, losprijs voor Wotan’s lichtzinnige belofte (Gretha Santhagens-Manders) en Mevr. v.d. Meer-Offers als de oer-wijze Wala Erda, waren allen zonder uitzondering ver boven het gewone niveau” (De Maasbode; 2-5-1921)

Schulze ging zich vanaf het seizoen 1921/1922 bij de N.V. Nationale Opera steeds meer toeleggen op het vertolken van bijrollen. Op 5 oktober 1921 zong hij de rol van Goro in ‘Madama Butterfly’ van Puccini in de Groote Schouwburg van Rotterdam:

“Met John de Nocker op wien we in de partij van Sharpless steeds winnen, en Schulze als den gewetenlooze theehuishouder, waren ook deze nevenrollen op peil” (De Maasbode; 6-10-1921)

Op 17 november 1921 was hij David in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ van Wagner in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen:

“Schulze de eenige die van het Meistersinger-ensemble uit v.d. Linden’s tijd is overgebleven, boeit weer met zijn trouwhartigen en wel luidenden David” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 18-11-1921)

1922

Johan Reindert Schulze zong op 12 januari 1922 de partij van de Nachtvlinder in ‘Louise’ van Charpentier in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen:

“Van de figuren, die den achtergrond illustreeren, dient Schulze genoemd als een fraai zingenden Nachtvlinder en Narrenkoning” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 13-1-1922)

Op 15 april 1922 vertolkte hij Guillot de Morfontaine in ‘Manon’ van Massenet in de Groote Schouwburg van Rotterdam:

“Jan Blok (Lescaut), Schulze (Guillot) en Johan Iseke (herbergier) deden het komische element in de „handeling” uitstekend tot zijn recht komen” (De Maasbode; 16-4-1922)

“Guillot – Schulze, die toch echter vergeleken bij gebruikelijke vertolkingen een zekere reserve betrachtte” (De Maasbode; 18-4-1922)

Vanaf het seizoen 1922/1923 zong Schulze bij de N.V. Nationale Opera de partijen van Walter in ‘Tannhäuser’, Canio in ‘Pagliacci’, Nando in ‘Tiefland’ en Goro in ‘Madama Butterfly’, maar werden voor zijn eerdere glansrollen Radamès, Cavaradossi, Don José, Turiddu, Manrico, Faust en Rodolfo andere tenoren geëngageerd.*

Bij de N.V. De Nederlandsche Opera van Chris de Vos zong Schulze in dat seizoen op 23 november 1922 nog Leopold in ‘La Juive’ in het Theater Carré te Amsterdam.*

1923

In die rol van Leopold in ‘La Juive’ trad Schulze een maand later op 30 december 1923 ook op bij de N.V. De Opera van Chris de Vos en Désiré Pauwels in Theater Carré.*

1924

Schulze zong bij de N.V. De Opera opnieuw Ruodi – niet meer Arnold – in ‘Guillaume Tell’ op 26 januari 1924 en Walter in ‘Tannhäuser’ op 29 januari 1924.*

In de tweede helft van het seizoen 1923/1924 vertolkte Schulze bij de Gast-Opera van Cornelis Bronsgeest in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen de rollen van Goro in ‘Madama Butterfly’ op 10 februari 1924 en Walter in ‘Tannhäuser’ op 16 maart 1924.

In het seizoen 1924/1925 zong Schulze voor het eerst bij Co-Opera-Tie van Albert van Raalte en Alexander Poolman in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen van ’s-Gravenhage. Schulze zou gedurende vijf seizoenen bij dit Haagse gezelschap zingen. Met hen gaf hij ook in april 1924 een gastoptreden in Parijs en zong daar Ein Hirt en Ein junger Seeman in ‘Tristan und Isolde’. Liesbeth Poolman-Meissner zong Isolde en Greta Santhagens-Manders was Brangäne:

“De rolverdeeling bij de opvoeringen van “Tristan und Isolde” te Parijs onder Van Raalte is als volgt: Tristan: Otto Fanger, Isolde: Liesbeth Poolman-Meissner, Brangäne: Santhagens-Manders, Kurwenal: R. van Helvoirt Pel, Marke: H. Kubbinga, Melot: Jan Luhbers, Herder en stem van den Jongen zeeman: J. R. Schulze. De regie is in handen van Alex Poolman” (De Telegraaf; 17-4-1924)

Ook tussen 7 oktober en 14 november 1924 gaf de Co-Opera-Tie gastoptredens in het Parijs. De openingsvoorstelling was opnieuw ‘Tristan und Isolde’:

“Yseult (mevr. Poolman-Meissner) onderscheidde zich door haar ampel, rijk stemgeluid, uitnemend gesecundeerd door Brangäne (Hélène Horneman). Een misschien iets te gereserveerde Tristan (Jules Moes), een sober-ingetogen Koning Marke (Kubbinga) en goede bijrollen, door de H.H. van der Ploeg, Rienhardt, Schulze en Vesper vervuld” (Het Vaderland; 10-10-1924)

Verder zong Schulze in oktober 1924 in Parijs de rol van Mime in ‘Siegfried’:

“Men meldt uit Parijs dat de eerste voorstelling van Siegfried een succes is (geweest als nog geen der andere opvoeringen mocht beleven. De zaal was geheel uitverkocht en het publiek heelt eindelooze ovaties gebracht aan Urlus, mevr. Poolman-Meissner en den dirigent van Raalte. Ook Schulze’s Mime was uitmuntend: (Het Vaderland; 17-10-1924)

1925

Schulze zong bij de Co-Opera-Tie in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen op 5 februari 1925 de rol van Steuermann in ‘Der fliegende Holländer’ van Wagner:

“Van de solisten stond mevr. Poolman-Meissner bovenaan. Haar Senta was superieur in opvatting en vertolking. Van Helvoirt Pel was de Hollander; eveneens in opvatting zeer te prijzen en over het geheel genomen heeft hij ook goed gezongen. De bezetting der overige rollen: Daland-Kubbinga, Erich-Moes, der Steuermann-Schulze en Senta’s Amme-Adrie Wienecke was zóó, dat een hoogst bevredigend geheel werd verkregen” (Het Vaderland; 6-2-1925)

“Steuermann – Schulze, die altijd voor een muzikale vertolking zorgt” (Algemeen Handelsblad; 6-2-1925)

Op 16 maart 1925 vertolkte Schulze de rol van Jacquino in ‘Fidelio’ van Beethoven:

“De opvoering met de bekende krachten: Fidelio – L. Poolman-Meissner, Florestan – Jules Moes, Rocco – Kubbinga (beter dan ooit), Marzelinne – Lea Fuldauer, Jacquino – Schulze, Pizarro – Helvoirt Pel had door de afscheidsstemming (bloemen in overvloed) een feestelijk cachet” (Algemeen Handelsblad; 17-3-1925)

1926

Johan Reindert Schulze zong in het seizoen 1925/1926 van de Co-Opera-Tie op 9 februari 1926 de rol van Remendado in ‘Carmen’, uiteraard in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen:

“De kleinere partijen van Le Dancaïre, Le Remendado, Zuniga, Moralès, Frasquita en Mercedès waren bij de heeren Iseke, Schulze, Kubbinga, Arend Willebrandt (in no. 2 der eerste acte uit den toon) en de dames Lemei-Solleveld en Scheepmaker in goede handen” (Haagsche Courant; 10-2-1926)

In die tijd was Johan Reindert Schulze ook bekend als concert- en radiozanger. Zo zong hij op 28 november 1926 voor de microfoon in Hilversum nogmaals de rol van Radamès in ‘Aida’ naast Greta Santagens-Manders in de titelrol en Richard Helvoirt Pel als Amonasro (Tilburgsche Courant; 26-11-1926).

In het seizoen 1926/1927 van Co-Opera-Tie zong Schulze onder andere Tavannes in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer op 25 december 1926 in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen (Haagsche Courant; 24-12-1926).

1927

Schulze trad in het seizoen 1927/1928 bij Co-Opera-Tie onder andere op 14 november 1927 op als Basilio in ‘Le Nozze di Figaro’ van Mozart. Dit maal in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag:

“Schulze als Basilio (zeer goed)” (Het Vaderland; 15-11-1927)

“De Basilio van J. Schulze is wel een der nadrukkelijkste vermeldingen waard; dit was perfect tooneelspel en goede zang” (De Maasbode; 15-11-1927)

1928

In zijn laatste seizoen 1928/1929 bij de Co-Opera-Tie vertolkte Schulze op 13 oktober 1928 nog de rol van Monostatos in ‘Die Zauberflöte’ in de Groote Schouwburg van Rotterdam:

“Noemen we nog J.R. Schulze als de moor Monostatos” (De Maasbode; 14-10-1928)

De voorstelling werd de volgende dag gespeeld in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen:

“J.R. Schulze was als „Monostatos” zeer bevredigend” (Het Vaderland; 15-10-1928)

Dit was één van de laatste optredens van Johannes Reindert Schulze. 

Johan Reindert Schulze overleed op 13 maart 1943 om 13.15 uur in het Juliana Ziekenhuis aan de Sprengenweg 68 te Apeldoorn op 75-jarige leeftijd. Het ziekenhuis is enige jaren geleden gesloopt. De schouwarts vermeldt in de overlijdensverklaring dat Schulze was overleden aan “myodegeneratio cordis”. Uit de akte blijkt eveneens dat Schulze als sigarenwinkelier werkzaam was.** Hij liet zijn vrouw en twee dochter achter. De begrafenis vond plaats op 18 maart 1943 om 14.30 uur op begraafplaats ‘Heidehof’ in het dorp Ugchelen van de gemeente Apeldoorn (De Residentiebode; 17-3-1943). Oude Klassegraven, Klasse 2, Graf 66.

 

Discografie:

In zijn tijd bij de Volksoper maakte Schulze als Johannes Reinhardt zeker 15 grammofoonplaten.

Odeon; maart/november 1907, Wenen

1. Puccini – Tosca: “E lucevan le stelle” 63112

2. Bizet – Carmen: “Cavatine van Don José” 51108 63016

Zonophone; 1908, Wenen

3/4. Puccini – Tosca: “O dolci mani” / “E lucevan le stelle” X-22930

5. Verdi – Rigoletto: “Quartett” met Berta Kiurina (s), Hans Melms (b) en Anna von Kellersperg (m) X-24392 12840u

6. Donizetti – Lucia di Lammermoor: “Sextett” met Berta Kiurina, Hans Melms, Gerhard Stehmann (bs), Anna von Kellersperg en Hans Ritter X-24393 12831u

7. Rossini – Guillaume Tell: “O Mathilde” met Hans Melms (b) X-24438 12838u

8. Mascagni – Cavalleria Rusticana: “Nein, nein, Turiddu” met Laura Hilgermann (s) X-24439 12972u

HMV; 1908, Wenen

9/10. Puccini – Tosca: “E lucevan le stelle” / Verdi – Il Trovatore: “Ah! si, ben mio” HMV 10855

Pathé; 1910(?), Wenen

11. Verdi – Rigoletto: “Quartett” met Pohlner, Paalen en Schwarz 51175

12. Meyerbeer – Les Huguenots: “Ihr Wangenpaar” 51176

13. Verdi – Traviata: “Komm, lass’ uns fliehen” met Pohlner 51181

Odeon; 1910(?), Wenen

14. Flotow – Martha: “Ach so fromm” 63121

15. Verdi – Il Trovatore: “Di quella pira”

Bronvermelding:

* Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)

** André Evers