In de serie ‘Nederlandse premières’ worden de eerste opvoeringen van opera’s in Nederland belicht. In deel 19: ‘Rigoletto’ van Giuseppe Verdi (1813-1901).
De opera ‘Rigoletto’ van Giuseppe Verdi (1813-1901) beleefde zijn wereldpremière op 11 maart 1851 in het Teatro La Fenice van Venetië. De Nederlandse première was op dinsdag 13 november 1860 door het Italiaansch Opera-Gezelschap in de Stadsschouwburg van Amsterdam. De rolverdeling was als volgt:
Rigoletto – Enrico Crivelli
Gilda – Noémi de Roissy
Duca – Agostino Dell’Armi
Sparafucile – Giovanni Capponi
Maddalena – Angiolina Baldi
Monterone – Antonio Borella
Giovanna – Angela Cravero
De Italiaanse bariton Enrico Crivelli (1820-1870) studeerde bij Eliodoro Bianchi en debuteerde in 1841 aan het Teatro Filarmonico van Verona als Filippo in ‘Beatrice di Tenda’ van Bellini. In 1859 zong hij in de Scala van Milaan de rol van Manfredo in ‘Il Giuramento’ van Mercadante, in ‘Matilde di Shabran’ van Rossini en Nevers in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer. In 1860 trad hij op in de Scala in ‘La Cenerentola’ naast Carlotta en Barbara Marchisio, in ‘I Puritani’ en ‘La Traviata’. In Nederland zong Crivelli bij het Italiaansch Opera-Gezelschap in het seizoen 1860/1861 naast Rigoletto nog als Manfredo in ‘Il Giuramento’ en Oroveso in ‘Norma’.
De Franse sopraan Noémi de Roissy werd in 1824 geboren en nam op aanraden van Meyerbeer zanglessen bij Nourrit en Bordogni. Zij maakte haar operadebuut op 16-jarige leeftijd in Bordeaux als Matilde in ‘Guillaume Tell’ van Rossini. Op 17 mei 1841 maakte zij zonder repetitie haar debuut bij de L’Opéra de Paris als invalster in de rol van Alice in ‘Robert le Diable’ van Meyerbeer. Vanwege haar succes ontving zij van de L’Opéra een engagement voor vijf jaren. Bij het Italiaansch Opera-Gezelschap zong zij in het seizoen 1860/1861 in diverse rollen, waaronder naast Gilda ook Elvira in ‘I Puritani’, Alice in ‘Robert le Diable’ en de titelrollen in ‘Lucia di Lammermoor’ en ‘Maria di Rohan’.
De Italiaanse tenor Agostino Dell’Armi zong Duca ook in de eerste uitvoering van ‘Rigoletto’ in Palermo in februari 1953. Hij was tevens de eerste Renzo in de wereldpremière van de opera ‘I Promessi Sposi’ van Ponchielli in Cremona op 30 augustus 1856. Bij het Italiaansch Opera-Gezelschap zong hij in het seizoen 1860/1861 nog als Viscardo in ‘Il Giuramento’.
De productie van ‘Rigoletto’ werd door het Italiaansch Opera-Gezelschap in Nederland nog op 15 november 1860 herhaald met dezelfde bezetting. De tenor Giuseppe Fancelli verving voor de uitvoeringen op 17, 20, 27 en 29 november 1860 Agostino Dell’ Armi als Duca.
“Wij vermelden met genoegen, dat de eerste uitvoering van Verdi’s Rigoletto, door het Italiaansche opera-gezelschap op gisteren avond, volkomen heeft beantwoord aan de gunstige verwachting […] Al dadelijk haasten wij ons hierbij te voegen, dat de prima donna assoluta, signora Noëmi de Roissi, die daarbij als Gilda heeft gedebuteerd, in de eerste plaats en veel tot het succes van deze voorstelling heeft bijgedragen […] dat Signora de Roissi hare partij uitmuntend gezongen en gespeeld heeft. De bevallige zangeres toch, die, in weerwil van haren nog jeugdigen leeftijd, bewijst reeds gelijkelijk als muziekale en dramatische artiste volleerd te zijn […]
Aan eene even omvangrijke en krachtige, als zuivere heerlijk getimbreerde en zeer welluidende sopraanstern, waarmede zij, zonder te schreeuwen, het krachtige orchest domineert, paart zij eene zoetvloeijende gepolijste zang, eene heerlijke bravour, eene excellente methode, eene voortreffelijke dictie en een meesterlijk expressief spel in houding en gebaren beiden, welke vereenigde hoedanigheden den toehoorder niet alleen treffen, maar hem wegslepen en niet zelden zijn gemoed van aandoening doen trillen.
Voegt men hierbij, dat zij met de grootste gemakkelijkheid, zonder eenige sporen van vermoeidheid te toonen, zingt, en de moeijelijkste en stoutste muziekale phrasen en wendingen van cadenzen, trillers, staccatos, gorgheggis enz. met technische vaardigheid en de meeste zekerheid uitvoert, dan was het wel natuurlijk, dat het auditorium op ondubbelzinnige wijze bewezen heeft, hare verdiensten op juisten prijs te stelten, door haar na elke voordragt met geestdrift toe te juichen en terug te roepen.
Dit was voornamelijk het geval in hare smeltende met de liefelijkste fioritures doorweven voordragt der sierlijke arioso (1e acte 13de scène) “Gualtier Malde… Caro nome”, in het quatuor (4de acte 3de scène), om van vele andere partijen niet te spreken.
Kortom, signora Roissi is als première forte chanteuse, als coloratuur-zangeres en als dramatische kunstenares eene schitterende ster, welker glans zeer veel tot den luister van onze tegenwoordige Italiaansche opera zal bijdragen.
Na deze regtmatige hulde aan het talent der signora Roissi te hebben gebragt, moeten wij, tot ons leedwezen, voor het oogenblik ons oordeel over de overige elementen, die gisteren avond het operapersoneel hebben zamengesteld, in korte trekken teruggeven. Dit ka evenwel gunstig zijn. Bij name heeft de heer Giovanni Capponi (primo basso assoluto) de gunstige meening, die wij omtrent hem hadden opgevat, volkomen bevestigd. Ondanks zijne partij als Sparafucile hem geene gelegenheid geeft, zijne talenten breed te ontplooien, heeft zijn krachtig, vol en zuiver basgeluid en natuurlijk spel algemeen bevallen; zoodat hij voor het opera-gezelschap eene gelukkige aanwinst is […] Ook in de ensemble-stukken was hij uitmuntend. De tweede debutant, de heer Antonio Borella, heeft ons in zijne kleine rol als graaf van Monterone zeer wel voldaan.
Het overige ons reeds bekende personeel heeft zich algemeen zeer verdienstelijk van zijne taak gekweten; ofschoon echter de heer Dell’Armi (tenor) als hertog van Mantua beter op zijne plaats was, schijnt zijn orgaan het publiek niet te bevallen. Diensvolgens zal hij eerstdaags, naar wij vernemen, worden vervangen door den heer Fancelli, welke premier tenor door de buitenlandsche journalistiek zeer geroemd wordt. De heer Fancelli wordt reeds heden of morgen te dezer stede verwacht. De heer Caucci bewijst alzoo, geene opoffering te ontzien om onze dilettanten te bevredigen, die zonder twijfel deze handelwijze van den verdienstelijken directeur naar eisch zullen weten te waarderen en te ondersteunen.
Thans blijft ons nog over met lof te gewagen van den heer Crivelli (bariton), die, als Rigoletto de hofnar, in elk opzigt uitstekend zijne taak heeft volbragt. In deze voor zijne stem en persoonlijkheid geschikte partij, heeft hij tot ons genoegen bewezen, naar den eersten rang te mogen dingen […] De heer Crivelli verdient ook daarom nog lof, dewijl hij zijn tragi-comische rol zoo juist opgevat heeft, zonder die een oogenblik in karikatuur te doen ontaarden.
Mej. Angiolina Baldi was als Madalena allerliefst, en droeg hare kleine partij met frissche stem zoo geheel als het vrolijke en schalksche meisje voor. Wij zouden onbeleefd zijn onvermeld te laten, dat Mej. Angela Cravero hare bescheidene en niet dankbare rol, als Giovanna, naar eisch heeft voorgedragen.
Naar het ons toescheen, heeft eensdeels het feit, dat de voornaamste emplooijen bij het opera-personeel thans zoo wel bezet zijn, anderdeels de herhaalde bijvalsbetuiging en de talrijke opkomst van het publiek – want de zaal was op alle rangen goed bezet – de respectieve artisten meer geïnspireerd. Zoo ook werden de duetten, quartetten enz. uitmuntend en met veel ensemble gezongen en de uitvoeringen in het algemeen door koor en orchest met zorg gesecondeerd.” (Nieuw Amsterdamsch handels- en effectenblad; 15-11-1860)