Op 25 januari 1942 overleed de Belgisch-Nederlandse tenor Désiré Pauwels in Amsterdam.
De heldentenor Désiré Pauwels werd op 22 mei 1861 als Desiderius Clementinus Pauwels geboren te Gent. Hij studeerde aan het Conservatorium van Gent bij Eduard De Vos en Karel Miry (de componist van het Vlaamse volkslied). In 1881 behaalde Pauwels in een zangwedstrijd de eerste prijs – een gouden medaille – en zong geruime tijd als solist bij de Koninklijke Liedertafel ‘Les Mêlomanes’ (Het Vaderland; 12-5-1931). Daarna zou hij een grote rol gaan spelen in de operawereld van Nederland.
1885
Désiré Pauwels trad vanaf het seizoen 1887/1888 op bij het Hollandsch Opera-Gezelschap van Johannes George de Groot. Gedurende drie seizoenen zong hij bij dit gezelschap in de Parkschouwburg van Amsterdam elf nieuwe rollen. Daar maakte de 26-jarige Pauwels zijn debuut op 3 september 1887 als Manrico in ‘Il Trovatore’ van Verdi:
“In den Parkschouwburg werd jl. Zaterdagavond door het Hollandsch-Opera-gezelschap voor t eerst in de Nederlandsche vertaling opgevoerd De Troubadour, (Il Trovatore) van Verdi […] Wat betreft den zang van den Heer Pauwels (Manrico), kan met overtuiging gezegd worden, dat die in hooge mate verdienstelijk was. Hij heeft een krachtig, zuiver en aangenaam tenor-geluid, zingt de hoogste noten zijner partij uit de volle borst, en dat met eene duidelijkheid, gemakkelijkheid en zekerheid, die zeer te roemen vallen. Mocht hij als acteur evenzeer aanspraak maken op dien lof, dan ware hij ongetwijfeld een zeldzame verschijning; doch dit liet, helaas! te wenschen over. Intusschen blijkt hij nu nog geen geroutineerd acteur, bij ernstige studie en volharding zal hij zich ook op dat gebied weten te ontwikkelen. Het bijzondere succes, dat hem Zaterdagavond ten deel viel, (hij werd driemaal achtereen teruggeroepen) zal hem ongetwijfeld tot spoorslag strekken, om zich meer tooneel-routine eigen te maken” (Het Nieuws van den Dag; 6-9-1887)
Zijn tweede rol bij het gezelschap zong hij op 12 november 1887 als Fernando in ‘La Favorita’ van Donizetti (Algemeen Handelsblad; 10-11-1887).
Op 23 februari 1888 huwde Pauwels in Amsterdam de bekende toneelspeelster Sophie van Biene (geboren 13 januari 1854) (Algemeen Handelsblad; 24-2-1888).
Pauwels schreef op 10 maart 1888 geschiedenis toen hij in de Nederlandse première van ‘Otello’ van Verdi in de Parkschouwburg de titelrol zong:
“De heer Pauwels was aanvankelijk wat onzeker maar kweet zich later met veel talent, o.a. in het duo aan het slot der 2e acte, in dat met Desdemona in de 3e acte en in de groote scène in de 4e acte. Ook als acteur maakt hij goede vorderingen” (Algemeen Handelsblad; 13-3-1888)
“De Heer Pauwels in de titelrol heeft oogenblikken gehad waarvoor hem onverdeeld lof toekomt, hij, die in September nog alles goed moest maken door zijn orgaan, wist in deze figuur hartstocht te leggen, uitdrukking te geven aan gemoedsbeweging, zoo door zang als door gebaar. Wel is deze partij, waarin het meer aankomt op groote, grove trekken, misschien te meer geschikt voor een nog niet geheel gevormd opera-zanger, dan partijen waarin de fijnere trekken van de ziel op den voorgrond treden, maar dit neemt niets weg van de verdiensten van den Heer Pauwels. Wie in zoo korten tijd zulk eene verandering ten goede toont, mag gerust als eene voortreffelijke kracht worden aangemerkt, mits hij steeds blijve streven” (Nieuws van den Dag; 14-3-1888)
“De heer Pauwels (Otello) was flink op zijn plaats; de wanhoop der jalouzie, bij het verdenken zijner Desdemona werd meesterlijk door hem gecreëerd” (Leeuwarder Courant; 15-3-1888)
Ook in het seizoen 1888/1889 bleef Pauwels verbonden aan het Hollandsch Opera-Gezelschap in de Parkschouwburg en zong er op 1 september 1888 de titelrol van ‘Faust’ van Gounod:
“onze Hollandsche opera, dat dit seizoen aanving met Faust van Gounod, en waarin.de titelrol werd vervuld doer den heer Pauwels, wiens zang meestal zeer goed, doch wiens actie nog wel wat te wenschen overliet” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 4-9-1888)
Nog geen acht maanden later werd op 25 oktober 1888 zijn zoon François geboren. François Pauwels werd een bekend advocaat en procureur, maar was daarnaast met name succesvol als schrijver van liedteksten, gedichten en romans. Veel van zijn cliënten zijn door hem als romanfiguren vereeuwigd in zijn boeken.
Désiré Pauwels zong later in het seizoen op 12 januari 1889 de rol van Raoul in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer in de Parkschouwburg:
“De romance van Raoul werd door den Heer Pauwels op verdienstelijke wijze gezongen. Deze zanger toonde hierdoor, dat hij met veel ernst zijn talent ontwikkelt; hij streve voort: de voldoening zal niet uitblijven” (Het nieuws van den Dag; 15-1-1889)
Zijn roldebuut als Éléazar in ‘La Juive’ van Halévy maakte hij op 21 februari 1889 in de Parkschouwburg:
“Voor Pauwels was de partij van Eleasar eene nieuwe en zeer gelukkige créatie. Hij heeft die rol met blijkbaar veel zorg bestudeerd en woekert met zijne schoone stemmiddelen. De Paasch-scène en het geheele 2e bedrijf, het Duo met den kardinaal en de groote Aria aan het slot van het 4e bedrijf, strekten hiervoor ten bewijze. Ook zijn grime was uitstekend en indien hij eenige malen is opgetreden, zal zeker zoowel zang als spel nog zekerder zijn […] Pauwels werd na het 4e bedrijf tot viermalen teruggeroepen” (Algemeen Handelsblad; 23-2-1889)
In de wereldpremière van de opera ‘Brinio’ van Simon van Milligen zong Pauwels op 20 april 1889 de rol van Aquilius in de Parkschouwburg:
“de heeren Orolio (Massa), Albers (Brinio) en Pauwels (Aquilius) zijn door den componist goed bedeeld. Zij hebben allen eene dankbare partij, waarin zij met de gaven, hun geschonken, kunnen woekeren en zij maakten van de aangeboden gelegenheid gebruik. Menig goed oogenblik viel aan te wijzen en zij hadden hunne rollen blijkbaar met zorg bestudeerd. Eens enkele onzekere intonatie mag op rekening worden gesteld van eene eerste voorstelling” (Algemeen Handelsblad; 24-4-1889)
Pauwels zong in het seizoen 1889/1890 bij het Hollandsch Opera-Gezelschap op 5 oktober 1889 de rol van Jean in ‘Le Prophète’ van Meyerbeer in de Parkschouwburg naast Cornélie van Zanten als Fidès:
“Pauwels die de titelrol vervulde, had zijns moeilijke partij blijkbaar met veel zorg bestudeerd en slaagde over het algemeen in zijne nieuwe créatie gelukkig […] waarin zijn geluid krachtig en zuiver klonk, terwijl hij zijn glanspunt bereikte in het groote duo met Fidès in het 5e bedrijf” (Algemeen Handelsblad; 9-10-1889)
Op 30 november 1889 was hij als Duca in ‘Rigoletto’ bij het Hollandsch Opera-Gezelschap onderdeel van een nieuwe bezetting (Algemeen Handelsblad; 30-11-1889).
1890
Désiré Pauwels had op 18 januari 1890 veel succes als Arnold in ‘Guillaume Tell’ van Rossini in de Parkschouwburg van Amsterdam naast Johan Schmier als Walter:
“Niet minder voldeed Pauwels in de moeilijke rol van Arnold, dit struikelblok voor vele tenoren. Hij was uitstekend bij stem en zong zijne afmattende partij tot het laatst toe zonder eenig spoor van vermoeienis en zonder zich eenige afwijkingen te veroorloven (in het groote mannentrio gaf hij zelfs den hoogen cis). Ook bracht hij de noodige kleur in zijn zang. Een paar kleine vergissingen, in het eerste duo met Tell en in het 1e gedeelte van evengenoemd trio, worden slechts vermeld „pour acquit de conscience”, maar overigens niets dan lof voor dezen zanger. Meergemeld trio, waarin Schmier op waardige wijze als Walter Furst medewerkte, genoot eene uitstekende vertolking, zoodat daverende toejuichingen weerklonken. Ook de aria „Verblijf voor mij zoo heilig” (Asile héréditaire) in den aanvang van het 4e bedrijf, en het daarop volgend strijdlied met koor: „Volgt mij na tot den strijd (Suivez-moi) werden door Pauwels met zooveel bezieling gezongen, dat de kunstenaar met groote geestdrift begroet en herhaaldelijk teruggeroepen werd. Een welgemeend bravo voor Orelio en Pauwels voor hunne nieuwe scheppingen; de kransen, hun geschonken, waren werkelijk ten volle verdiend” (Algemeen Handelsblad; 21-1-1890)
Pauwels zong op 26 februari 1890 de rol van Edgardo in ‘Lucia di Lammermoor’ van Donizetti in de Parkschouwburg tijdens suboptimale omstandigheden:
“Bij ’t opgaan van het doek deden de heeren Orelio en Pauwels de toegevendheid inroepen wegens ongesteldheid. Deze was dan ook duidelijk merkbaar bij den laatste, maar veel meer nog bij den eerste, die in de 1e acte zoo goed mogelijk stand hield, doch voor den aanvang der 2e deed meedeelen, dat hij dien avond onmogelijk verder kon optreden. Gelukkig redde de heer Poons in zooverre de zaak, dat hij, die ook de rol van Ashton bestudeerd had, in zijne plaats trad, en als Raimondo vervangen werd door den heer De Nobel. Onder deze omstandigheden voegt het ’t oordeel over de opvoering van Lucia op te schorten. De medewerkenden deden hun best” (Algemeen Handelsblad; 1-3-1890)
Het Hollandsch Opera-Gezelschap ging in het seizoen 1890/1891 verder onder de naam Nederlandsche Opera. Op 17 januari 1891 zong Pauwels bij dat gezelschap de rol van Masaniello in ‘La Muette de Portici’ van Auber in de Parkschouwburg naast Cornélie van Zanten als Fenella en Henri Albers als Pietro:
“De Heer Pauwels had als Masaniello zeer schoone oogenblikken, vooral in de plaatsen waar hij kracht kon ontwikkelen. maar hij leed blijkbaar onder een verkoudheid. Daardoor klonk de stem, vooral in het mezza-voce, niet helder, en had hij te kampen met de zuiverheid. Ongetwijfeld zal Pauwels, zoodra zijne stem weder geheel te zijner beschikking staat, eene zeer schoone vertolking van deze partij te genieten geven, want nu reeds was hij, b.v. in het Duo van het tweede bedrijf, in het begin van hetzelfde bedrijf, in de groote scène van het vierde bedrijf zeer te loven. Zijne opvatting heeft gloed en leven en zijn persoonlijkheid leent zich zeer goed voor de figuur van Masaniello. Het Duo van de heeren Pauwels en Albers voldeed zoo goed, dat zij toegaven aan den wensch om dit nummer te herhalen” (Het Nieuws van den Dag; 23-1-1891)
Op 26 februari 1891 zong Pauwels met de titelrol van ‘Lohengrin’ in de Parkschouwburg zijn eerste Wagnerrol:
“De Heer Pauwels heeft zich met talent van zijn moeilijke taak gekweten. Zijn stem is voor de groote oogenblikken een weinig te bleek; voor de uitdrukking van teederheid leent zich daarentegen zijn orgaan zeer goed. Wanneer de Heer Pauwels nog in eenige voorstellingen zal hebben meegewerkt en hij dus met meerdere vrijheid zijn partij zal spelen, zal hij op niet onwaardige wijze de beide eerstgenoemden ter zijde staan. Ik meen hem echter den ernstigen raad te mogen geven, om deze partij eens met een kunstenaar door te nemen, die hem de noodige wenken kan geven met betrekking tot de wijze van Wagner’s werken sprekend te zingen of zingend te zeggen. Menig oogenblik moet veel meer kracht van uitdrukking hebben, en de Heer Pauwels bezit, naar ik meen, de middelen, om die plaatsen tot haar recht te doen komen. Toch, ondanks mijne opmerkingen, breng ik gaarne dezen kunstenaar een woord van lof; hij oefene zich, hij late deze kunst in zijn binnenste tot rijpheid komen, en ik houd mij overtuigd, dat hij ons menig aangenaam oogenblik zal kunnen verschaffen” (Het Nieuws van den Dag; 2-3-1891)
Tijdens de wereldpremière van de opera ‘Albrecht Beiling’ van Henry F.R. Brandts Buijs op 29 maart 1891 in de Parkschouwburg zong de Pauwels de partij van Vasmer:
“Pauwels zong de meer ondergeschikte partij van Vasmer met veel warmte en zijne coupletten “‘k Sta eenzaam en verlaten” vielen zoo zeer in den smaak, dat hij bij de voorstelling van Maandag, welke ik bijwoonde, het laatste couplet moest herhalen. Ook ik breng dien zanger gaarne hulde voor zijne vertolking, maar geef hem in overweging de lettergrepen in de woorden verlaten, uren en klinken, die op meer dan één noot gezongen worden, beter te binden; men hoort thans b.v. la-ha-ha-ten enz.” (Algemeen Handelsblad; 3-4-1891)
Zijn eerste optreden in het nieuwe seizoen 1891/1892 van de Nederlandsche Opera was op 7 oktober 1891 als Turiddu in ‘Cavalleria Rusticana’ van Mascagni in de Parkschouwburg*.
Verder zong hij op 7 november 1891 Don José in ‘Carmen’ van Bizet in de Parkschouwburg naast het echtpaar Orelio als Carmen en Escamillo:
“evenzoo werd aan de heeren Pauwels en Orelio ieder een rooktoestel geschonken. Het talrijk opgekomen publiek stemde onder langdurig applaus met deze ovatie in. In den loop van den avond werd aan Mevrouw Orelio een bouquet en aan den Heer Pauwels een krans aangeboden” (Het Nieuws van den Dag; 17-11-1891)
De voorstelling van ‘L’Africaine’ van Meyerbeer in de Parkschouwburg was al een paar keer uitgesteld en werd uiteindelijk voor het eerst gespeeld op 19 december 1891. Pauwels zong de rol van Vasco da Gama:
“Pauwels (Vasco de Gama) en Orelio (Nelusko) handhaafden vooral hun goeden naam; ik zou zelf niet durven beslissen, wie van hen het beste was; ik heb beiden even hartelijk toegejuicht na het einde van elk bedrijf” (Algemeen Handelsblad; 22-12-1891)
“Ook den Heer Pauwels vond ik als Vasco de Gama te prijzen. De groote kracht, die deze partij vereischt, is in overeenstemming met het orgaan van Pauwels. Ook de gloed, die een der kenmerken is van Pauwels’ talent, komt hem in deze figuur vol jeugdige geestdrift zeer te stade. Ofschoon ik zoo gaarne zou zien dat deze zeer begaafde kunstenaar nog een weinig meer aandacht wijdde aan de speciale studie van de toonvoortbrenging, hoor ik hem toch steeds met werkelijk genoegen, wijl er in zijn voordragen een zekere mate van naïviteit blijft heerschen. Niet altoos treft hij geheel het juiste, niet op alle plaatsen pareert zijn orgaan, maar natuur en warme kunstenaars-natuur merkt men bij hem steeds op. En juist daarom beviel mij zijn Vasco de Gama, zijn jeugdige, geestdriftvolle held zeer goed. Een bravo! voor zijne vertolking” (Het Nieuws van den Dag; 30-12-1891)
In de wereldpremière van de opera ‘Floris V’ van Richard Hol op 9 april 1892 in de Parkschouwburg zong Pauwels de titelrol:
“De hoofdrollen zijn toebedeeld aan mevr. [Clémence, red.] Dirkx-van de Weghe, mej. [Jeanne, red.] Van Berghen, de heeren Pauwels, [Charles, red.] Arnoldi, [Henry, red.] Engelen en andere goede krachten” (Algemeen Handelsblad; 12-4-1892)
In het seizoen 1892/ 1893 voegde Pauwels op 10 december 1892 een andere glansrol aan zijn repertoire toe met de titelrol in ‘Robert le Diable’ van Meyerbeer in de Parkschouwburg:
“Pauwels, die de titelrol vervulde, had evenzeer menig gelukkig oogenblik en werd aan het einde van het eerste bedrijf met een lauwerkrans gehuldigd” (Algemeen Handelsblad; 11-12-1892)
Tijdens de wereldpremière van de opera ‘Leiden Ontzet’ van Cornelis van der Linden op 1 april 1893 in de Parkschouwburg zong Pauwels de rol van jonkheer Maurits van Bevervoorde:
“De hoofdpartijen waren in handen van Mevr. Dirckx v. d. Weghe (Elisabeth), Mevr. [Martha, red.] v. Ophemelt Schwencke (Maryke) en de heeren Engelen (Van der Werff), Pauwels (v. Bevervoorde), [August, red.] Van Gheluwe (Valdez), [August, red.] Van der Hoeck (v. d. Does) en Orelio (Klaas van Noort)” (Het Nieuws van den Dag; 5-4-1893)
“De beide eerste-tenoren, de heeren Pauwels en Van Gheluwe, onderscheidenlijk Van Bevervoorde en Valdez, zijn beiden zeer middelmatige tooneelspelers, maar als zangers bewezen zij wederom tot de beste krachten van de opera te behooren, al was voor laatstgenoemden ténorléger de partij van Valdez wel wat zwaar” (Algemeen Handelsblad; 9-4-1893)
In het seizoen 1893/1894 zong Pauwels zijn volgende roldebuut op 9 december 1893 als Canio in ‘Pagliacci’ van Leoncavallo in de Parkschouwburg:
“De uitvoering is van de zijde van het mannelijk personeel, en in ’t bijzonder wat Pauwels en Orelio betreft, zeer te loven. De twee genoemde personen hebben hunne rollen ernstig overdacht en er karakters uit gemaakt” (Het Nieuws van den Dag; 14-12-1893)
“zoo werd de Heer Pauwels, de gevierde tenorzanger tot driemaal toe teruggeroepen en aan het slot werd hem een krans aangeboden” (Het Nieuws van den Dag; 14-12-1893)
“Met veel talent werd door Pauwels ook de slotsène vertolkt; langzamerhand werd hij meer en meer ontroerd, tot hij eindelijk, niet meer zichzelf meester, Nedda aangrijpt, haar doorsteekt en, in Silvio, die aansnelt om zijn geliefde te redden, den minnaar ziende, ook hem doodelijk wondt” (Het Nieuws van den Dag; 15-12-1893)
“De zanger Pauwels ontving twee kransen” (Het Nieuws van den Dag; 16-12-1893)
Pauwels trad op 22 februari 1894 op in de rol van Radamès in ‘Aida’ van Verdi in de Parkschouwburg:
“Pauwels is in de partij van Radamès werkelijk voortreffelijk, zoowel wat zang als wat fierheid van houding betreft” (Het Nieuws van den Dag; 26-2-1894)
Op 1 maart 1894 ging Johannes de Groot verder met een operagezelschap onder de naam Nederlandsche Opera-vereeniging en werd de Nederlandsche Opera voorgezet onder leiding van Cornelis van der Linden. Désiré Pauwels bleef optreden bij de Nederlandsche Opera, waar hij weer veel nieuwe rollen aan zijn repertoire toevoegde. Op 7 april 1894 vertolkte hij George in ‘I Rantzau’ van Mascagni in de Parkschouwburg:
“De partij van Pauwels, George Rantzau, is zeer ondankbaar. Met uitzondering van den samenzang met Louise in het laatste bedrijf, bevat deze partij niets dan kleine brokstukken. Hoe kan een persoon in zulke kleine, bijna onsamenhangende phrasen zijn gewaarwordingen naar waarheid uitdrukken? Met talent vervulde Pauwels zijn partij, en in het laatste bedrijf wist hij zich herhaaldelijk te doen toejuichen” (Het Nieuws van den Dag; 14-4-1894)
“Orelio heeft het leeuwenaandeel; hij heeft prachtig gezongen. Ook de heeren Engelen en Pauwels steunden hem hierin. Do rol ran „Jacob Rantzau”, door Schmier gezongen, is te weinig uitgewerkt, en die van „Lebel” in ’t geheel niet. Aan mevr. Engelen komt aller lof toe voor hare interpretatie van de rol van „Louise”; zij heeft met Pauwels in ’t laatste bedrijf heel wat geluid gegeven” (Haagsche Courant; 14-4-1894)
“Den heer Pauwels (George) vond ik niet gelukkig. Het is mij trouwens niet duidelijk waarom de heer De Groot niet deze partij aan een lyrischen tenor heeft toevertrouwd. Nu zong en acteerde de heer Pauwels, zooals hij in de Aïda en de Hugenoten zingt en acteert” (Algemeen Handelsblad; 15-4-1894)
In het nieuwe seizoen 1894/1895 zong Pauwels bij de Nederlandsche Opera op 4 september 1894 in de Nederlandse première van de opera ‘Rienzi’ van Wagner de titelrol in de Stadsschouwburg te Amsterdam:
“Pauwels heeft in de rol van Rienzi kranig gezongen. Van de eerste tot de laatste noot klonk zijn mooi orgaan steeds even frisch en blijkbaar had de kunstenaar zich met ijver en zorg voorbereid voor zijn zeer zware partij” (Algemeen Handelsblad; 5-9-1894)
“Onder de hoofdpersonen stak de Heer Pauwels boven alle anderen kolossaal uit. Het was eene schoone creatie, en het prachtig orgaan van onzen gevierden tenor bleef tot het laatst toe onvermoeid. Het zou mij te ver voeren in bijzonderheden te treden, want ik zou bijna alles moeten loven; een paar aanmerkingen wil ik echter niet verzwijgen: n.l. in het beroemde gebed moet meer warmte ontwikkeld worden; de mordent, zeer juist van onderen genomen, kon breeder geweest zijn; ook geve de Heer Pauwels acht op zijn uitspraak van den klank ij of ei; hij vergelijke die eens met de uitspraak van een geboren Noord Nederlander” (Het Nieuws van den Dag; 7-9-1894)
1895
Désiré Pauwels zong op 29 januari 1895 de rol van Roméo in ‘Roméo et Juliette’ van Gounod in de Stadsschouwburg van Amsterdam naast Louise Heymann als Juliette:
“mej. Heymann scheen mij zenuwachtig en de heer Pauwels niet best bij stem. Op den duur verdwenen echter die verschijnselen; mej. Heymann herwon hare zelfbeheersching en zong zoo schoon als altijd, niet enkel met groote keelvaardigheid maar inderdaad met leven en warmte, vooral in het duo in het vierde bedrijf; de heer Pauwels had in het tweede bedrijf zijn stem weder geheel in zijn macht en deed ons weer genieten van zijn hartstochtelijke voordracht, en zijn glanzige stem, die vooral in het mezza voce mooi klonk. Hem viel een krans ten deel, doch te recht stond Romeo een deel daarvan af aan Julia; ook zij had een bloemeke verdiend” (Algemeen Handelsblad; 1-2-1895)
De volgende première in dat jaar was op 12 februari 1895 met ‘L’Attaque du Moulin’ van Alfred Bruneau in de Stadsschouwburg te Amsterdam. Pauwels zong de rol van Dominique en de componist dirigeerde zelf de uitvoering:
“Met zijn „Aanval op den molen” heeft Alfred Bruneau gisteravond stormenderhand de harten der Amsterdammers veroverd. De Stadsschouwburg heeft na elk bedrijf gedaverd van de toejuichingen en zoowel na het tweede als na het vierde bedrijf moest de componist, die zelf de eerste voorstelling leidde, ten tooneele verschijnen en werd hem een krans vereerd. Het werk, dat inderdaad rijk is aan dramatische schoonheden en waarvan vooral de orkestratie zeer mooi is, werd goed vertolkt. De hoofdrollen werden vervuld door de dames Kempees (Marcelline) en Engelen (Françoise) [Cato Engelen-Seing, red.] en de heeren Orelio (Merlier) en Pauwels (Dominique) en zij deden over ’t algemeen uitmuntend hun plicht” (Algemeen Handelsblad; 13-2-1895)
“Pauwels was in het tweede bedrijf voortreffelijk. In den aanvang zou ik van hem nog iets eenvoudigers verlangen” (Het Nieuws van den Dag; 14-2-1895)
“De heer Orelio heeft de rol van den nobelen, ronden Merlier kranig weergegeven, de heer Pauwels die van Dominique – een lang niet gemakkelijk geschreven partij! – niet minder mooi” (Algemeen Handelsblad; 14-2-1895)
De wereldpremière van de opera ‘Seleneia’ van Emile von Brucken Fock vond plaats op 5 maart 1895 in de Stadsschouwburg van Amsterdam en hierin zong Pauwels de rol van Heros:
“de Heer Pauwels is als Heros wat men van hem kan verwachten, namelijk de vertegenwoordiger van jeugd, kracht en overmoed” (Het Nieuws van den Dag; 7-3-1895)
“de heer Pauwels was in dracht en uiterlijk inderdaad ideale de vertolker van Heros” (Algemeen Handelsblad; 7-3-1895)
Het laatste roldebuut van Pauwels bij de Nederlandsche Opera in dat seizoen was op 11 april 1895 als Araquil in ‘La Navarraise’ van Massenet in de Stadsschouwburg te Amsterdam:
“De heer Pauwels gaf als sergeant Araquil een lofwaardige creatie” (Algemeen Handelsblad; 18-4-1895)
In het nieuwe seizoen 1895/1986 zong Pauwels bij de Nederlandsche Opera op 24 september 1895 Gaston in Verdi’s bewerking van ‘I Lombardi’ ‘Jérusalem’ in de Stadsschouwburg van Amsterdam:
“Pauwels dan zong inderdaad hoogst verdienstelijk; zijn orgaan klonk in midden en hoog register mooier dan ooit, en zijn mezza voce was verrukkelijk” (Algemeen Handelsblad; 29-9-1895)
Twee maanden later maakte hij op 20 december 1895 zijn roldebuut in de titelrol van ‘Tannhäuser’ van Wagner in de Stadsschouwburg te Amsterdam:
“Pauwels als Tannhauser beijverde zich door duidelijkheid van woord en door nauwkeurigheid van rhytmus zooveel mogelijk in stijl te zingen en wist door zijn nobele houding ook de figuur van Tannhäuser nabij te komen” (Het Nieuws van den Dag; 24-12-1895)
“de zanger toonde het karakter van de Tannhäuser-partij ernstig bestudeerd te hebben en gaf een creatie, die hoogen lof waard is. Zoowel in het tafereel met Venus, als in den zangersstrijd op den Wartburg en in de „Erzahlung” in het derde bedrijf heeft hij mij ten zeerste geboeid; het schoonste leverde hij in den zangersstrijd als hij met stijgenden hartstocht de zinnelijke liefde bezingt, en het geheim van zijn verblijf in den Hörselberg aan den dag brengt om dan door Elizabeth’s tusschenkomst tot het bewustzijn zijner zonde te komen. Jammer, dat Zondag [22 december 1895, red.] een begin van een verkoudheid hem vooral in den aanvang minder goed gedisponeerd deed zijn” (Algemeen Handelsblad; 25-12-1895)
Het laatste roldebuut van dat seizoen maakte Pauwels op 23 april 1896 als Eddin in de eenakter ‘Mara’ van Ferdinand Hummel in de Stadsschouwburg van Amsterdam:
“De hoofdpersonen, mej. Jo Kempees en de heeren D. Pauwels en [Sam, red.] Poons waren zeer verdienstelijk” (De Telegraaf; 24-4-1896)
Pauwels zong vanaf oktober 1897 bij het Théâtre Royal Français de La Haye van Karel van Bijlevelt en A. Lefèvre. Daar voegde Pauwels drie nieuwe rollen aan zijn repertoire toe. Zo zong hij op 13 november 1897 Samson in ‘Samson et Dalila’ in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag naast Nady Blancard als Dalila:
“Als Samson toonde Pauwels alle de hoedanigheden die gij, Amsterdammers, in hem hebt ontdekt en gecultiveerd, die ge hebt weten te apprecieeren, en waarmee hij, blijkens zijne vertolking dezer heldenpartij, gisteravond voor ’t eerst door hem gezongen, weet te woekeren. Het publiek was met deze vertolking ten zeerste voldaan, en wist ook het spel naar waarde te schatten” (De Telegraaf; 15-11-1897)
“Pauwels had ’t zwaar te verantwoorden. Van een “Samson” kon men wat kracht verwachten. Misschien daarom gaf Saint-Saëns hem ook zoo’n zware partij te zingen. Maar Pauwels kon zich, ten minste vocaal, meten met zijn bijbelschen voorganger. Zijn “Souvenez de ton serviteur” -, eene waarschuwing voor de menschen, die in de “Ecroulement du Temple” de groote attractie van den avond zien, – klonk niet minder frisch dan zijne eerste ontmoeting met zijne geloofsgenooten. Hij zong en acteerde over ’t geheel zeer mooi en in den juisten toon en ook zijn verschijning was inderdaad Samson waardig” (Haagsche Courant; 16-11-1897)
Nog geen maand later zong Pauwels op 2 december 1897 alweer een nieuwe rol met Jean in ‘Hérodiade’ van Massenet in de Koninklijke Schouwburg te Den Haag:
“Donderdag werd deze opera voor de eerste maal in dit seizoen te s-Gravenhage opgevoerd en verwierf veel succes. De verschillende hoofdrollen zijn in goede handen: Jean de heer Pauwels” (Algemeen Handelsblad; 5-12-1897)
“Evenzeer te prijzen waren de heeren Pauwels (Johannes) en [Henri, red.] Berriel (Hérodes). Eerstgenoemde voldeed in deze partij veel beter dan bij zijn vorig optreden. Alles klonk natuurlijker en minder geforceerd en in vocaal opzicht verdient de heer Pauwels allen lof. Wat spel betreft, is zijn rol een ondankbare, omdat de librettisten van Johannes een wanstaltige, eigenlijk weerzinwekkende persoonlijkheid hebben gemaakt” (Algemeen Handelsblad; 8-12-1897)
Op 8 maart 1898 vertolkte hij de rol van Matho in ‘Salammbô’ van Ernest Reyer in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag:
“Pauwels heelt de vermoeiende rol van Matho flink gezongen en hem komt alle lof toe, evenals aan [Marius, red.] Samaty, die als opperpriester van Tanit optrad en zich best van zijne taak kwijt. Beide tenoren waren goed bij stem […] Ook Pauwels kreeg tweemaal bloemen” (Haagsche Courant; 30-3-1898)
1900
Désiré Pauwels keerde vanaf 1 september 1899 terug bij de Nederlandsche Opera van Cornelis van de Linden. Nieuwe rollen zong hij bij dit gezelschap in het seizoen daarna. Tussen oktober en december 1900 nam hij de partij van Walther von Stolzing in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ van Wagner op het repertoire in de Stadsschouwburg te Amsterdam:
“Bij de opvoering van dit werk op hedenavond zal de heer Pauwels, die zooals men weet den heer Tijssen in die rol nu en dan vervangt, wederom de partij van Walther von Stolzing zingen” (Algemeen Handelsblad; 14-12-1900)
Aan de wereldpremière van ‘Odja’ van de Duitse componist Karl Dibbern op 29 maart 1901 in de Stadsschouwburg te Amsterdam werkte Pauwels mee in de rol van Geraja. Het geheel stond onder muzikale leiding van dirigent Jacques Coini en de componist zelf was bij de uitvoering aanwezig:
“de heer Pauwels heeft zijn partij met glanzende stemmiddelen gezongen” (Algemeen Handelsblad; 30-3-1901)
“Na het tweede bedrijf werden componist en Coini onder luid gejuich ten tooneele geroepen, waar vooral de heer Dibbern met bloemen en kramen werd gehuldigd, die hij dankbaar en met kwistige hand den uitvoerenden aanbood. De heer Pauwels, dien hij een krans om het hoofd wilde werpen, was weer zoo bescheiden deze hulde aan het adres van den componist te retourneeren” (De Telegraaf; 30-3-1901)
“ook de heeren Pauwels en (Frits, red.] van Duinen zijn goed op hun plaats als Geraja en de Hoogepriester” (Het Nieuws van den Dag; 1-4-1901)
De eerste grammofoonopnamen van operafragmenten werden in Nederland gemaakt in september 1901. Désiré Pauwels zong tijdens deze sessie de arioso uit ‘Pagliacci’ (Gramophone 92064 929B), de ‘Siciliana’ uit ‘Cavalleria Rusticana’ (Gramophone 92069 927B) en ten slotte uit ‘Pagliacci’ het ‘Klaaglied’ (Gramophone 92070 928B).
In het seizoen 1902/1903 trad Pauwels bij de Nederlandsche Opera – nog steeds onder leiding van Cornelis van der Linden – op in twee nieuwe rollen. Op 11 februari 1902 vertolkte hij de huisvriend Trott in ‘Die Abreise’ van Eugen d’Albert in de Stadsschouwburg te Amsterdam:
“Nu geloof ik dat de vertolking hier ook wel iets toe heeft bijgebracht, al moet ik beginnen mevrouw [Anna, red.] Tijssen-Bremerkamp en den heeren [Louis, red.] De Backer en Pauwels hulde te brengen voor de zekerheid en de toewijding waarmede zij hunne partijen vervulden en voor hun levendig spel […] Maar al trachtten de beide heeren zoo los mogelijk te spelen en de juiste intonatie te geven, toch kwamen de heldentenor en de heldenbariton te veel om het hoekje kijken. De heer Pauwels houdt altijd de tranen in de stem” (Algemeen Handelsblad; 12-2-1902)
“De drie uitvoerenden: Gilfen, Louis de Backer; Louise, de vrouw van Gilfen, Mevr. Tijssen-Bremerkamp, en Trott huisvriend, Pauwels, hebben dit muziekblijspel op alleraardigste wijze weergegeven” (Het Nieuws van den Dag; 13-2-1902)
“De heer Pauwels en mevrouw Tijssen waren wat den zang betreft, op hun best, en het stel was van alle drie wel aannemelijk” (Het Volk; 13-2-1902)
De interessante opera ‘Der polnische Jude’ van Karel Weis werd op 4 maart 1902 opgevoerd in de Stadsschouwburg te Amsterdam. Jos Orelio was de herberggier/burgemeester van het Elzasser dorp, Pauwels vertolkte diens aanstaande schoonzoon Christian Brehm en Pieter Koster zong de titelrol:
“Voor den Heer Orelio, die de hoofdpartij in dit werk vervult, is het een succès-stuk. Daarnaast hebben de dames Irma Lozin en Tijssen-Bremerkamp en de heeren Pauwels en van Duinen de hoofdrollen in het werk. Een betere bezetting kan men dus niet wenschen. Bij het publiek had het werk een beslist succes. Dan. de Lange” (Het Nieuws van den Dag; 6-3-1902)
“Mevrouw Tijssen-Bremerkamp en de heer Pauwels („Annette” en „Christiaan”) hebben hunne partijen hoogst loffelijk vervuld” (Algemeen Handelsblad; 8-3-1902)
“We volgden ’t ook met eenige belangstelling, omdat we er eenmaal voor zitten, en de heer Orelio zijn rol wel goed vervulde. Zijn omgeving wordt daarbij bevredigend getypeerd, door Pauwels, Van Duinen, [Jules, red.] Schürmann en Koster, mevrouw Thijssen, juffrouw Lozin” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 11-3-1902)
Pauwels opende het seizoen 1902/1903 van de Nederlandsche Opera op 2 september 1902 in de titelrol van ‘Les Contes d’Hoffmann’ van Offenbach in de Stadsschouwburg te Amsterdam:
“Pauwels, Hoffmann. Een zeer gelukkige creatie vol levendigheid en fantazie” (Het Nieuws van den Dag; 4-9-1902)
“terwijl de heer Pauwels gehuldigd werd met een reuzenkrans” (Nieuwsblad van het Noorden; 4-9-1902)
Daarna ontstonden er financiële problemen voor de Nederlandsche Opera:
“Volgens het V.a.d. kon gisteren, betaaldag van artisten der Nederlandsche Opera, aan de hoofdsolisten geen worden uitgekeerd wegens den ongunstige toestand der kas; uitstel gevraagd en gegeven tot Zaterdag” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 18-10-1902)
“Voor de aangekondigde voorstelling van Carmen waren dan in den Stadsschouwburg zeer weinigen opgekomen. Zeer waarschijnlijk ten gevolge van de mededeeling der solisten van Zaterdagavond was de zaal slecht bezet, geheel tegen de gewoonte van Zondagsavonds. Op den bepaalden tijd verscheen het orkest in de zaal, en de dirigent, de Heer Richard Hageman, nam op zijn zetel plaats. De ouverture werd gespeeld; het scherm verrees en een bonte schare soldaten, Spaansche burgers en cigarettenmaaksters stond zoodanig gegroepeerd op het tooneel, alsof ook de voorstelling zou aanvangen. Doch toen verscheen de Heer Van der Linde ten tooneele en richtte het woord tot het publiek. Tot zijn groot leedwezen moest hij mededeelen, dat de voorstelling niet kon doorgaan. De solisten, die dien avond moesten optreden, waren weggebleven. Hij deelde voorts mede, dat hun Zaterdag was aangezegd, Zondag in het lokaal Parkzicht te komen, waar zij hun gage konden in ontvangst nemen. Zij waren echter ook daar niet verschenen, doch namens hen kwam de Heer Mr. Biederlack, die de salarissen weigerde in ontvangst te nemen, omdat dit eene verkorting van hunne rechten zou zijn, wat de Heer van der Linden niet kon begrijpen. Om hun echter bepaald in mora te stellen, was Zondag den President der Rechtbank verzocht nog dienzelfden dag den deurwaarder aan het werk te mogen stellen, om de solisten exploit te mogen doen tot het aanbieden van het geld, waarin dan tevens zou opgesloten liggen, dat zij gehouden zouden zijn, des avonds mede te werken.
Zoo gingen te ongeveer 6 uur de deurwaarder Challa met zijn getuigen aan de woningen der solisten. In weerwil daarvan waren zij niet verschenen in den schouwburg, en zoo moest tot het laatste oogenblik worden gewacht, om het feit van hun wegblijven te constateeren. Het teleurgestelde publiek kon het geld aan het bureau terugontvangen. In zijn toespraak tot het publiek vond de Heer Van der Linden nog aanleiding er op te wijzen, hoe smartelijk en ondankbaar hij deze handeling van de solisten vond, zij, die tooh 10, 12 tot bijna 25 jaren lief en leed met hem hadden gedeeld, van de opbrengst der opera steeds het leeuwenaandeel hadden genoten, terwijl hij, bij veel moeite en zorgen, alles had opgeofferd. Koor en orkest, die toch vrij wat minder ontvangen, waren hem trouw gebleven en hadden hem zelfs te kennen gegeven inschikkelijk te zullen zijn, wanneer de betalingen bezwaarlijk waren. Openlijk bracht de Heer Van der Linden hun daarvoor dank, waarop applaus van het publiek volgde. Men wilde hem failliet laten verklaren, maar waarom? Omdat hij een paar dagen met salarisuitkeering ten achteren was; maar dat geschiedde toch wel meermalen in groote ondernemingen” (Het Nieuws van den Dag; 9-12-1902)
De Nederlandsche Opera zou het seizoen uitspelen met andere solisten. De prominente oud-solisten van het gezelschap gaven in eerste instantie op 19 december 1902 als Vereenigde Artiesten van Nederlandsche Opera-vereeniging een uitvoering van ‘Faust’ in de Stadsschouwburg van Haarlem met Pauwels in de titelrol:
“De doleerenden der Nederl. Opera hebben 19 December in den Stadsschouwburg te Haarlem Faust, de bekende opera, gezongen en gespeeld. Hoewel de opkomst van het publiek bijster gering was, had dit op den ijver der optredenden geen invloed. Merkbaar was het, dat allen hun uiterste best deden en zelfs anders koelen en onverschilligen warm en vol ijver waren. De koren werden voornamelijk door solisten gezongen” (Het Nieuws van den Dag; 22-12-1902)
* Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)