augustus 2016
De Franse repetitor Janine Reiss werd geboren in 1921. Als repetitor en klavecimbeliste werkte zij met de belangrijkste zangers en dirigenten van de tweede helft van de twintigste eeuw. Met het boek ‘La Passion Prédominante de Janine Reiss; La Voix Humaine’ van Dominique Fournier staat “de diva in de schaduw” Janine Reiss zelf even in de schijnwerpers.
‘La Passion Prédominante de Janine Reiss; La Voix Humaine’ vertelt over de buitengewone carrière van repetitor Janine Reiss en onthult de geheimen van haar vak. Zij studeerde vanaf haar veertiende piano, klavecimbel, harmonie, contrapunt, improvisatie en compositie. Dit stelde haar in staat om een partituur a prima vista te vertalen in een pianospel en tegelijkertijd naar de zangers te luisteren. Zo is zij bij machte om als repetitor – de “Maître de Chant” is mogelijk nog een betere naam – zangers te helpen om hun partijen te leren. Daarnaast helpt zij hen om de diepere aard van hun personages te ontsluieren. Het is – zoals zij het zelf zegt – de zoektocht naar de kleur, de klank, het gevoel en de uitdrukking achter elke noot.
In ‘La Passion Prédominante de Janine Reiss’ herinnert zich haar opleiding en haar carrière. Zij werd begin jaren vijftig repetitor en klavecimbeliste bij het orkest van de Radiodiffusion Française. Men leest hoe zij Denise Duval en Francis Poulenc eind jaren vijftig assisteerde bij de voorbereidingen van de Poulenc-opera’s ‘Dialogues de Carmélites’ en ‘La Voix Humaine’. Hoe Georges Prêtre haar meenam naar de Scala voor ‘Samson et Dalila’, hoe zij in 1968 a prima vista onder leiding van Pierre Boulez vanuit de partituur de klavecimbel moest spelen in ‘Symphonie de Psaumes’ van Stravinski in Parijs, over de ruzie met Régine Crespin en over ‘Carmen’ en over ‘Manon’. Daarnaast vertelt Reiss over haar persoonlijke én arbeidscontact met Maria Callas vanaf 1960 in Parijs – gedurende vijf plaatopnamen – en hoe zij van het overlijden van de sopraan vernam. Ook is het interessant om te lezen dat Callas nog plannen had om de partij van Charlotte in ‘Werther’ voor de grammofoonplaat op te nemen.
Janine Reiss hielp verder zangers als Teresa Berganza, Jane Berbié, Plácido Domingo, Renée Fleming, Nicolai Gedda, Jessye Norman, Luciano Pavarotti, Neil Shicoff, Tatiana Troyanos en Eva-Maria Westbroek en begeleidde als pianiste onder anderen Martina Arroyo, Christa Ludwig, Mady Mesplé, Julia Migenes, Edda Moser, Ruggero Raimondi, Teresa Stich-Randall, maar ook David en Igor Oïstrakh. Reiss werkte daarnaast nog met dirigenten als Herbert von Karajan, James Levine, Lorin Maazel, Seiji Ozawa, Michel Plasson en Simon Rattle (voor ‘Pelléas et Mélisande’ in Amsterdam). Tevens adviseerde zij directeuren van operafestivals als Edinburgh, Aix-en-Provence en Orange. In 1973 werd Reiss gevraagd als “directrice des études musicales” van de Opéra de Paris en daar werkte zij ruim dertig jaren totdat Gerard Mortier er in juli 2004 directeur werd en haar aan de kant zette.
De tweede helft van ‘La Passion Prédominante de Janine Reiss’ is gewijd aan bespiegelingen van Reiss over de stem, interpretatie en het beroep van zanger. Het zijn veelal algemeenheden die helaas niet heel veel nieuwe verkondigingen bevatten. En over diverse opvattingen zou men met haar kunnen redetwisten. Zo beweert zij bijvoorbeeld dat de Franse huig “r” praktisch in het strottenhoofd ontstaat. Haar opmerking dat ‘Carmen’ in Frankrijk na de dood van Bizet nooit in de originele versie is gespeeld, totdat de Royal Opera House van Londen het origineel in de jaren zestig opvoerde, is onjuist. De Opéra-Comique hernam ‘Carmen’ in oktober 1883 in de oorspronkelijke editie en ook daarna werd deze versie door het gezelschap nog vaak gespeeld, soms evenwel met muzikale versieringen tijdens de dialogen. En het is op z’n zachtst gezegd naïef dat Reiss niets merkte van de moeilijkheden die de zangers tijdens de opnamen van de operafilm ‘Don Giovanni’ uit 1979 ondervonden met regisseur Joseph Losey.
En zo perfectionistisch als Janine Reiss overkomt in haar werk, zo bol staat het boek van de slordigheden: voorbeelden hiervan zijn ‘Dialogue des carmélites’, ‘Cenerentola’, ‘Louisa Miller’, Auguste Everding, Pierre Derveaux, Amin Jordan, Eda Moser, Ferrucio Furlanetto, Teresa Stich-Randal, Lilli Lehman en Marylin Horne. Placido Domingo mist zijn acento agudo, Élisabeth Schwarzkopf krijgt een Akut, Gérard Mortier een accent aigu, Mimi en Cosi Fan Tutte ontberen hun accento grave op de ì en Christiane Eda Pierre mist haar trait-d’union. Dit boek had als eerbetoon wat dat betreft een zorgvuldiger oog verdiend. Toch is ‘La Passion Prédominante de Janine Reiss’ een fraaie hommage aan de diva in de schaduw, die door de musici op handen wordt gedragen. Het is verhelderend om te lezen dat de prestaties van de musici niet vanzelfsprekend zijn en dat “Maîtres de Chant” als Janine Reiss toezien op de overdracht van operatradities.
Actes Sud, Arles
2013; €18,-
ISBN: 978-2-330-01543-5
160 blz, Paperback