© Rákossy Péter
Boedapest, 13 februari 2016

‘Lear’ in regie van Ponnelle trotseert tand des tijds in Boedapest

De Hongaarse Staatsopera in Boedapest brengt met de originele productie van de wereldpremière van de opera ‘Lear’ een hommage aan de regisseur Jean-Pierre Ponnelle.

De Hongaarse regisseur Ferenc Anger heeft de originele productie van ‘Lear’ van Aribert Reimann (1936) voor de Hongaarse Staatsopera tot leven gebracht aan de hand van video- en fotomateriaal van de wereldpremière. De enscenering toont dat de originele productie van regisseur Jean-Pierre Ponnelle (1932-1988) uit 1978 de tand des tijds heeft doorstaan. Het decor is een heideveld met dorre struiken en rotsblokken. De kostuums zijn fabelachtig en groots en de potsierlijkheid van de macht wordt getoond door overmatige juwelen. De kostuums ofwel onderscheiden, ofwel verbinden de personages; zo vindt Lear zijn alter ego qua kostuum in de Nar. Alleen de werktuigelijke aspecten van de productie doen enigszins verouderd aan. De mechanische siddering van de rotsen en het ophijsen van de aarde – als gevolg van de onrust die Lear roert – doen tegenwoordig technologisch primitief aan.

Aribert Reimann (1936) componeerde gevarieerde vocale partijen en elk personage is muzikaal herkenbaar. De rol van Lear wordt prima gezongen door de – ziek aangekondigde – IJslandse bariton Tómas Tómasson. Hij vertolkte de rol doeltreffend kwetsbaar, acteerde zijn waanzin overtuigend en zong in de finale zijn monoloog met uiterste asthenie. Het karakter van Lear is echter door Reimann helaas ontoereikend uitgediept en de psyche van de koning blijft emotioneel vaag. Het was dan ook aan Tómasson om de innerlijke wonden van Lear met zijn vocale en theatrale middelen weer te geven.

Ook de overige – moeilijke – vocale partijen van ‘Lear’ worden in Boedapest zonder uitzondering uitstekend gezongen. De Nederlandse heldentenor Frank van Aken vertolkt de rol van Edmund met vocaal vermogen en verwoede vitaliteit. Van Aken zong de bastaardzoon ook al in 2008 in de productie van Oper Frankfurt, die op CD verscheen. Dominant met fabuleuze energie overheerst hij het toneel en glansrijk met brede stem resoneert en vervult hij het auditorium. Als zijn halfbroer Edgar kreeg de Amerikaanse countertenor Matthew Shaw van Reimann de meest opmerkelijke partij en zijn karaktercountertenor is volkomen geëigend voor de tragische rol. Van de bariton Edgar transformeert hij naar de countertenor Tom in de beklijvende vocalise van de finale I. De Hongaarse bas-bariton András Palerdi is solide, welluidend en eerbiedwekkend als hun vader Gloster. En ook het Hongaarse damestrio is uitmuntend met de dramatische sopraan Szilvia Rálik als een verbluffende Regan, Éva Bátori als een felle Goneril en Sümegi Eszter als een fraai lyrische Cordelia inclusief hoge Cis.

De Hongaarse dirigent Stefan Soltész en het orkest van de Hongaarse Staatsopera verklinken de verbluffende effecten van Reimanns complexe muziek. De gigantische muur van klank, het barbaarse scala aan percussie en de ongewone orkestrale kleuren worden door Soltész opmerkelijk terughoudend en benaderend gebracht. En zijn tempi zijn opvallend snel, want ‘Lear’ duurt in Boedapest ruim een kwartier korter dan in Frankfurt in 2008.