20-10-2015

De tenor Franz Naval werd op 20 oktober 1865 als Franz Pogacnik in Ljubljana, in Slovenië geboren.

Hij begon zijn opleiding bij A. Nedred in Laibach en voltooide haar bij Joseph Gänsbacher in Wenen. Naval debuteerde in 1888 bij de Opera van Frankfurt als Lyonel in ‘Martha’ van Flotow. Hij bleef zeven jaren in dit operahuis werkzaam en zong tussen 1895 en 1898 bij de Berliner Hofoper. Daar zong hij in 1897 Rodolfo in de Duitse première van ‘La Bohème’ van Puccini. In 1897 werd hij verbonden aan de Hofoper van Wenen, waar hij debuteerde als Alfredo in ‘La Traviata’ en tot 1902 bleef. Hier werkte hij samen met Gustav Mahler. Naval zong aan de Wiener Hofoper onder andere in 1900 Ferrando in ‘Così fan tutte’, in hetzelfde jaar Vaudemont in de Weense première van ‘Iolante’ van Tschaikowski en verder Tamino in ‘Die Zauberflöte’, Don José in ‘Carmen’, Roméo in ‘Roméo et Juliette’ van Gounod, Erik in ‘Der fliegende Holländer’, in de titelrollen van ‘Werther’ van Massenet, ‘Lobetanz’ van Ludwig Thuille, ‘Les Contes d’Hoffmann’ van Offenbach en ‘Faust’ van Gounod, Don Ottavio in ‘Don Giovanni’, Conrad in ‘Hans Heiling’ van Marschner, Turiddu in ‘Cavalleria Rusticana’, Georges Brown in ‘La Dame Blanche’ von Boildieu, Alfred in ‘Die Fledermaus’, Des Grieux in ‘Manon’ van Massenet, Don César in ‘Donna Diana’ van Reznicek, Froh in ‘Das Rheingold’, Adolf in ‘Die Opernprobe’ van Lortzing, Gomez in ‘Das Nachtlager in Granada’ van Kreutzer, Marquis von Chateauneuf in ‘Zar und Zimmermann’ van Lortzing, Tonio in ‘La Fille du Régiment’ van Donizetti, Sylvain in ‘Les Dragons de Villars’ van Maillart, Wilhelm Meister in ‘Mignon’ van Thomas, Duca in ‘Rigoletto’, Almaviva in ‘Il Barbiere di Siviglia’, Sinodal in ‘De Demon’ van  Rubinstein, Harun in ‘Djamileh’ van Bizet, Florestan in ‘Fidelio’, Lyonel, Fenton in ‘Die lustigen Weiber von Windsor’ van Nicolai en Riccardo in ‘Un Ballo in Maschera’ van Verdi. In 1906 gasteerde Naval nogmaals aan de Wiener Hofoper.

Verder gastoptredens brachten hem naar de Hofoper van Dresden (1901, 1902), het Stadttheater van Hamburg (1903), het Theater van Brno (1892), Zagreb (1900), Zürich (1906), Graz (1911), de Koninklijke Opera van Stockholm (1902) en het Berlijnse Theater des Westens (1902).

Naval werkte tussen 1903 en 1908 weer aan de Hofoper van Berlijn. Hier behaalde hij successen aan de zijde van Geraldine Farrar, onder andere in 1903 in de Duitse première van ‘Manon’ van Massenet.

Tussendoor maakte hij op 13 februari 1904 zijn debuut in de Metropolitan Opera van New York als Georges Brown in ‘La Dame Blanche. Hij zong in de Met in 27 voorstellingen als onder andere de titelrol in ‘Faust’, Nemorino in ‘L’Elisir d‘Amore’, Roméo in ‘Roméo et Juliette’ van Gounod, Don José in ‘Carmen’, Alfredo en Turiddu. Ook was hij in 1907 te gast in het Royal Opera House Covent Garden van Londen, onder andere als Hans in ‘Die verkaufte Braut’ van Smetana.

Daarna kwam Naval in 1908 bij de Komische Oper van Berlijn. Na het beëindigen van zijn operacarrière leefde hij als docent in Wenen, waar hij op 9 augustus 1939 overleed. Zijn graf bevindt zich op de Evangelische Begraafplaats Wien-Simmering (IX, 1, 36).

Franz Naval maakte tussen 1899 en 1901 al grammofoonopnamen voor het label Berliner Records in Wenen. Daarna nam hij in 1901, 1902 en 1905 grammofoonplaten op voor het label G & T in Wenen, tussen 1906 en 1909 voor het label Odeon in Berlijn en maakte hij voor Odeon een integrale opname van ‘Cavalleria Rusticana’ en ‘Die schöne Müllerin’ van Schubert.