In de serie ‘Nederlandse premières’ worden de eerste opvoeringen van opera’s in Nederland belicht. In deel 7: ‘Madama Butterfly’ van Giacomo Puccini (1858-1924).

 

De oorspronkelijke versie van de opera ‘Madama Buttefly beleefde zijn première op 17 februari 1904 in het Teatro alla Scala van Milaan en bestond uit twee aktes. De opera werd zeer slecht ontvangen ondanks de medewerking van bekende zangers als sopraan Rosina Storchio in de titelrol, tenor Giovanni Zenatello as Pinkerton en bariton Giuseppe De Luca als Sharpless. De tegenvallende succes was voor een groot deel te wijten aan onvoldoende repetitietijd door de late voltooiing van de opera. Puccini herzag de opera, splitste de tweede akte op in twee akten en bracht nog andere wijzigingen aan. Deze versie werd op 28 mei 1904 voor het eerst uitgevoerd in Brescia en maakte ‘Madama Butterfly’ tot een groot succes.

Vijf jaren later toerde het te Gent gevestigde Italiaanse Operagezelschap van F. Castellano door Nederland met ‘Madama Butterfly’. Zij verzorgden op 17 maart 1909 de Nederlandse première van ‘Madama Butterfly’ in het Grand Théâtre (Schouwburg Van Lier) van Amsterdam:

“Er was in het Grand Théatre een groot publiek, dat de aanvankelijk koele stemming in de zaal deed stijgen en tenslotte zich gedrongen voelde tot warme toejuichingen. Die golden wel de dappere vertolkster der titelrol, signora De Restier, die voornamelijk als actrice in het tweede en het derde bedrijf veel talent aan den dag legde. Doch bovenal moesten die toejuichingen, voor mijn gevoel, gericht zijn tot den componist, van dit prachtvol muzikaal werk” (Algemeen Handelsblad; 18-3-1909)

De sopraan De Restier zong de titelrol van Cio-Cio-San. Mogelijk was zij de echtgenote van de directeur van het gezelschap F. Castellano. Verder is over haar niets bekend.

Guido CiccoliniEchter, de Italiaanse tenor Guido Ciccolini zong hier de rol van Pinkerton aan het begin van een veelbelovende carrière. Guido Ciccolini was een student van de bekende pedagoog Antonio Cotogni. Ciccolini maakte in 1907 zijn debuut als Alfredo in ‘La Traviata’ in het Politeama Azeglio van Bologna. Hij reisde in 1909 door België en Nederland met het operagezelschap van Mme de Restier. Daarna gaf Ciccolini gastoptredens in Engeland, Ierland, Frankrijk, St. Petersburg, Odessa en Waschau. In 1911 ondernam hij met een operagezelschap een tournee door Australië en zong in dat jaar in Sidney naast de sopraan Nellie Melba de titelrol in ‘Faust’. Ciccolini had een ticket voor de RMS Titanic, maar miste de vaart ten gevolge van een verandering in het speelschema van de opera. Hij zong in 1914 in het Teatro Lirico van Milaan in de Italiaanse première van ‘I Quattro Rusteghi’ van Ermanno Wolf-Ferrari. Na 1914 zong hij diverse malen in Boston, in 1915 in Havana (onder andere als Turiddu in ‘Cavalleria Rusticana’), in het seizoen 1918/1919 in de Civic Opera House van Chicago in onder andere ‘Rigoletto’, ‘La Traviata’, ‘Il Barbiere di Siviglia’ en ‘La Boheme’ en in 1922 in het Teatro Century van New York in ‘Tosca’. Thomas Edison legde Ciccolini’s stem van op de plaat. Hieronder bevinden zich titels als “Vesti la giubba” uit ‘Pagliacci’, “Fra poco a me ricovero” uit ‘Lucia di Lammermoor’ en “O sole mio”. Hij zong verder nog in 1926 tijdens de begrafenis van zijn vriend de acteur Rudolph Valentino. Ciccolini nam in 1922 afscheid van het operatoneel.

Ramona GalanSuzuki was de bekende Spaanse mezzosopraan Ramona Galán. Vijf dagen na de Nederlandse première van ‘Madama Butterfly’ zong zij in hetzelfde Grand Théâtre te Amsterdam de titelrol in ‘Carmen’. Galán had gestudeerd in Badajoz en in 1891 haar operadebuut gemaakt in het Teatro Lopez Avila van Badajoz. Daarna ging zij naar Madrid en werd gecoacht door Mattia Battistini. Vervolgens gaf zij optredens in Madrid, Barcelona, Marseille en Gent in rollen als Mercedes in ‘Carmen’ in het Coliseo Recrejos van Lissabon (1896), Marthe in ‘Faust’ in het Teatro Costanzi van Rome (1898), Laura in ‘La Gioconda’ in het Teatro Buen Retiro van Madrid (1900), de titelrol in ‘Carmen in het Teatro Lirico van Madrid (1902), Amneris in ‘Aida’ in het Teatro Tivoli van Barcellona (1905), Azucena in ‘Il Trovatore’ in het Casinâ de la Plague van Marseille (1907), Jane in ‘Germania’ van Franchetti in het Petit Theatre van Gent (1909) en Amneris in het Coliseo Recrejos (1911). Daarna zong zij in Madrid in het Teatro Real rollen als Gaspara in ‘La Dolores’ van Breton (1915/1923) en Lola in ‘Cavalleria Rusticana’ (1918) en in het Teatro de la Zarzuela Amneris (1927). Na haar afscheid zong zij in het koor van het Theater Calderon in Madrid.

Sharpless was de bariton Nistri en Goro de tenor Antonio Antonini. De dirigent was Gioacchino Wehils. Hij dirigeerde in het seizoen 1905/1906 bij de Nationale Opera van Cornelis van der Linden ‘Un Ballo in Maschera’, ‘Rigoletto’, ‘Les Huguenots’ en L’Africaine’. In 1909 was hij terug in Nederland met de Italiaansche Opera uit Gent met vijf producties, waaronder deze Nederlandse première van ‘Madama Butterfly’ en de ‘Carmen’ vijf dagen later met Ramona Galán, maar ook ‘La Bohème’, ‘Pagliacci’ en ‘Cavalleria Rusticana’.

De dag na de Nederlandse première werd de voorstelling van ‘Madama Butterfly’ als herhaald op donderdag 18 maart 1909 in het Grand Théâtre:

“Over deze uitvoering valt niets goeds te schrijven. Het gezelschap als geheel en het orkest vertoonden weer al de tekortkomingen waarop reeds bij de opvoering van ‘La Bohème’ gewezen is. De mise-en-scène geleek naar niets” (Het Nieuws van den Dag; 19-3-1909)

Twee dagen later op zaterdag 20 maart 1909 werd de productie in de Groote Schouwburg van Rotterdam gespeeld:

“Dat het publiek Zaterdagavond niettemin naar ieder bedrijf teekenen van ingenomenheid heeft gegeven, is toe te schrijven aan de vootreffelijke, fijngevoelde dramatische uitbeelding der titelpartij door Signora De Restier. In haar gebaren en haar mimiek, in haar grime en in haar sierlijke figuur leefde wel echt, volkomen illusioneerend, het teere, het ontroerend innige graciel-duftende van ’t Madame Chrysanthème-type. En mede door de expressieve accenten in de eenigszins fragiele stem ging van deze uitbeelding groote bekoring en tragische werking uit. Onder de overige medewerkenden merkten we op een jongen lyrischen tenor met goede stemmiddelen: sigr. Ciccolini (Pinkerton) en den bariton Pompa (Sharpless), die eenige jaren geleden aan de Italiaansche Opera van den heer De Hondt was verbonden. De overige solisten verhieven zich weinig of niet boven het middelmatige.

“In de mise-en-scène was veel te roemen; vooral het Japansch interieur in II en lII was in zijn kleurigheid van bekorend effect. De aankleding had in bijzonderheden zorgvuldiger kunnen zijn. Sommige Japanners in het koor hadden bedenkelijk Europeesche gezichten behouden en Butterfly’s tweejarige zoontje bleek een flink uit de kluiten gawassen vier- à vijf-jarig meisje…” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 23-3-1909)