Hélène Cals, sopraan (1903 – 1937) – deel 2

Hélène Cals was voornamelijk radio- en concertzangeres. Zij zong als coloratuursopraan in opera, oratorium en lied, maar heeft nooit op het toneel gestaan vanwege het slechte operaklimaat in Nederland in die tijd. Haar carrière beperkte zich – mogelijk door de economische crisis van de jaren dertig – slechts tot Nederland.

1932
Hélène Cals zong op dinsdag 16 en 18 februari in de Stadsschouwburg te Amsterdam onder leiding van Pierre Monteux het recitatief en de aria “Non più, tutto ascoltai” uit ‘Idomeneo’ van Mozart en “Frühlingstimmen” van Johann Strauss:

Zoowel aan beide solisten als aan den dirigent en het orkest viel ruimschoots de bijval ten deel van de talrijke toehoorders (Algemeen Handelsblad 17-2-1932)

Uitbundige ovaties voor de soliste Hélène Cals, die Mozart’s recitatief en aria en Johann Strauss’ wals met uiterste gaafheid en beheerschte, lichte vaardigheid voordroeg (Algemeen Handelsblad 19-2-1932)

Hélène Cals, die geheel Nederland kent van de radio, droeg Mozart en Strauss heel zacht, heel voorzichtig voor. Bovendien zong ze niet uit het hoofd en ik geloof, dat het groote muziekblad en haar ietwat gebogen houding bij het muzieklezen aan den klank ook geen goed deden. Het scheen dat de zangeres alleen en uitsluitend dacht aan het produceeren van een mooien, zacht-fluweeligen klank en een preciese coloratuur, maar een vrije vertolking, los van de materie, hebben we niet genoten. Ze zong Mozart en Strauss op dezelfde manier, op één plan, en wanneer men eenige oogenblikken geluisterd had naar de mooie stem, kon men er verder onverschillig bij blijven, want de voordracht bleef egaal en vooral in de Wals (eigenlijk een nummer, dat op een dergelijk concert toch niet thuis hoort) miste men het sprankelende, vroolijke karakter dezer muziek (De Tijd 20-2-1932)

Naar aanleiding van het eerste concert publiceerde het Algemeen Handelsblad op 17 februari 1932 een interessant interview met Hélène Cals, waarin zij spreekt over de Nederlandse muziekwereld van haar tijd:

In een persgesprek heeft mevrouw Rosé Schönberg, de knappe hoofdleerares aan het Amsterdamsche Conservatorium, ons eens verteld, hoe indertijd een klein, achttienjarig meisje bij haar kwam, mager en nog al verlegen, dat zong met een kleine, teere, maar opvallend mooie stem.
Met de groote zorgvuldigheid en het wijze inzicht in de individueele behoeften van iederen leerling, die haar maken tot een van Nederlands beste zang-paedagogen, heeft mevrouw Schönberg dit broze materiaal veredeld, dit frêle plantje langzaam aan opgekweekt. En uit het bedeesde meisje met de groote gaven van stem en muzikaliteit groeide de zangeres Hélène’Cals, thans een van onze bekendste vocalistes, die, als brillante en hoogbegaafde coloratuurzangeres, in het Nederlandsche muziekleven reeds een uitzonderingsplaats inneemt.
Het gebeurt niet zoo heel vaak, dat wij juffrouw Cals op een concert-podium zien. En toch kent heel Nederland, kennen ook velen in den vreemde haar stemgeluid. De radio zendt dikwijls haar aria’s door den aether; en gramofoonplaten hebben verscheiden van haar succesnummers in de huisgezinnen gebracht. “Ik vind het zingen voor radio en gramofoon èrg prettig,” verklaart, op onze vraag, de kunstenares, die nog altijd met groote erkentelijkheid aan haar Conservatorium-tijd terugdenkt. “Natuurlijk brengt het wel bepaalde moeilijkheden niet zich mee — vooral het zingen voor de gramofoon. Daar is in de eerste plaats de tijdklok, waar je onder het zingen nu en dan een blik op moet werpen om da aangegeven limiet niet te overschrijden. En vóór het aan opnemen toe is, zijn dan al eenige repetities vooraf gegaan, waarbij het soms heel wat hoofdbrekens kost, het voor te dragen werk zóó te besnoeien, dat de beschikbare tijd niet overschreden wordt en het stuk uit artistiek oogpunt toch zoo veel mogelijk ongerept blijft! Dan wordt eerst een proefopname gemaakt en van de weeke wasrol klinkt je eigen geluid je weer in de ooren. Is dit alles naar wensch geslaagd, dan begint de eigenlijke opname… op hoop van zegen! Natuurlijk geef je het beste, wat je hebt. Maar o wee, als de begeleidende omstandigheden niet meewerken!
In Duitschland is het me gebeurd, dat een, overigens prachtig geslaagde, opname totaal verknoeid werd door een obstinaat getik in de verwarmings-buizen… En een ander maal heb ik een aria uit ‘Lakmé’ van Delibes zeven maal moeten herhalen omdat de accompagnateur, die het klokkenspel bediende, telkens in zijn partij bleef steken… Ten slotte nam de dirigent de taak van hem over en met succes; maar toen had ik m’n aria, voortdurend in uiterste concentratie, acht maal gezongen…”
“Geven de grillen van de microfoon ook bijzondere moeilijkheden?”
“Inderdaad moet hierbij op allerlei dingen gelet worden: onder meer op houding en juisten afstand. Je verplaatsen tijdens den zang geeft kans op krakende vloerplanken met fatale gevolgen… Tijdens de opname zit een ingenieur met kop-telefoon voortdurend mee te luisteren en bij te regelen, doch deze zeer kundige technici zijn geen muzikanten, hetgeen zekere bezwaren inhoudt. Veel vaker en regelmatiger dan voor de gramofoon treed ik voor de radio op en hier is het personeel, door de langdurige samenwerking, geheel op mijn werkwijze ingesteld. Men maakt de apparaten in orde en weet, dat men mij dan verder mijn gang kan laten gaan. De ervaring als radiozangeres heeft mij geleerd, dat de kopklank, die bij vrouwenstemmen toch altijd iets penetrants heeft, door de radio te scherp overkomt. Ik heb mij er daarom aan gewend, bij de hooge tonen mijn stem in te houden en het hoofd ietwat van de microfoon af te wenden. Met het gevolg, dat, toen ik voor het eerst weer in een concertzaal optrad, men er mij na afloop attent op maakte, dat de kop-tonen matter hadden geklonken dan vóór mijn radiotijd. Onwillekeurig had ik dus hier dezelfde methode toegepast. Door nauwlettende zelfcontrole heb ik dit euvel weer gecorrigeerd, zoodat ik nu bewust met de verschillende eischen van studio en concertzaal rekening houd.
“Dit alles leert men natuurlijk slechts door de ervaring. Ongetwijfeld is zij ook de leermeesteres geweest van Richard Tauber, dien ik een gramofoon-zanger bij uitnemendheid acht. Ik vind Tauber een buitengewoon kunstenaar, een ras-artist, die zich nog meer onderscheidt door zijn enorme muzikaliteit en zijn uitnemend stijlgevoel, dan door de qualiteiten van zijn, relatief kleine, stem.”
“Hinderen u de eenzaamheid en de stilte van de studio niet?”
“Integendeel, ik vind het heerlijk, in deze intieme omgeving te musiceeren, zonder door iets van buiten-af te worden afgeleid. Dat ik mijn publiek niet zie, choqueert mij allerminst.”
“Hoe is uw oordeel, als zangleerares, over het gebruik van gramofoonplaten als leermiddel?”
“Een prachtig middel, waar men, als de geldmiddelen het zouden toelaten, op groote schaal gebruik van zou kunnen maken: zoowel door het voorspelen van opnamen van beroemde artisten, als door het opnemen van de stemmen der leerlingen, die hierdoor een bijzonder goede controle op hun eigen geluid kunnen krijgen.”
“Welk soort muziek,” vroegen wij de kunstenares, die donderdagavond op het Caeciliaconcert in den Stadsschouwburg optreedt, “zingt u het liefst?”
“Uiteraard voel ik mij vooral aangetrokken tot het dramatische genre; ook tot oratoriumwerk als Berlioz’ “Damnation” en Verdi’s Requiem. Maar bovenal tot Mozart. Met welk een ongelooflijke kennis van zaken heeft deze meester zijn aria’s gecomponeerd, waarin iedere passage klinkt, iedere noot doelmatig en verantwoord is! Mozart moet wel de beschikking hebben gehad over uniek stemmenmateriaal.
“Wij kunnen het trouwens ook in onzen tijd ervaren, hoe de Italianen nog altijd in stem en taal het bel canto als het ware mee ter wereld brengen; dat hun eigenschappen als aangeboren zijn, die bij ons door hard werken moeten worden ontwikkeld.
“Een feit is trouwens, dat ons eigen land beschikt over een schat van prachtig stemmateriaal. Hoeveel van dat kostbare materiaal ongebruikt langs de straat loopt, is niet te taxeeren. Weliswaar is voor een goed zanger de stem alleen niet voldoende. Muzikaliteit is daarnaast noodig en slechts door een goede, bijtijds begonnen opleiding kan deze ten volle ontwikkeld worden.
“Ik moet aan het vorige nog toevoegen, dat ook de oude Italiaansche aria’s van Mozart’s tijdgenooten en voorgangers — een Cimarosa, een Paësiello — mij groot genot verschaffen. En laat ik ook Schubert’s liederen niet vergeten!”
“En wat zijn uw plannen voor de toekomst?”
“Dit voorjaar zullen gramofoon-opnamen voor de Odéon te Parijs worden gemaakt. En voor den komenden zomer zijn besprekingen gaande met de BBC. Mijn toekomstdroom blijft altijd: concert-tournees maken in het buitenland. Maar of het daar binnen afzienbaren tijd van zal komen? De andere landen weren thans zooveel mogelijk alle buitenlandsche solisten. Zoo noodig, stellen zij zich zelfs liever tevreden met middelmatige krachten uit het eigen land. Het debiet voor Nederlandsche artisten in den vreemde is minimaal geworden. Hoeveel ellende en misère van dit alles het gevolg is, valt niet te schilderen… Want in ons eigen land is men nog steeds allerminst geneigd, het voorbeeld van andere volkeren te volgen en den landgenoot de voorkeur te geven boven vreemdelingen. Hier vinden buitenlandsche krachten — en niet alleen eminente! — nog altijd gretig onthaal, terwijl tal van landgenooten, die in hun vak heusch niet minder presteeren, in dikwijls zorgelijke en benarde omstandigheden verkeeren, zonder winstgevend emplooi… te meer, omdat ons land immers geen eigen opera-instituut heeft! Wat voor toekomst moeten wij, zangpaedagogen, tegenwoordig onzen begaafden leerlingen voorspiegelen? Werkloosheid in het buitenland, waar men stelselmatig de vreemde kunstenaars weert? Of honger lijden in het lieve vaderland, en een of twee maal per seizoen van je zuurverdiende spaarduitjes een liederavond voor een zaal met vijftig menschen, om althans niet heelemaal in het vergeetboek te geraken?… De vooruitzichten voor Nederlandsche musici, en in het bijzonder voor zangers en zangeressen, zijn op het oogenblik somberder dan ooit tevoren…”
Juffrouw Cals laat niet na, door voorbeelden en namen — welke wij natuurlijk niet kunnen publiceeren — de stelling te bewijzen. ‘t Is nauwelijks noodig, helaas. Het Nederlandsche muziekleven, wij wisten het reeds lang, maakt thans wel héél zwarte tijden door. Plaatselijke vereenigingen en afdeelingen, aangewezen op den steun van milde donateurs plus een gering subsidie, zien zich — het is maar al te bekend — genoodzaakt, hun budgetten meer en meer in te krimpen; een eigen opera hebben wij niet; in vele gevallen worden nog altijd buitenlandsche artisten geëngageerd voor functies, tegen welke waarlijk ook onze Nederlandsche musici wel zijn opgewassen en weegt de attractie van een vreemd-klinkenden naam op tegen den broodnood van velen onzer verdienstelijkste Nederlandsche kunstenaars?
‘t Is een somber onderwerp, waarover nog veel te zeggen zou zijn. Doch laten wij dit artikel besluiten met “angenehmere und freudenvollere” klanken. Laten wij de soliste van deze week, Hélène Cals, gelukwenschen met de omstandigheid, dat zij tenminste, door de AVRO vasten grond onder de voeten heeft en haar optreden van morgenavond inluiden met haar verzekering, dat zij het een groot genot vindt, met Monteux en het prachtige Concertgebouw-orkest te werken.

Helene Cals_trouwfoto_2
Trouwfoto Hélène Cals en Nico Treep
Amsterdam, 13 april 1932

Een huwelijksakte van de gemeente Amsterdam in het archief van Noord-Holland – aktenummer reg.4B;fol.6v – vermeldt van het huwelijk van Nico Treep (1890-1945) en Hélène Cals in Amsterdam op 13 april 1932.

Hélène Cals zong op 19 mei voor de radio in fragmenten uit ‘Le Nozze di Figaro’ van Mozart, waaraan ook de Duitse bas Wilhelm Strienz meewerkte.

Op 10 juli was zij te horen in het Concertgebouw van Amsterdam onder leiding van Eduard van Beinum in een aria uit ‘Die Zauberflöte’ en de concertaria “Ch’io mi scordi dite” van Mozart, de wals uit ‘Roméo et Juliette’ van Gounod en het “Air des Clochettes” uit ‘Lakmé’ van Delibes.

De Telegraaf schreef op 15 augustus 1932: “Hélène Treep-Cals hervat 15 augustus haare lessen”. Waarschijnlijk betroffen het hier zanglessen, die zij onderwees.

Een ander hoogtepunt van dat jaar betrof haar medewerking aan een uitvoering op 16 november 1932 van de Vierde Symfonie van Mahler onder leiding van Willem Mengelberg in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Rotterdam.

Voor de AVRO-radio te Hilversum was zij op 20 november 1932 nog te horen in ‘Der betrugene Kadi’ van Gluck en op 15 december in ‘La Dame Blanche’ van Boieldieu.

1933
Hélène Cals zong op 15 februari 1933 in ‘Das verlorene Paradies’ van Marco Enrico Bossi in Roermond:

Helene Cals’ stem bleek bij deze uitvoering een voldoende volume te bezitten, zoodat haar optreden eveneens een succes was (Limburger Koerier 16-2-1933)

Op 6 april 1933 werkte zij mee aan een uitvoering van ‘Joshua’ van Händel. Dit was één van de laatste concerten van de tenor Jacques Urlus. Voorafgaande aan dit concert werd de Utrechtse bas Jacques Philip Caro herdacht, die op 15 februari 1933 was overleden:

als één man rees de tjokvolle zaal op, terwijl het koor een psalmgezang wijdde aan den de K.C.O.V. meer dan 25 jaren trouwen zangersbroeder […] Helene Cals, als Engel en in de partij van Achsah vertolkte beide partijen met een schoon cantilene van haar mooie, donzige stem en met een opmerkelijke egaliteit in toonvorming (De Tijd 7.4.1933)

Zij zong op 25 juni voor de vereniging „De Joodsche Invalide” ter gelegenheid van een feestmiddag en -avond georganiseerd voor de verpleegden in de zaal van de “Handwerkers Vriendenkring” op de Nieuwe Achtergracht 98 te Amsterdam.

Op zondag 15 oktober werkte zij mee aan een Beethovenprogramma van de AVRO-radio naast de beroemde violist Joseph Szigeti.

In de Salle du Conservatoire van Parijs was zij op dinsdag 17 oktober te horen:

Dat Héléne Cals, die liederen van Nieland en Treep zong, ook het Parijsche publiek onmiddellijk voor zich innam, behoeft voor Nederlanders, die haar heerlijk sternmateriaal en voortreffelijke techniek door en door kennen, wel geen betoog (Algemeen Handelsblad 2-11-1933)

Hélène Cals tijdens een concert in Parijs op 17 oktober 1933

1934
Hélène Cals zong op zondag 18 februari 1934 met Julius Patzak en het Omroeporkest voor de AVRO-radio.

Het Toonkunst-conservatorium te Utrecht benoemde haar in maart 1934 tot hoofdlerares solozang:

Het bestuur van het conservatorium van Toonkunst te Utrecht deelt mede, dat de heer Anton Averkamp zijn werkzaamheden aan de instelling heeft moeten opgeven. Als hoofdleerares voor solozang is thans benoemd mevrouw Hélène Cals te Amsterdam De (Gooi- en Eemlander 24-3-1934)

Voor de Berlijnse radio zong zij op 26 augustus volksliederen en aria’s (Algemeen Handelsblad 24-8-1934).

Op 27 september werkte zij mee aan een uitvoering van ‘L’Enfant Prodigue’ van Debussy voor de AVRO-radio naast Louis van Tulder en Willem Ravelli.

Op zondag 18 november gaf zij voor de AVRO een Mozart-concert met het Omroeporkest en Julius Patzak. Daarin zong zij de concertaria “No, che non sei capace”, de “Ach, ich liebte” en het duet “Welch ein Geschick” uit ‘Die Entführung aus dem Serail’ en “Der Hölle Rache” uit ‘Die Zauberflöte’.

Op 20 december gaf zij in de Grote Zaal van het Concertgebouw van Amsterdam een concert met het Concertgebouworkest onder leiding van Willem Mengelberg. Hier zong zij aria’s uit ‘Die Entführung aus dem Serail’ en ‘Le Nozze di Figaro’ van Mozart en “An der schönen blauen Donau” van Johann Strauss jr.:

Voor Hélène Cals is het ook een glorieuse avond geworden. Volkomen verdiend! De zoo populaire kunstenares heeft met de fijndoorvoelde verklankingen van de Konstanze-aria uit Mozart’s ‘Die Entführung aus dem Serail’ en met het recitatief en aria uit ‘Le Nozze de Figaro’ weer een voornaam bewijs gegeven van haar groot talent, want zoowel qua zang als qua voordracht gaf zij een allerloffelijkste praestatie. Hoe Hélène Cals Strauss’ “An der schonen blauwen Donau” zingt, weten we allen! Voor het groote publiek blijft dit altijd een hoogtepunt, en in haar prachtig ontwikkelde coloratuur kunnen maar weinig Nederlandsche zangeressen haar evenaren. Het succes was geweldig! De toehoorders buitengewoon geestdriftig, ook Mengelberg en het orkest bleven niet achter bij de gebrachte huldebetuigingen, en Hélène Cals zelve wisselde dankbaar en voldaan handdrukken met dirigent en concertmeester. Tal van bloemstukken werden voor de zangeres telkens aangedragen en als een wandelende bloemenfee verliet ze het podium (De Gooi- en Eemlander 21-12-1934)

naast het orkest kwam Hélène Cals, die we wel mogen noemen: dè coloratuurzangeres van Nederland, met Mozart en een Strauss-wals de zaal in lichterlaaie zetten (De Tijd 22-12-1934)

1935
Hélène Cals gaf op 3 april 1935 een liederenavond in de Kleine Zaal van het Concertgebouw te Amsterdam met de Joodse, Hongaars-Nederlandse pianist Géza Frid aan de vleugel. Gedurende de Duitse bezetting van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog mocht Frid als Jood niet optreden en was hij actief in het verzet.

Hélène Cals in een liederavond; veel succes inde kl. zaal (De Telegraaf 4-4-1935)

Hélène Cals slaagde erin, deze gracieuse muziek een charme te verleenen, waaraan men zich gaarne gewonnen gaf (Algemeen Handelsblad 4-4-1935)

Zangeres met ’n magnifieke stem (De Tijd 5-4-1935)

In mei 1935 trad Hélène Cals toe tot het Hollandsch Vocaal Kwartet, aangezien Jo Vincent niet langer deel wenste uit te maken van dit bekende kwartet (Het Vaderland 30-5-1935). Van dit kwartet maakten verder deel uit Suze Luger (alt), Louis van Tulder (tenor) en Willem Ravelli (bas) en met dit kwartet zong Hélène Cals in veel concerten en oratoria, zoals ‘Die Jahreszeiten’ van Haydn en de ‘Messiah’ van Händel.

Voor de Berlijnse radio had Hélène Cals op 9 juni een optreden met het omroeporkest onder leiding van Heinrich Steiner:

De buitenlanders schijnen in Duitschland dus niet zoo maar geweerd te worden, als zij maar voortreffelijk zijn… Hélène Cals zingt haar bekende succesnummers van de AVRO-programma’s: Mozart, Aria “No, no, che non sei”, Rossini “Frag ich mein beklommen Herz” (Barbier), Verdi, Gilda’s aria uit Rigoletto. En zij zal dat zeker doen op een wijze, die ons vervult met trots op de “Nederlandsche school”. Men luistere dus ditmaal gerust naar een uitzending uit het roestbruine buurland (Het Vaderland 8-6-1935)

Op 7 juli zong zij in de Kurzaal aria’s van Lully en Cesti en een lied van Schubert onder leiding van Carl Schuricht.

1936
Het jaar 1936 bevatte voor Hélène Cals een aantal hoogtepunten. Voor de AVRO-radio zong zij op 19 januari 1936 in een operaconcert door het omroeporkest naast de tenor Peter Anders en op 30 april in fragmenten uit ‘Orfeo ed Euridice’ van Gluck naast Annie Woud en Greta Burbach.

Op 18 mei werkte Hélène Cals mee aan een concert van het Concertgebouworkest in Breda onder leiding van Willem Mengelberg, dat rechtstreeks door de radio werd uitgezonden.

Met het Hollandsch Vocaal Kwartet en het Residentie-orkest zong zij op 9 en 11 september in de Negende Symfonie van Beethoven in de Kurzaal onder leiding van Carl Schuricht.

Op tweede kerstdag zong zij in de Grote Zaal van het Concertgebouw tijdens een Kerstmatinee met het Concertgebouw-orkest onder leiding van Eduard van Beinum het motet ‘Exsultate, Jubilate’ van Mozart.

1937
Hélène Cals was één van de solisten naast Dzjobs Ising (sopraan), Harm Schmedes (tenor), Laurens Bogtman (bas) in een feestode, die Henk Badings componeerde ter gelegenheid van het huwelijk van prinses Juliana met prins Bernard op 7 januari 1937.

Op 19 en 20 januari 1937 gaf Hélène Cals met de Groninger Orkestvereniging in de grote zaal van de Harmonie te Groningen een concert onder leiding van Jan van Gilse. Entrée was 25 cent. Het orkest speelde diens ‘Prologus Brevis’ uit 1928 en Hélène Cals zong in twee liederencycli, die elk uit drie nummers bestonden:

Voor de pauze werden de zangen uit ‘Gitanjali’ van 1915, daarna die uit „The Gardener” (deze titel zal ook wel een vertaling zijn!) van 1923 vertolkt. De soliste Hélène Cals, wier eerste optreden met de G.O.V. kort geleden plaats vond, had in den tweeden cyclus een veel dankbaarder taak dan in den eersten. Doordat haar stem wel fraai van klank doch niet bijzonder krachtig is, had zij soms moeite zich tegenover het orkest te handhaven. Hoewel wij gelooven, dat van Gilse’s scheppingen haar niet in het bijzonder liggen, moeten wij met veel waardeering de voordrachtskunst der soliste van den tweeden cyclus vermelden, die dan ook tot het succes, dat deze behaalde, belangrijk bijdroeg (Nieuwsblad van het Noorden 21-1-1937)

In het Utrechtse Tivoli werkte zij op 9 maart mee aan een Oostenrijkse avond onder leiding van Willem van Otterloo.

Op 12 juni 1937 was zij één van de solisten in een concert van het Manifestatie Nederlandsche Toonkunst in de Grote Zaal van het Concertgebouw te Amsterdam. Hedendaagse, Nederlandse componisten lieten daar hun werken horen: van Willem Landré (1874-1948) het requiem ‘In memoriam Matris’; van Alphons Diepenbrock (1862-1921) het ‘Te Deum’; van Jan van Gilse (1881-1944) ‘Der Kreis des Lebens’. Medewerking werd verder verleend door dirigent Eduard Flipse en de solisten Jo van de Meent-Walter (alt), Louis van Tulder (tenor), Willem Ravelli (bas) en het Rotterdams Philharmonisch Koor.

onder wie de sopraan een speciaal woord van lof toekomt (De Telegraaf 14-6-1937)

Hélène Cals vertoefde in juli 1937 aan het Lago Maggiore in Rimini aan de Adriatische Zee.

Helene Cals_Overlijdensadv_1De heer Louis van Tulder schrijft: Enthousiast geworden door alles, wat ik verteld had van de prachtige opera-voorstellingen, welke ik verleden jaar in de arena van Verona heb bijgewoond en die ieder jaar in de eerste helft van Augustus aldaar worden gegeven, besloten Hélène Cals en Nico Treep dit jaar met mij de opvoeringen van enkele opera’s te gaan zien en hooren. Daar ik eerst later kon vertrekken, zouden wij elkaar ontmoeten in Rimini, een badplaats niet ver van Verona gelegen. Toen ik Zaterdag 24 Juli aankwam vond ik Nico Treep aan het station met de mededeeling, dat Hélène een zware angina had en te bed moest blijven. De dokter zag den toestand, ondanks de hooge koorts, absoluut niet ernstig in en zoodoende hadden wij alle hoop, dat spoedige verbetering zou intreden en wij naar Verona zouden kunnen vertrekken. Het heeft echter niet zoo mogen zijn. De koorts hield aan en zoowel de dokter als de keelspecialist, die haar regelmatig bezochten, wisten niet beter te adviseeren, dan haar naar het ziekenhuis te doen overbrengen. Dr. Annessa, directeur van het „Casa di cura” te Rimini, een buitengewoon bekwaam geneesheer, heeft alles gedaan wat in zijn vermogen was om haar te behouden, doch een algeheele bloedvergiftiging ontstaan door de angina, maakte den toestand hopeloos. Vrijdagavond werden haar de genademiddelen der R.K. Kerk toegediend. Zaterdagmiddag zes uur stonden wij aan haar sterfbed en is zij in vrede van ons heengegaan. Wij hebben haar naar haar laatste rustplaats in Rimini gevolgd, waar zij Maandagmiddag in allen eenvoud, zooals zij zeker zou hebben gewenscht, is bijgezet. Daar rust zij nu, ver van haar vaderland, waar zij zoovele bewonderaars had en zooveel schoone kunst heeft geschonken. De zangerswereld verliest in haar een eminente zangeres. Wij, haar vrienden, een lieve, trouwe vriendin, die wij niet licht zullen vergeten (De Telegraaf 5-8-1937)

Helene Cals_Overlijdensadv_2Hélène Cals overleed op zaterdag 31 juli 1937 om 18.00h. Zij was 36 jaar. De teraardebestelling vond plaats op 2 augustus om 17.00h in Rimini (De Telegraaf 2-8-1937). In september 1937 nam de sopraan To van der Sluijs de plaats van Hélène Cals in het Hollandsch Vocaal Kwartet in (De Tijd 7-9-1937). Het stoffelijk overschot van Hélène Cals werd een jaar later naar Nederland overgebracht en op zaterdagmiddag 17 december 1938 in alle stilte op de begraafplaats Zorgvlied in Amsterdam ter aarde besteld (De Tijd 18-12-1938). Nico Treep overleed op 18 juni 1945 te Blaricum.