Kneuterige ‘Madrigalen’ bij De Nederlandse Opera

De Nederlandse Opera (DNO) brengt ‘Madrigalen’ van Claudio Monteverdi (1567 – 1643) als een los-vast aanhangsel van diens operadrieluik. Het bestaat uit ‘Il Ballo delle Ingrate’, het Lamento uit ‘L’Arianna’ en ‘Il Combattimento di Tancredi e Clorinda’. Het zijn drie dramatische vocale werken, die pas later door Monteverdi waarschijnlijk bewerkt werden geïncludeerd in de wereldlijke madrigaalboeken.

Op 4 juni 1608 werd ‘Il Ballo delle Ingrate’ opgevoerd in Mantua en Monteverdi nam het werk in 1638 op in zijn achtste madrigalenboek. Het opvallende aan ‘Ballo’ is de dramatische zang en de af en toe bijna dissonante klanken tussen zangstem en orkest. Nieuw voor Italië was de gezongen handeling, met ballet en koor.

Van de première van de opera ‘L’Arianna’ in Mantua op 26 mei 1608, één week voor die van ‘Ballo’, is alleen het Lamento van Arianna bewaard gebleven. Het is ons overgeleverd in drie vormen: Als zangstem met continuobegeleiding, als vijfstemmig madrigaal voor het zesde Madrigalenboek en als geestelijk werk in een verzameling van 1641. De rest van ‘L’Adrianna’ is niet in druk verschenen, waarschijnlijk mede door Monteverdi’s eigen toedoen. Hij herschreef ‘L’Adrianna’ voor een actrice, die de voortijdig overleden zangeres van de première verving. Dat verklaart mogelijk het recitatiefachtige van dit Lamento. Het is een klaagzang met een intense melodie en is analoog aan Orfeo’s aria en Penelopes opening van de eerste akte van ‘Ulisse’. Bij DNO zingt Christianne Stotijn het Lamento uiterst expressief. Liever hadden we het haar horen zingen met de techniek die zij bij Mahler wél gebruikt, goed gesteund en kleuren gevormd vanuit de resonansen. We houden ons hart vast hoe Christianne Stotijn over 10 jaar klinkt.

Na de pauze voert DNO ons naar het Venetië met ‘Il Combattimento di Tancredi e Clorinda’. Dit werk is geschreven als onderdeel van het carnaval van 1624. In 1638 nam Monteverdi het werk samen met ‘Ballo’ op in zijn achtste madrigalenboek. Hij introduceerde hiermee een pantomimische en epische voorstelling, waarin stemmen en orkest twee verschillende entiteiten zijn. Ook stelde hij nieuwe instrumentale technieken voor waarmee het orkest het gevecht uitlegt, zoals het ‘Stile concitato’ (ritmisch gepunteerde, opgewonden klankherhalingen), col legno, pizzicato’s en tremolo’s. Ook bij de epische verteller Testo horen we het ‘Stile concitato’ als hij op één toon ritmisch kleine noten zingt, net als Ulisses tijdens zijn aanval. Testo wordt in deze DNO reprise met indringende toon gezongen door de tenor Emiliano González-Toro en net als in 1991 is Maarten Koningsberger Tancredi.

DNO voert Monteverdi’s ‘Madrigalen’ niet in het Muziektheater op, maar in de Gasfabriek. Audi heeft zijn zandbak verplaatst naar een soort huiskamer van 20 meter breed en 5 meter diep met zijn typische Audi-vuur als openhaard. Hij wil de toehoorder het verhaal van dichtbij laten bekijken, maar maakt een soort schoolopvoering voor slechts 300 toeschouwers op houten banken. De zangers hebben hoorbaar problemen met de akoestiek en het adequaat begeleidend Les Talens Lyriques van dirigent Christophe Rousset wordt bijna overstemd door de airconditioning. Intimiteit werkt hier niet. Niet de nabijheid, maar juist afstand zou effectiever zijn geweest bij deze Madrigalen, die toch uit een heel andere wereld komen.