© Mylène Siegers
‘Agrippina’ met alles erop en eraan
De operaproductie ‘Agrippina’ van de samenwerkende Koninklijke Schouwburg en Koninklijk Conservatorium Den Haag is een erg goede voorstelling geworden. Muzikaal en scenisch krijgt het een opvallend sterke uitvoering door talentvolle zangers en een veelbelovende regisseur.
Stichting Opera2day presenteert opera ‘Agrippina’ van Georg Friedrich Händel (1685 – 1759) in een samenwerking van de Koninklijke Schouwburg en het Koninklijk Conservatorium Den Haag. De opera wordt opgevoerd onder artistieke leiding van de countertenor Michael Chance, docent bij de barokafdeling van het Koninklijk Conservatorium. ‘Agrippina’ betekende in 1709 het debuut van Händel in het operagenre en de wereldpremière in Venetië was een succes. Het verhaal over de dubbele moraal van de heerschappij is boeiend en stelt de intriganten aan het hof bloot, die ieder in hun eigen voordeel werken. De opera is opvallend in haar gebruik van veel recitatieven en korte aria’s.
Bij de opera ‘Agrippina’ denkt men nog aan de productie van het Combattimento Consort Amsterdam uit 2004 met Annemarie Kremer in de titelrol, maar voor conservatoriumbegrippen is de huidige ‘Agrippina’ ook een erg goede voorstelling geworden. De zangers zijn – op twee na – allemaal twintigers, onder wie helaas geen Nederlanders. De Turkse sopraan Aylin Sezer zingt de titelrol en is vooral in haar recitatieven zeer expressief. Poppea wordt prachtig gezongen door de lyrische coloratuursopraanStefanie True uit Canada. Er is een verstandige keuze gemaakt voor countertenoren in de rollen van Ottone, Nerone en Narciso (de laatste twee geschreven voor castraten) en voor een bas in de rol van Claudio. De 21-jarige Italiaan Riccardo Strano zingt Nerone en is een talent. Ottone – de enige oprechte personage – wordt gezongen door de Duitser Jan Kullmann. Hij lijkt qua stemkleur op Michael Chance en zijn laatste aria “Pur ch’io ti stringa al sen” zingt hij ontroerend. Pallante is de Australiër David Greco, die een stevige aanwezigheid en schitterende bariton heeft. Helaas waren geen biografieën van de zangers in het programmaboekje afgedrukt.
De Nederlandse regisseur Floris Visser voegt ideeën toe zonder het verhaal uit het oog te verliezen. Hij versterkt graag de spanning van een scène door extra aanwezige personages. Zangers luisteren mee of komen langs, ook al hoeven zij op dat moment niet te zingen en Amore (de Belgische danser Ivan Schauvliege) vrijt met deze en gene en spettert lekker met water. De incestueuze aspecten en het komische karakter van het verhaal accentueert Visser sterk. Hij staat daarbij de jonge zangers niet toe fysiek bang te zijn, zet hen meer dan eens halfnaakt op het toneel en laat ze elkaar aanraken op de meest intieme plaatsen. Visser toont zich een veelbelovende aanwinst voor de Nederlandse operawereld.
De Argentijnse dirigent Hernán Schvartzman heeft de zaak goed onder controle. Het basale framework van de partituur is orkestraal overtuigend uitgebouwd en de klavecimbel speelt attent en discreet. De uitvoering komt prima tot haar recht in de intieme atmosfeer van de Koninklijke Schouwburg, waarbij het wel jammer is dat de pauze middenin van het tweede bedrijf valt.