De misdaden van de Nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog strekten zich uit tot de kunstenaars van Joodse afkomst. Het Nationaalsocialistische denkbeeld, dat de Joden letterlijk en figuurlijk van het toneel moesten verdwijnen, leidde tot de moord op vele Joodse operazangers. Dit ongeacht het feit, dat zij ooit door het Duitse publiek bewonderd werden en zij hen door hun toewijding hadden laten genieten van de kunst. Sommigen van deze zangers – zoals de tenoren Michel Gobets en Joseph Schmidt – zagen hierdoor hun carrière bekort en konden hun gaven niet verder ontwikkelen. Anderen – zoals de alten Therese Rothauser, Ottilie Metzger en Magda Spiegel – werd na een lange staat van dienst een ongestoorde oude dag ontnomen. Lang is er over hen gezwegen en is men vergeten wat zij gegeven hebben. Hun biografieën zijn indrukwekkend en verdienen het gelezen te worden. Het is confronterend als deze vermoorde Joodse operazangers opeens een identiteit krijgen.
Louis Treumann werd op 1 maart 1872 als zoon van Joodse kooplui in Wenen geboren. In 1899 zong en speelde hij de rol van Josef in de wereldpremière van de operette ‘Wiener Blut’ van Johann Strauß Sohn. De grote doorbraak kwam in 1902 in de opera ‘Der Rastelbinder’ van Franz Lehár naast Mizzi Günther. In 1904 zong Treumann in de oeropvoering van de operette ‘Der Göttergatte’ van Lehár. De mijlpaal en het vermeende hoogtepunt van zijn carrière was de rol van Danilo in de wereldpremière van Lehárs ‘Die lustige Witwe’ in 1905 in het Theater an der Wien. Tussen 1905 en 1908 bleef Treumann verbonden aan het Theater an der Wien en van 1909 tot 1911 volgde een engagement aan het Johann Strauß-Theater. In 1914 werd Treumann artistiek leider van het Tivoli-Theater in Bremen. Na de Eerste Wereldoorlog nam hij weer gastengagementen aan in Wenen en tenslotte werd hij ensemblelid van het Carl-Theaters, waar hij in 1926 voor het laatst zong. Eind jaren twintig speelde Treumann in een aantal films: ‘Der Rastelbinder’ (1927), ‘Flucht in die Fremdenlegion’ (1929), ‘Spiel um den Mann’ (1929), ‘Trust der Diebe’ (1929), ‘Katharina Knie’ (1929) en ‘Die Warschauer Zitadelle’ (1930). In de jaren dertig werd Treumann als Jood het optreden in Duitsland en Oostenrijk steeds moeilijker gemaakt. Zijn laatste voorstelling was ‘Maja’ in 1935, daarna mocht hij niet meer werken. In 1942 werd Louis Treumann gearresteerd. De toneelspeler Theo Lingen lukte het om op korte termijn ontslag voor Treumann door te zetten, maar de vrijheid was slechts van korte duur. Pogingen van Franz Lehár om een transport te verhinderen waren zonder succes. Uiteindelijk is Treumann op 28 juli 1942 met zijn vrouw Stefanie naar het concentratiekamp Theresienstadt gedeporteerd. Twee maanden later stierf zij. Daarna raakte Louis Treumann in een diepe depressie en overleed in Theresienstadt op 5 maart 1943.
♪ Lehár – ‘Die lustige Witwe’: “O Vaterland” (Wenen, juni 1906) ♪
De sopraan Frida Weber werd op 16 november 1890 in Krakau geboren. Op 17-jarige leeftijd trad zij toe tot de opleiding zang, declamatie en opera van het Stern’schen conservatorium van Berlijn. Of en wanneer zij haar theatercarrière begon is onbekend. Haar carrière concentreerde zich met name op radio- en plaatopnamen. Zij werd vooral beroemd na haar huwelijk met de populaire Berlijnse zanger Alexander Flessburg. Tussen 1928 en 1933 trad zij onder de naam Frida Weber-Flessburg voor de radio op en nam zij grammofoonplaten op. Na 1933 kreeg Frida Weber van de Nazi’s een speelverbod en na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd haar vermogen geconfisqueerd. Haar huwelijk met Alexander Flessburg werd ontbonden (wanneer is onbekend) en hun dochter Ruth kon voor de Nazi’s naar Zwitserland vluchten. Alexander Flessburg, die zich niet bij de Nazi’s aansloot, overleed in 1942 op 59-jarige leeftijd. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd Frida Weber te werk gesteld om te solderen in een wapenfabriek. In de nacht van 18 en 19 januari 1943 werd zij uit haar woning in de Hektorstrasse 3 gehaald en door de Gestapo gevangen genomen. Op 29 januari 1943 werd zij samen met 1004 anderen met het 27ste Oosttransport naar het 570 kilometer verder gelegen Auschwitz gedeporteerd. Onmiddellijk na aankomst werden 724 mensen – waaronder Frida Weber – vergast. Ter ere van de zangeres werd op 8 mei 2012 in haar vroegere stad Berlijn een “Stolperstein” geplaatst. Bij de Frieda Leider Gesellschaft verscheen in 2012 ook een CD met opnamen van de Frida Weber.
♪ Puccini – ‘La Bohème’: “Quando m’en vo” (Berlijn, januari 1930) ♪
De bas-bariton Wilhelm Guttmann werd op 1 januari 1886 in Berlijn geboren. Na zijn opleiding bij onder anderen Tilly Wolff-Erlenmeyer begon zijn carrière kort voor de Eerste Wereldoorlog als concertzanger. Van 1922 tot 1925 was hij geëngageerd aan de Berliner Volksoper. Guttmann werkte vanaf 1926 als docent aan de Staatlichen Akademie für Kirchen- und Schulmusik in Berlijn. Daarnaast werd hij in de hoedanigheid van oratoriumzanger bekend met werken van met name Bach en Händel. Van 1925 tot 1934 was Guttmann verbonden aan de Städtischen Oper van Berlijn. Daar werkte hij in 1928 mee met de wereldpremière van de opera ‘Die Mondnacht’ van Julius Bittner en op 29 oktober 1932 in de oeropvoering van de opera ‘Der Schmied von Gent’ van Franz Schreker. Guttmann gasteerde daarna aan de Staatsoper Berlin, de Krolloper Berlin en in Hamburg, Zagreb en Belgrado. De Joodse Wilhelm Guttmann moest in 1934 zijn carrière opgeven en zong van 1933 tot 1939 nog slechts in opvoeringen van de “Jüdischen Kulturbund” in Berlijn. Na een verhoor door de Gestapo op 8 februari 1941 arriveerde Guttmann te laat voor zijn optreden tijdens de liederenavond “Wort-Ton-Lied” van de Kulturbund. Na het zingen van de eerste frase van Moessorgsky’s “Mijn tranen schenken leven aan bloemen” kreeg Guttmann op het podium een hartaanval en overleed. In de recensie over het concert door Ludwig Misch in het “Jüdisches Nachrichtenblatt” van 22 februari 1941 werd geen melding gemaakt van Guttmanns overlijden. Wilhelm Guttmann werd slechts 55 jaar.
♪ Beethoven – Symfonie nr. 9: O Freunde, nicht diese Töne (dir. Orkar Fried; Berlijn, 1928) ♪
De sopraan Mia Werber werd op 10 november 1876 in Wenen onder de naam Maria Tachauer geboren. Zij kreeg tussen november 1893 en april 1897 zangles van Anna Dubois-Dollinger in haar geboortestad. Na een optreden in een Engels-Franse club op 25 april 1896 kwam de carrière van de kleine, sierlijke sopraan in een stroomversnelling. Van 1897 tot 1898 werkte zij bij het Carl-Schultze-Theater in Hamburg. Vanaf 1898 zong zij in het Thalia-Theater in Berlin waar zij succes had met haar paraderol van “O Mimosa San” in de operette ‘The Geisha’ van de Engelse componist Sidney Jones. Met het ensemble zong zij de rol ook op vele tournees waaronder in Rusland. In 1899 verlegde Mia Werber haar werkterrein naar het Central-Theater in Berlijn, waar zij haar gevierde carrière tot 1908 zou voortzetten. In 1903 zong zij in New York de rol van Alesia in ‘La Poupée’ van Edouard Audran, een rol die zij tijdens haar carrière zo’n 500 keer zou hebben gezongen. Daarna volgden twee jaren aan het Berliner Operettentheater, een tournee door Zuid-Amerika en een engagement in Königsberg. Daar zong zij ook een aantal operarollen. Vervolgens keerde zij naar haar rol van “O Mimosa San” in ‘Die Geisha’ terug, met talrijke gastoptredens in Duitsland. Groot succes had Mia Werber ook als Niniche in ‘Die Exzellenz’, als Maja in ‘Der griechische Sklave’ en als ‘Die Schöne von New York’. Tussen 1902 en 1921 nam Mia Werber in Berlijn ook talrijke platen op met haar succespartijen uit ‘Die Geisha’, ‘Das süsse Mädel’, ‘Les hirondelles’, Der Rastelbinder’, ‘Der Vogelhändeler’, ‘Die Dollarprinzessin’ en ‘The Belle of New York’. Haar soubrettencarrière duurde tot begin jaren twintig, waarna zij in Berlijn werkte als zanglerares. In 1942 werd de Joodse Mia Werber naar Theresienstadt gedeporteerd. Daar is zij in 1943 omgekomen.
♪ Jones – ‘The Geisha’: “Fräulein Goldfisch schwamm in dem Goldfischglas” (Berlijn, ca. februari 1902) ♪