oktober 2010
***** The Ebony Band is een ensemble, dat bestaat uit musici van het Koninklijk Concertgebouworkest. Zij hebben zich gespecialiseerd in ‘Entartete Musik’. Op hun nieuwe CD ‘Polskie Arcydzieła’ (Polish Masterpieces) spelen zij muziek van Józef Koffler (1896 – 1944?) en Konstanty Regamey (1907 – 1982). De Joodse componist Józef Koffler studeerde bij onder anderen Egon Wellesz en Felix Weingartner en was bevriend met Berg en Schönberg. Nadat de Nazi’s in juni 1941 zijn woonplaats Lvov binnenvielen, werden Koffler, zijn vrouw en hun jonge zoon Alan opgesloten in de ghetto van Wieliczka. Na de liquidatie van de ghetto vluchtten zij waarschijnlijk Krosno, waar zij vermoedelijk in 1944 door Duitse Einsatztroepen werden vermoord. De Cantate op.14 ‘Die Liebe’ uit 1931 was één van de eerste werken uit Kofflers omvangrijke oeuvre, dat na de Tweede Wereldoorlog werd uitgegeven en nu voor het eerst op CD verschijnt. Het zangstuk is geschreven voor sopraan, klarinet, altviool en cello en is een ode aan de liefde in vier delen op tekst van de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs uit het Nieuwe Testament. Koffler maakt gebruik van Schönbergs 12-toon techniek. De herhalende motieven en samensmeltende kleuren en klanken zorgen voor een expressieve en mysterieuze sfeer. De Canadese sopraan Barbara Hannigan zingt het intiem, subtiel en puur. De CD wordt aangevuld met het prachtige Strijktrio op.10 van Koffler uit 1928 en een kwintet van Regamey, waarin ook de klarinet een bijzonder bijdrage heeft. The Ebony Band is inmiddels gestopt met het geven van concerten en focust zich voornamelijk op het maken van CD-opnamen van muziek uit het interbellum. De CD ‘Polskie Arcydzieła’ is een fraai voorbeeld van hun belangrijke werk en een goed pleidooi voor deze onbekende muziek. (Channel Classics CCS 31010)
***** Jake Heggie (1961) is één van de grote Amerikaanse componisten van deze tijd. Zijn opera’s ‘Dead Man Walking’ (2000, San Francisco), ‘The End of the Affair’ (2004, Houston), ‘To Hell and Back’ (2006, Palo Alto), ‘Three Decembers’ (2008, Houston) en ‘Moby Dick’ (2010, Dallas) waren stuk voor stuk successen. Tien jaar geleden nam Heggie al voor RCA de CD ‘The Faces of Love’ op met zijn liederen gezongen door de meest vooraanstaande Amerikaanse zangers. Nu heeft hij voor het label Avie de CD ‘Passing By’ opgenomen met liederen, die hij componeerde tussen 1987 en 2007. De liederen gaan over herinneringen aan familie, vrienden en geliefden met gemiste kansen en momenten, waarop alles anders had kunnen zijn. En opnieuw worden zij gezongen door goede Amerikaanse zangers. “A Lucky Child” is een aria uit ‘At the Statue of Venus’ (2005), waarin een vrouw wacht op een blind date in een museum en terugdenkt aan haar gelukkige kindertijd. Susan Graham zingt het waanzinnig mooi. ‘Some Times of Day’ (2004) bevat drie liederen op tekst van de briljante Amerikaanse schrijver Raymond Carver en is een reis door de dag als metafoor van een reis door het leven. De mezzosopraan Zheng Cao – recentelijk in het nieuws vanwege haar gezondheid – zingt ze voortreffelijk. Origineel ook de vier duetten voor vrouwenstemmen van ‘Facing Forward / Looking Back’ (2007). Frederica von Stade zingt moeder met Susan Graham en Joyce DiDonato als haar dochters over de altijd-verschuivende moeder / dochter relatie. Je hoort de liefde bij de mezzosopranen voor het werk van Heggie. ‘Here and Gone’ (2005) bevat zes liederen over een bariton (Keith Phares), die terugkeert naar zijn geboorteplaats om het goed te maken met zijn jeugdvriend (tenor Paul Groves), wiens verliefdheid op hem hij bruut had afgewezen. Teruggekomen vindt hij de stad veranderd, zijn vriend overleden en zichzelf een vreemde. De CD besluit met ‘Final Monologue’ (2007), de epiloog uit ‘Master Class’, waarin Maria Callas terugdenkt aan wat er echt toe doet. Joyce DiDonato geeft prachtig de melancholie weer. Heggie toont zich met deze liederen opnieuw een gevoelig kunstenaar. De liederen kruipen stuk voor stuk onder je huid. Jake Heggie begeleid de zangers zelf aan de piano met een trio strijkers en ze worden gezongen door de beste zangers, die men zich kan voorstellen voor dit repertoire. (AVIE AV 2198
***** De lange partnerschap van Gerald Finley en pianist Julius Drake leverde al vele juweeltjes voor het Hyperion label op, denk maar aan de Barber, Ives, Ravel en Schumann opnamen. De nieuwe CD ‘Songs & Proverbs of William Blake and Other Songs’ bevat liederen van Benjamin Britten (1913–1976). Meestal zijn de liederen van Britten geschreven voor tenor, maar er is ook een omvangrijk oeuvre voor bariton. De ‘Songs & Proverbs of William Blake’ werden door Britten geschreven voor Dietrich Fisher-Dieskau, voor het eerst door hen samen uitgevoerd in 1965 en in datzelfde jaar nog opgenomen voor Decca. Het bestaat uit 14 korte levendige melodieën met een menging van lyriek en drama. Luister naar “A Poison Tree”, dat Finley met een donkere intensiteit zingt en vergelijk het met een vroegere versie van het lied, die hij ook op deze CD zingt met een enorme retoriek. De liederen “The Tyger” en “The Fly” houdt hij eenvoudig. Ook op deze CD de liederen ‘Tit For Tat’, die Britten schreef tussen 1928 en 1931. De cyclus ging pas in 1969 in première en werd gezongen door de bariton John Shirley-Quirk, die van de cyclus in 1972 een schitterend levendige vertolking voor Decca opnam. Julius Drake nam ‘Tit For Tat’ tien jaar geleden al op met de countertenor Derek Lee Ragin voor het label Etcetera. Finley en Blake geven van de originele liederen een passend heldere vertolking. De meeste andere liederen op deze CD kregen vooral na Brittens dood bekendheid. Het drieluik “Evening”, “Morning” en “Night” zijn juweeltjes van miniatuurtjes en de afsluitende liederen “The Deaf Woman’s Courtship” (geschreven voor Kathleen Ferrier) en “Bird Scarer’s Song” zingt Finley fantastisch geestig. Een schitterende CD! (Hyperion CDA 67778)
***** Tonio’s proloog uit ‘Pagliacci’ van Ruggero Leoncavallo (1858 – 1919) is het visitekaartje van de opera. Het is het voorspel, dat in volle kracht gezongen wordt naar het publiek met aan het einde twee explosieve hoge noten. De CD ‘16 Prologo da Pagliacci di Ruggero Leoncavallo’ laat 16 opnamen van baritons horen van 1911 tot en met 1958 en geeft daarmee een overzicht van een zangtraditie. De Tonio’s van voor de Eerste Wereldoorlog – zoals Amato en Viglione-Borghese – hadden een ouderwetsere toonproductie met een zachtere aanzet, een ongenuanceerdere dictie, overdreven portamenti en een verismo stijl. Uitzondering op deze regel was Tita Ruffo. De baritons van het interbellum – zoals Stracciari, Galeffi, Basiola en Tagliabue – klonken natuurlijker en expressiever dan hun voorgangers. Bij Bechi, Warren, Silveri, Merrill, Protti, Gobbi en Valdengo – de baritons van na de Tweede Wereldoorlog – gaat het met name om warmte van toon en ronde dictie. De vertolkingen van al deze baritons zijn samengevoegd op deze CD; sommige versies met coupures, maar allemaal met de hoge As en G, die Leoncavallo niet eens schreef. Als toegift een versie van de proloog door de tenor Mario del Monaco uit 1956. In Brazilië zong hij toen de rol van Canio, maar dat was voor hem nog niet genoeg. Hij opent de opera zelf en het publiek is door het dolle heen! (Bongiovanni GB 1214-2)
***** De Metropolitan Opera van New York zond al sinds begin jaren 30 opera’s uit op de radio. Deze ‘Tannhäuser’ vanRichard Wagner (1813 – 1883) uit 1954 is een live-uitzending van uitstekende geluidskwaliteit en verscheen twee jaar geleden al op het duurdere label Golden Melodram. De titelrol wordt hier gezongen door de Chileense tenor Ramón Vinay, die Tannhäuser een half jaar later in Bayreuth zou zingen. Zijn Tannhäuser uit de Met van een jaar later verscheen al eerder op het label Walhall (ook met Varnay, London en Hines). Vinay is in zijn benadering meer Italiaans dan Duits en benadrukt met name de klinkers in plaats van de consonanten. Maar zijn fantastisch donkere timbre en zijn inleving maken veel goed. Luister naar het prachtig sensibel gezongen “Erbarm dich mein”. Venus wordt gezongen door de sopraan Astrid Varnay, die de rol van Venus, maar ook die van Elisabeth vreemd genoeg nooit in Bayreuth zong. Haar Elisabeth uit de Met van 1944 verscheen al op Gebhardt en haar Venus uit de Met van 1948 verscheen al eerder op Myto. Varnay heeft een perfect sonoor middenregister voor Venus en zet een overtuigende liefdesgodin neer. Ook de bariton George London heeft een voor hedendaagse oren ongewoon donkere klank voor Wolfram. Luister naar zijn zangles in ademtechniek in de “Abendstern”-aria. Jerome Hines is een betrouwbare Hermann en Margaret Harshaw een mooie Elisabeth met een wel heel Amerikaanse “r”. George Szell dirigeerde het koor en orkest van de Metropolitan Opera al in de schitterende ‘Tannhäuser’-uitvoering van 1942 met Melchior, Traubel, Kipnis en Thorborg (uitgegeven op het label Archipel) en is ook hier gedisciplineerd, exact en helder. (Myto 00247)
***** De RCA studio-opname uit 1959 van ‘Macbeth’ van Giuseppe Verdi (1813 – 1901) onder muziklae leiding van Erich Leinsdorf is opnieuw op CD uitgebracht. Zij werd destijds opgenomen naar aanleiding van de uitvoeringen in de Metropolitan Opera van datzelfde jaar. De sopraan Leonie Rysanek verving daarin Maria Callas kort nadat Callas’ contract was beëindigd door onenigheid met Rudolf Bing. Callas kreeg daardoor de mogelijkheid voor haar legendarische ‘Il Pirata’ in Carnegie Hall. Alle zangers op deze ‘Macbeth’ hebben een lange traditie met hun rol en de Met. Rysanek is vocaal uitstekend en wellicht te mooi en niet demonisch genoeg voor Lady Macbeth. Leonard Warren heeft een donkere bariton en is vocaal meer een leeuw dan een sulletje. En Jerome Hines als Banquo is uitstekend, solide en sterk. De opname volgt de herziene, Parijse versie uit 1864. Daarnaast heeft men ervoor gekozen de dood van Macbeth “Mal per me” van de première uit 1847 ook op te nemen en voor het “Inno di vittoria” te plaatsen. Als extra om Warren ook daarin nog te kunnen horen. (Urania URN 22417)
***** Twee jaar geleden verscheen ‘Das Lied von der Erde’ van Gustav Mahler (1860 – 1911) op het San Francisco Symphony label onder leiding van Michael Tilson Thomas met de bariton Thomas Hampson. Nu heeft het orkest liederen van Mahler opgenomen opnieuw onder leiding van Tilson Thomas met opnieuw Thomas Hampson en tevens de mezzosopraan Susan Graham. Hampson was begin jaren negentig de Mahler sensatie in het Concertgebouw en nam ‘Lieder eines fahrenden Gesellen’ begin jaren negentig al voor Deutsche Grammophon op met Leonard Bernstein en in 2006 nog voor de BBC onder leiding van Klaus Tennstedt. Ook zijn er meerdere opnamen van deze cyclus door hem met pianobegeleding op Teldec verschenen. Vraag is dus of deze nieuwe opname iets toevoegt of verbetert en het antwoord is: niet echt. De jonge Hampson had een mooie bariton en de weke hoogte was in contact met de rest van zijn jeugdige stem. De hoogte heeft nu nog meer aan resonansen verloren en klinkt geforceerd. De zachte passages lijkt hij in falset te zingen. Hij laat veel accenten liggen en is dynamisch minder opwindend en slordig. Hij vergeet zelfs een “Ziküth!”. De opname is echter de moeite waard door Susan Graham. Dit is zover bekend de enige CD waarop zij muziek van Mahler zingt. De vijf ‘Rückert-Lieder’ zingt zij schitterend. “Liebst du um schönheit”, “Um Mitternacht” en vooral “Ich bin die Welt abhanden gekommen” zijn prachtig ingetogen en gevoelig. Michael Tilson Thomas en het San Francisco Symphony Orchestra begrijpen Mahler. (San Francisco Symphony 821936-0036-2)
***** Dit is een recital, dat de veel te jong overleden Slowaakse sopraan Lucia Popp in 1984 in München gaf. Ze zong er verrassend repertoire van Schubert, Schönberg en Richard Strauss. Haar zilveren sopraan met haar moeiteloze hoogte en volle uitdrukking past prachtig in de onbekendere ‘Schlegel-liederen’ van Schubert. Haar lenteachtig opgewonden “Der Knabe”, haar verlangen in “Der Fluss”, haar hartzeer in “Die Rose” en haar overpeinzende “Fülle der Liebe”, alles zingt zij verinnerlijkt en vooral natuurlijk. De ‘Vier Lieder op.2’ van een jonge Arnold Schönberg brengt ze gevoelig en charmant. Voor de volgende ‘Drei Lieder der Ophelia’ heeft ze helaas teveel naar de opname van haar voorbeeld Elisabeth Schwarzkopf – Schwarzkopf noemde haar ooit “Das Wundertier” – geluisterd. Popp zingt erg “in het masker” en veel frasen zijn gevormd, zoals op de opname van Schwarzkopf en Gould uit 1966. De fantastische laatromantische liederen van Richard Strauss zingt zij met veel gevoel en ironie. Vooral de toegiften “Allerseelen” van Strauss en “Seligkeit” van Schubert zingt zij met de typische ontspanning, die haar zangkunst zo kenmerkte. Helaas is het recital te dicht bij de sopraan opgenomen, waardoor haar stem hier veel boventonen en weinig laagte heeft en soms snerpend klinkt. Haar vaste pianist Irwin Cage is een waakzame en fijngevoelige begeleider. (Orfeo 789 101 B)