november 2012

Marlene Warmer – ‘Die Heldin grosser Opern; Karrierewege der Oldenburger Sängerin Erna Schlüter (1904 – 1969)’

De sopraan Erna Schlüter werd op 5 februari 1904 in Oldenburg geboren en debuteerde op 19-jarige leeftijd als alt in haar geboortestad in de rol van Azucena in ‘Il Trovatore’. Zij werd in 1925 ensemblelid in Mannheim, waar zij zich ontwikkelde tot hoogdramatische sopraan. Tussen 1930 en 1940 behoorde zij toe aan het ensemble van Düsseldorf en zong daar alle grote partijen in haar stemvak. In 1940 nam zij een vast engagement in Hamburg aan en bleef daar zingen tot het einde van haar loopbaan in 1956. Vanwege een schildklieraandoening trok zij zich terug van het toneel en gaf vervolgens les. Op 1 december 1969 overleed zij na een herseninfarct.

In 2005 is op privé-initiatief in Oldenburg het Erna-Schlüter-Gesellschaft opgericht. Dit gezelschap heeft Marlene Warmer opdracht gegeven een boek te schrijven over de sopraan in een eerste poging een biografie over haar te maken. De taak van Warmer was echter geen eenvoudige, aangezien ieder privé-document van de sopraan – d.i. brieven en dagboeken – ontbrak. Ook had Warmer zover bekend geen contact met familie van Erna Schlüter. De zangeres had een zoon, die door haar ouders werd opgevoed en waarvan de naam van de vader onbekend was. Door dit alles bleef voor Warmer de persoon achter de zangeres in het duister. Haar boek is derhalve meer een beschrijving van de carrière van Erna Schlüter, dan een allesomvattende biografie.

In ‘Die Heldin grosser Opern; Karrierewege der Oldenburger Sängerin Erna Schlüter (1904 – 1969)’ beschrijft Warmer de carrièrestappen, de engagementen en het repertoire van Erna Schlüter aan de hand van recensies en theaterdocumenten uit privé- en staatsarchieven. Erna Schlüter trad voor een groot deel op in opera’s van het klassiek-romantische repertoire en minder vaak in moderne werken. Volgens Warmer was Schlüter daarom gedurende het nationaal-socialisme “dragelijk” als sopraan, aangezien zij zich niet met “entartete Musik” ingelaten had. Warmer gaat echter voorbij aan het feit dat Erna Schlüter in april 1932 wel de rol van Anna zong in de wereldpremière van ‘Bürgschaft’ van Kurt Weill in Düsseldorf. Erna Schlüters carrière tijdens het Nazi-regime blijft een biografische puzzel met ontbrekende stukjes. Er zijn geen brieven van haar uit deze tijd en haar politieke instelling is niet aan te tonen. Hoe zij over het ontslag van haar Joodse collega’s en de actuele politiek ontwikkelingen dacht en welke politieke stellingname zij had, laat zich uit de voorhanden zijnde bronnen niet ontlenen. Ook hier blijft Erna Schlüter als persoon onbenaderbaar. “Toch”, schrijft Warmen kritisch “verlichaamlijkte zij als gevierde Wagner-zangeres het ideaalbeeld van Brünnhilde en Isolde, terwijl met deze werken door de Nazi’s een duidelijk (niet alleen cultuur)politieke koers ingeslagen werd.” Erna Schlüter werd op 20 april 1938 op voordracht van Josef Goebbels door Adolf Hitler tot Kammersängerin benoemd. In het boek zijn de telegrammen en oorkondes afgedrukt. Een “Entnazifizierungs-Akte” van Erna Schlüter is tot op heden niet bekend, maar een beroepverbod schijnt zij na de oorlog niet gekregen te hebben, waardoor zij in Duitsland en in het buitenland zonder onderbreking kon optreden.

Maar de carrière van Erna Schlüter tijdens het Nazi-regime zou wel eens de reden geweest kunnen zijn van het mislukken van haar debuut in de Metropolitan Opera House van New York. Op 26 november 1947 zong zij voor het eerst in de Met met de rol van Isolde en de recensies waren vernietigend. De politiek-propagandistische tendensen in de Verenigde Staten waren niet gunstig voor de Duitse zangeres. Zelfs haar Tristan Max Lorenz – die tijdens de oorlog doorzong – kreeg slechte kritieken. Ook voor haar – wegens verkoudheid naar 15 december 1947 verschoven – vertolking van de Marschallin in ‘Der Rosenkavalier’ van Richard Strauss kreeg zij slechte kritieken, waarna verdere opvoeringen van deze opera werden geschrapt en Erna Schlüter als Isolde werd vervangen door een andere sopraan. Behalve deze politieke redenen geeft Warmer nog twee andere oorzaken voor het eventueel slechte optreden van Erna Schlüter in Amerika. Ten eerste had zij in oktober 1947 een rij afmattende optredens achter zich: Isolde in Berlijn op 3 oktober 1947 en Elektra in Londen op 26 oktober 1947 en opnamen van ‘Elektra’ in Londen van 27 tot en met 29 oktober 1947 [alle drie op CD verkrijgbaar en hier was Erna Schlüter overigens uitstekend bij stem, red.]. Ten tweede zou haar gezondheid door de reis naar Amerika aangeslagen zijn geweest. In één van de weinige brieven die van haar bekend zijn, schreef zij dat ze de helft van haar verblijf in New York ziek was.

‘Die Heldin grosser Opern’ is een sympathiek boek. Het is aangenaam te lezen en bevat veel fraaie foto’s van Erna Schlüter. De voetnoten staan onderaan de pagina, wat erg prettig is. Bijgevoegd is een CD, waarop Erna Schlüter in fragmenten van haar belangrijke rollen te horen is, echter niet als Brünnhilde. Af en toe wordt het boek wel een beetje een lange opsomming van recensies. Verder is er helaas geen discografie in het boek opgenomen en niet alle optredens van Erna Schlüter – ook niet die waar opnamen van bestaan – worden in het boek vermeld, zoals de radio-opnamen uit Frankfurt van ‘Die Walküre’ (1948), ‘Rienzi’ (1950) en ‘La Juive’ (1951). Warmer maakt één fout in het boek, namelijk als zij op pagina 59 de opera ‘Sonnenflammen’ toedicht aan Richard in plaats van Siegfried Wagner. Tenslotte is de laatste zin van het boek enigszins vaag. Warmer schrijft: “Het is te hopen, dat dit werk bijdraagt aan het zichtbaar maken van de vrouwelijke deelname aan de muziekgeschiedenis.” In elk geval dient Warmers boek de herinnering aan de prestaties van de operazangeres Erna Schlüter. Nu maar hopen, dat ergens onder een matras nog een stapel brieven van de sopraan tevoorschijn komt.

2012; €20,00
ISBN 978-3-89995-876-8
103 pp, paperback
Isensee Verlag, Oldenburg