juli 2011
Thomas Voigt – ‘Edda Moser; Ersungenes Glück’
De Duitse schrijver Thomas Voigt was al eerder ghostwriter voor operazangers als Martha Mödl, Inge Borkh en Jonas Kaufmann. Nu heeft hij een boek uitgebracht, waarin de sopraan Edda Moser vertelt over haar carrière.
De Duitse sopraan Edda Moser heeft de liefde voor de muziek van huis uit meegekregen. Haar vader was muziekwetenschapper, die als kind nog bij de componist Johannes Brahms op schoot had gezeten en in het ouderlijk huis kwamen kunstenaars als Hans Pfitzner, Thomas Mann, Albert Schweitzer over de vloer. De dirigent Leopold Ludwig woonde tegenover hen in Berlijn, in de metro trof zij de zangers Elisabeth Grümmer en Ludwig Suthaus en de bariton Dietrich Fischer-Dieskau zag zij op straat.
Het ging Edda Moser niet altijd voor de wind. In het begin van haar carrière leefde zij van een kunstenaarsuitkering en at zij in het volkseethuis aan tafel tussen prostituees. Daarbij leed zij aan astma, waardoor voor haar het zingen onmogelijk leek. Zij zag zich als zangeres als een hopeloos geval.
Haar officiële debuut was als Kate Pinkerton in ‘Madama Butterfly’ van Puccini in 1960 aan de Städtische Oper van Berlijn, tegenwoordig de Deutsche Oper. Maar haar bekendheid kwam met een auditie voor een concert van Werner Henze, waarna zij diens muze werd en de deuren van de operahuizen zich voor haar openden. Haar brede middenregister en uitgebreide hoogte maakten haar als dramatische coloratuursopraan geschikt voor rollen van Mozart. Haar opname van “Der Hölle Rache” is één van de muziekfragmenten op de databank ‘Voyager Golden Record’ met beeld- en geluidsinformatie, die in 1977 de ruimte is ingezonden.
In het boek “Ersungenes Glück” staat een aardig hoofdstuk met anekdotes over haar concertreizen. Zo ging Edda Moser naar Israel om op de berg Masada inspiratie op te doen voor de rol van Salome, vertelt zij over een reis naar Rio de Janeiro, waar de Nederlandse tenor John van Kesteren door een orkestlid bijna werd vermoord tijdens een repetitie voor de ‘Matthäus-Passion’ en beschrijft zij een concert in Detroit waarbij op de eerste rij echtgenoten met koptelefoons op zaten te luisteren naar een baseballwedstrijd. Verder doet zij haar problemen met de claque en de maffia in Italië uit de doeken. En tijdens een repetitieperiode voor ‘Die Zauberflöte’ in Nancy werd het hele ensemble opgepakt door de politie. Maar ook licht zij haar bedenkingen over het Amsterdamse publiek toe.
Edda Moser is in het boek uitgesproken en soms zelfs loslippig. Zo suggereert zij over een amoureuze relatie tussen regisseur John Dexter en tenor Nicolai Gedda. Tevens rekent zij af met onprofessioneel gedrag van collega’s als de bas-bariton Ruggiero Raimondi en van dirigenten als James Levine en Kurt Masur. Wat Masur met haar uithaalde noemt zij “het begin van het einde” van haar carrière en zij beschrijft de “niet te repareren schade” die hij bij haar had aangebracht. Edda Moser is zeer openhartig. Zij vertelt over de teleurstellingen, beschadigingen en ontrouw en meerdere malen ook laat zij zich verbitterd uit over haar ex-echtgenoot. Zij haalt ook haar stemproblemen aan. Ze spreekt over haar eenzaamheid en zelfs zelfmoordgedachten en zegt ervan overtuigd te zijn, dat Maria Callas zelfmoord heeft gepleegd.
“Ersungenes Glück” is een fascinerend boek. Er is een goede balans tussen de geestige anekdotes en de gevoelige onderwerpen. De verhalen worden vanuit het oogpunt van Edda Moser weergegeven en – zoals altijd in een autobiografie – wordt uiteraard de andere kant van het verhaal niet belicht. Het is wel een boek voor de gevorderde operakenner. Operazangers worden in het boek soms alleen bij hun achternaam genoemd en personages uit opera’s – één maal gaat het over “Linkerton” in plaats van “Pinkerton” – worden aangehaald zonder vermelding van de betreffende opera’s. Een beknopt curriculum van Edda Moser en een discografie zijn bijgevoegd.
2011; € 20,00
ISBN 978-3-89487-671-5
160pp, Hardcover
Henschel Verlag; Leipzig