Maartje Offers, mezzosopraan (1891 – 1944) – deel 3
1929
Maartje Offers was vanaf 1929 steeds minder vaak te horen in opera’s en concentreerde zich vanaf die tijd vooral op concerten en oratoria. Tussen 15 en 17 april 1929 was zij in de studio’s van Londen om een aantal grammofoonplaten te maken. De registraties met orkest stonden onder muzikale leiding van Sir John Barbirolli. Op zondag 12 mei gaf zij een recital in de Albert Hall van Londen met Ivor Newton aan de piano. Daar zong zij onder andere “O Don Fatale” uit ‘Don Carlo’ en als toegift “Caecilie” van Richard Strauss. En op 8 juni werkte zij mee aan een concert in de Wigmore Hall van Londen. Daar zong zij onder andere een aria uit ‘Samson et Dalila’ en vier liederen van Richard Strauss en gaf enkele toegiften,
daar haar schoon en machtig geluid de talrijke toehoorders tot langdurige uitingen van bewondering dreef (Nieuwe Rotterdamsche Courant 11-06-1929)
De directie van de Co-opera-tie stelde aan het begin van het seizoen 1929/1930 Maartje Offers voor als één van haar solisten (Het volk / Dagblad voor de Arbeiderspartij 5-9-1929), maar uiteindelijk is van dit seizoen niets terecht gekomen.
Maartje Offers zong begin oktober 1929 nog wel de rol van Mary in een opvoering van ‘Der fliegende Holländer’ in de Groote Schouwburg van Rotterdam.
heeft trouwens onze mezzo-sopraan Maartje Offers de prettigste herinneringen van den avond nagelaten (Voorwaarts; Sociaal-democratisch dagblad 8-10-1929)
Terug in Londen nam zij op 13 november en 12 december nog enkele Nederlandse en geestelijke liederen op.
1930
Maartje Offers werkte op 8 maart 1930 mee aan een concert van het Rotterdamsch Philharmonisch Orkest. Daarin was zij te horen in ‘Psyche’ van H. Citroen en de ‘Alt-Rapsodie’ van Brahms onder leiding van Eduard Flipse. Op 29 juni was zij soliste in een operaconcert in het Kurhaus van Scheveningen onder leiding van Carl Schuricht met aria’s uit ‘Samson et Dalila’, ‘Carmen’, ‘Rienzi’ en ‘Götterdämmerung’.
Haar zus Masje overleed op 8 juli van dat jaar op 48-jarige leeftijd in Den Haag.
Voor de NCRV-radio zong Maartje Offers op maandag 27 oktober de rol van Dalila tijdens een concertante opvoering van ‘Samson et Dalila’ in Huizen naast de tenor Jacques Urlus als Samson.
Op 14 november maakte zij haar laatste registratie in de studio Kingsway Hall van Londen.
Terug in Nederland gaf zij op 24 november een concert in de Diligentiazaal van Den Haag:
Het is een onbegrijpelijk feit, dat deze zangeres met groote internationale reputatie na haar terugkeer in ons land door zoowel orkest- en koorbesturen als de impresarios dusdanig genegeerd wordt, dat men haar maar zelden te hooren krijgt. Want hare vocale capaciteiten zijn zeker niet minder geworden en hare voordracht heeft met de jaren zeer belangrijk gewonnen.
Van hare zeer bijzondere gaven ook als liederzangeres heeft zij gisteravond blijk gegeven in een groep Brahms en Strauss liederen. De vertolkingen van het Wiegenlied en Der Schmièd van eerstgenoemde waren juweelen van voordracht. Het groote, eertijds misschien wat al te felle en brandende temperament, is nu oneindig beheerschter en ook de innigheid en innerlijkheid hebben sterk gewonnen. En welk een haast ongekend schoone natuurstern staat hier niet ter beschikking. Welk een fluweelig timbre door alle registers heen, en welk een glanzend waru pianissimo. Jammer van hare techniek is alleen dat zij te willekeurig ademt en over het algemeen de consonanten te veel verwaarloost (Algemeen Handelsblad 25-11-1930)
In het Algemeen Handelsblad van 4 december wordt melding gemaakt, dat Beppie Versluys – de eerste vrouw, die voor het Nederlandse vliegbrevet slaagde – zangles kreeg van Maartje Offers.
In 1930 zou Maartje Offers ook een tweede tournee met Thomas Beecham en Eva Turner hebben gemaakt, maar hierover zijn geen meldingen te vinden in de Nederlandse pers. Maartje Offers werd ook de eerste alt van de nieuwe “Beecham Opera Company”, maar dit project is waarschijnlijk nooit geslaagd.
1931
Maartje Offers zong in januari 1931 opnieuw de rol van Dalila naast Urlus in de voormalige Dominicanerkerk in Maastricht. Op 7 mei van dat jaar verhuisde zij naar de Zijllaan 9 te Wassenaar. Midden mei werkte zij mee aan een jubileumconcert van het Van Nelle Mannenkoor, dat 15 jaar bestond. Hier zong zij enkele liederen en de twee aria’s uit ‘Carmen’.
Haar huwelijk met Eigeman werd op 8 september 1931 ontbonden.
In het Algemeen Dagblad van 14 oktober vertelde Maartje Offers over haar toekomstplannen:
“Hoe is uw indruk van het Engelsche publiek in muzikaal opzicht?” “Conservatief! Maar tevens… buitengewoon enthousiast. Dat blijkt uit het voorbeeldig drukke concertbezoek (in dat opzicht mogen de Nederlanders zich gerust aan de Engelschen spiegelen!); dat blijkt ook uit de tallooze “encore’s”, die den solisten worden afgedwongen, als hun nummer in den smaak valt. Dat kwam, ten slotte, typeerend tot uiting, toen, nadat ik eens ergens gezongen had, bij het verlaten van het gebouw een X-beliebig oud heertje mij geestdriftig op den schouder klopte en luidkeels uitriep: “Well done, lady!” “Onder de muziekuitvoeringen is ook in Engeland natuurlijk zoowel kaf als koren. Doch bijvoorbeeld de concerten van Wood in Queen’s Hall te Londen staan zeer zeker op een hóóg peil.”
“Uw plannen?”
“Concerten, liederen en oratoria hier in ’t land, wellicht dan weer een optreden in Engeland, waarvoor al weer plannen worden gesmeed. Opera-plannen? Och, u weet, hoe de toestanden zijn. In ’t buitenland komt men er, als vreemdelinge, moeilijk in. En wat ons eigen land betreft…..” Hier eindigt Maartje Offers haar zin in een diepen zucht. Die wel de beste qualificatie is van de toestanden op muziekdramatisch gebied hier te lande…
Op donderdag 15 en zondag 25 oktober trad Maartje Offers op in het Concertgebouw van Amsterdam als soliste in de Derde Symfonie van Mahler onder leiding van Willem Mengelberg.
de wijze waarop Maartje Offers de solo vertolkte stelde min of meer teleur. Als zang-prestatie was het op zichzelf zeer goed. Maar hier wordt geen solistisch zingen gevraagd, doch eerder – als men het zoo mag uitdrukken – een instrumentalen zang. Maartje Offers zong haar partij te gevoelig. Wat in andere muziek tot haar voordeel zou spreken, werd hier dus in zekeren zin een nadeel (Het Volk: Dagblad voor de arbeiderspartij 16-10-1931)
Het programma werd eveneens uitgevoerd op 17 oktober in het Gebouw van K. en W. te Den Haag.
Mevr. Maartje Offers geeft eveneens een aansluitende klankweelde, groote expressie in het tweede deel (zelfs wel te veel naar den dramatischen kant) en in de eerste helft tegenover de gelijktijdige orkesttimbres veel te luid (Het Vaderland; 18-10-1931)
1932
Maartje Offers was op zondagavond 17 januari 1932 weer te horen als Dalila naast Jacques Urlus in een concertante uitvoering van ‘Samson et Dalila’ in Maastricht.
Mevr. Maartje Offers vierde met haar ontroerend gezongen aria “Printemps qui commence”, zoowel als in het meeslepende ‘Mon coeur s’ouvre à ta voix” verdiende triomfen. Ook in het dramatische samenzingen met den hoogepriester van Dagon, in de verleidingsscène met Samson, in het jubeldue der derde acte was Maartje Offers in haar muzikale waarde telkens hooglijk te waardeeren (Limburger Koerier 18-01-1932)
Haar optredens in 1932 bestonden vooral uit medewerking aan concerten. Dit waren met name diverse weldadigheids-, radio- en jubileumconcerten. Op zondag 10 april was zij te horen tijdens een concert in het Concertgebouw van Amsterdam ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van het koor ‘Kunst en Broederschap’, bestaande uit rijdend personeel van de gemeentetram. Opvallend ook haar belangeloze medewerking aan een concert op 22 november ten behoeve van het Haagsche Toonkunstenaars-orkest, samengesteld uit werkeloze musici. Tijdens dit concert zong Maartje Offers de vijf Wesendonckliederen van Richard Wagner.
1933
Maartje Offers werd per 1 januari 1933 tot zangdocente benoemd bij de Maatschappij voor Toonkunst te Leiden.
Op 3 mei 1933 was zij soliste in de Nederlandse première van ‘Lauda per la Nativita del Signore’ van Ottorino Respighi in de Gehoorzaal van Leiden.
Maartje Offers gaf zoowel hier als in Resphigi’s „Lauda” zeer fraaien, helderen en transparanten zang te genieten (Algemeen Handelsblad 4-5-1933)
Een hoogtepunt van 1933 was voor Maartje Offers waarschijnlijk haar medewerking aan uitvoeringen van de Tweede Symfonie van Gustav Mahler met het Concertgebouworkest onder leiding van Eduard van Beinum. Het concert in Amsterdam op 8 oktober was uitverkocht en dit concert werd herhaald op 21 oktober in Den Haag. De recensies waren voor de nu 41-jarige Maartje Offers echter niet positief:
het „Urlicht”, voorgedragen door Maartje van der Meer— Offers, was een schaduw van vroeger (De Tijd 10-10-1933)
Zij zong op zondag 13 november Dalila ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Haagsche Onderwijzers Zangvereniging. De Franse tenor Henri Morini van de Opéra de Paris zong de rol van Samson.
Maartje Offers was een ideale vertolkster der dankbare Dalila-partij; zoowel uit een vocaal als uit een psychisch oogpunt bezien. Haar solo’s, haar terzett, haar samenzang met Samson en de „grand prètre” waren veelzins een openbaring (Algemeen Handelsblad 13-11-1933)
Verder was zij op 21 november te horen in een uitvoering van ‘Esther’ van Händel in het Concertgebouw te Amsterdam. Drie dagen later op 24 november zong zij de titelrol in ‘Orfeo ed Euridice’ van Gluck in Stads-Doelen te Delft. Ook op 12 december zong zij weer Dalila. Zij zong de rol in de Stadsgehoorzaal van Leiden naast de tenor R. Lapelletrie uit Lyon als Samson. Twee dagen later was zij soliste in een uitvoering van het ‘Weihnachtsoratorium’ van Bach met het Bachkoor in het Gebouw van Kunst en Wetenschappen te Den Haag.
Maartje Offers zou tot 1933 ook veel opgetreden hebben in Duitsland naast onder anderen de Nederlandse bariton Cornelis Bronsgeest en de pianist Bernard Tabbernal. Toen de Nazi’s in januari 1933 in Duitsland echter aan de macht kwamen, wilde Offers bij onze oosterburen niet meer zingen en langzamerhand trok zij zich terug van de buitenlandse concertpodia.
1934
Maartje Offers was op 31 januari 1934 één van de solisten in de première van de opera ‘Les Riveaux’ van Willem Hekker. De uitvoering was in de VARA-studio te Hilversum onder leiding van de componist.
De maatschappelijke betrokkenheid van Maartje Offers blijkt uit haar vele belangeloze optredens in deze tijd. Zo zong zij op 9 maart liederen ter gelegenheid van een bijeenkomst van De Vereeniging voor Volkenbond en Vrede in het Buitenhof te ’s-Gravenhage. Op 10 april trad zij op bij de huldiging van dirigent Arnold Spoel ter gelegenheid van de 150e Volkszangavond in Den Haag. Daarnaast verleende zij op 3 mei haar medewerking aan een Kerkconcert ten bate van de Vereeniging voor het Achterlijke Kind (Het Vaderland 2-5-1934).
In die tijd gaf Maartje Offers ook veel les. Zo was zij één van de docenten aan de Toonkunst-muziekschool van de Maatschappij Voor Toonkunst te Leiden (De Telegraaf 12-5-1934).
Voor de VARA-radio was zij op 30 mei te horen in fragmenten uit ‘Carmen’ naast Michel Gobets als Don José. Op 8 juli zong zij in het Concertgebouw te Amsterdam in de Tweede Symfonie van Mahler met het Concertgebouworkest onder leiding van Eduard van Beinum.
Op 4 september werkte zij mee aan een concert van de Vereeniging Dowor Touf in de lighallen van de ‘s-Gravenhaagsche Vereeniging ter bestrijding der tbc.
De geneesheer dr Hijmans achtte de gegeven kunst beter dan medicijnen voor zijn patiënten (Het Vaderland 5-9-1934).
Maartje Offers werkte op 21 oktober met Michel Gobets belangeloos mee aan een concert van de Nieuwe Amsterdamsche Orkestvereeniging NAOV voor werkloze musici, die Nico van der Linden had bijeengebracht in de nieuwe concertzaal van Krasnapolsky. Ook in oktober 1934 verenigde zij zich met de tenor Michel Gobets, de sopraan Sophie Both en de bas Otto Couperus tot het Nieuw Vocalistenkwartet (De Gooi- en Eemlander 30-10-1934). Met dit kwartet gaf zij diverse operaconcerten.
Maartje Offers was op zaterdagavond 11 november 1934 te horen in het Gebouw van Kunst en Wetenschappen te Den Haag als soliste in de Derde Symfonie van Mahler met het Concertgebouworkest onder leiding van Bruno Walter. Hier was ook de harpiste Rosa Spier te horen in Dansen voor Harp en Strijkorkest van Debussy. De volgende middag werd de Derde Symfonie van Mahler in het Concertgebouw van Amsterdam herhaald. Dit concert werd rechtstreeks door de radio uitgezonden.
Op 29 november zong zij tijdens een concert ter gelegenheid van de 50-jarige loopbaan van dirigent Jan van Tright bij de Rotterdamsche Orkestvereeniging in de Doelen.
Op 26 december gaven Maartje Offers en het Nieuw Vocalistenkwartet een operaconcert met NAOV in de nieuwe concertzaal van Krasnapolsky.
Naast voortreffelijk gebruik van ’t mezza-voce wendde deze zangeres een forto aan, dat in golven van sonoriteit tot ons kwam (De Tijd 28-12-1934).
Volgens sommige bronnen zou Maartje Offers in 1934 nog opgetreden hebben in Budapest, Italië en Parijs, maar in de Nederlandse pers – die doorgaans uitvoerig berichtte over haar buitenlandse optredens – werd hierover niet gemeld.
1935
Maartje Offers werkte op 27 februari 1935 mee aan de eerste uitvoering voor de microfoon van de opera ‘L’Autre’ van Henri Zeldenrust. De uitvoering van deze eenakter stond onder leiding van de componist zelf.
Op 1 maart zong zij de titelrol in ‘Orfeo ed Euridice’ in Delft:
Maartje Offers gaf een ideale vertolking van de Orpheus-rol. Niet alleen de stem maar ook de handeling liet weinig te wenschen over (Het Vaderland 2-5-1935).
Zij werkte op 21 maart en 11 april 1935 mee aan twee Bach-Avonden onder leiding van Willem Mengelberg naast sopraan Jo Vincent, tenor Jacques van Kempen en bariton Thom Denijs (De Kunst 19.1.35).
Op 5 mei stond het Leidsche Dameskoor onder haar leiding in ‘De Fontuinlijke Kist’ van Johan Wagenaar en zelf viel zij op 16 mei nog in voor de zieke Lilly Neitzer als Rossweisse in ‘Die Walküre’ bij de Wagner Vereeniging onder muzikale leiding van Erich Kleiber.
In 1935 werd bij Maartje Offers suikerziekte geconstateerd. De suikerziekte verergerde en ondermijnde steeds meer haar gezondheid. Deze ziekte veroorzaakte bij haar zwaarlijvigheid. In september hervatte zij haar zangonderwijs en woonde in Den Haag op Stalpertstraat 55. Op 25 november zong zij als soliste in ‘Judas Maccabäus’ van Händel in de grote zaal van de Harmonie te Groningen naast onder anderen Michel Gobets.
1936
Maartje Offers gaf op 3 maart 1936 een concert in het Gebouw voor Kunst en Wetenschappen onder leiding van Isaay Dobrowen, die met dit concert afscheid nam van het Residentiorkest.
Ook een sterke trekpleister voor het concert was het optreden van mevr. Maartje Offers. De beide werken: ‘Dem Unendlichen’ van Schubert, en de scène van Andromache uit ‘Achilleus’ van Bruch zijn door haar met toewijding en meesterschap gezongen en hebben zeker grooten indruk achtergelaten. Tal van bloemen werden der zangeres aangeboden en natuurlijk ook herhaalde terugroepingen (Het Vaderland 4-3-1936).
Op 30 april 1936 verhuisde zij terug naar Wassenaar en woonde zij op de Schouwlaan 1.
1937
Vanaf 1937 werden de optredens van de 45-jarige Maartje Offers minder. Af en toe verleende zij nog haar medewerking aan evenementen met het zingen van enige liederen.
1938
Maartje Offers was op 9 januari 1938 soliste tijdens een huldigingsconcert van 40-jarige toonkunstenaarsjubileum van de dirigent Henri Zeldenrust. Op 14 februari zong zij in het Concertgebouw en tijdens dit concert was ook de 70-jarige Cato Engelen-Sewing nog te horen. Ten tijde van september 1938 woonde zij weer in Den Haag op de Aastraat 8.
1939
Maartje Offers was op 31 maart 1939 één van de solisten in de ‘Johannes Passion’ van Bach met het Rotterdamsch Philharmonisch Orkest onder leiding van Nico Verhoeff in het gebouw voor Kunst en Wetenschap te Den Haag. Ruth Horna zong de sopraanpartij.
Maartje Offers was zeer te waarderen in “Es sei vollbracht”, doch elders miste haar stem voldoende draagkracht (Algemeen Dagblad 1-4-1939)
Op 8 juni 1939 was zij opnieuw te horen als Rossweisse in ‘Die Walküre’ bij de Wagner Vereeniging onder Heinz Tietjen. De sopraan Judith Toff – door de Nazi’s in het concentratiekamp Sobibor op 4 juni 1943 vermoord – zong hier de partij van Siegrune.
Op 1 november 1939 verhuisde Maartje Offers naar de Stadhouderslaan 92 te Den Haag.
1940
Maartje Offers zong op 7 juli 1940 onder leiding van Willem Otterloo in Scheveningse Kurzaal een aria uit ‘Samson et Dalila’ en één uit ‘La Reine de Saba’ van Gounod.
Op 28 november 1940 was zij in Amsterdamse Stadsschouwburg bij het Nederlandsch Opera-Ensemble van Chris van Dam te horen als Azuneca in ‘Il Trovatore’ van Verdi. Deze voorstelling werd op 1 december 1940 herhaald in het Amsterdamse Theater Carré. De onwetende pers benadrukte vooral haar zwaarlijvigheid:
Het zingen van Maartje Offers – dit mag herhaald worden – was goed; haar acteeren was dragelijk; overigens was zij naar het uiterlijk te blozend en welgedaan voor een zigeunerin (De Tijd 2-12-1940)
Maartje Offers een ietwat tè gastronomisch aangelegde Zigeunerin (Telegraaf 2-12-1940)
Op 4 december gaf zij met een zevental andere leden van het Nederlandsch Opera-Ensemble een operaconcert in het Beursgebouw te Rotterdam.
In dit milieu van zangeressen en zangers spande Maartje Offers, door haar krachtig, vol geluid, haar uitstekende zangtechniek en gevoelige voordracht de kroon. De aria “O Don Fatale” uit ‘Don Carlo’ van Verdi in het duet uit de 2de Acte van ‘Samson et Dalila’ van Saint Saens […] waren de hoogtepunten van den avond (De Maasbode 5-12-1940)
Maartje Offers […] met haar nog steeds prachtig getimbreerde alt en haar onberispelijke voordracht van de routinée aan dit concert bijzonderen luister bijzette (Telegraaf 5-12-1940)
De opvoering was waarschijnlijk haar laatste optreden in een opera. Haar geplande optreden als Azucena op 12 december bij het Nederlandsch Opera-Ensemble in De Kleine Comedie in het Beursgebouw aan de Coolsingel zegde zij op het laatste moment af.
1941-1944
Maartje Offers vierde op 27 februari 1941 haar 50ste verjaardag. Dit bleef voor de pers niet onopgemerkt (De nieuwe koerier 27-2-1942).
Op 12 juli 1941 was zij te horen tijdens een Zomerconcert in de Koninginnekerk te Rotterdam. Daar zong zij onder andere de première van de cantate ‘Rotterdam’ van Wilhelmus de Hoog. Het Delft’s Symphonie Orkest ‘Semper Fixo’ stond onder muzikale leiding van dirigent Otto de Vaal.
Vooral Maartje Offers’ bijdragen behoorden onder deze omstandigheden tot de meest waardeerbare gedeelten van het concert (Rotterdamsch Nieuwsblad 14-07-1941)
Dit was waarschijnlijk het laatste optreden van Maartje Offers. De zangeres weigerde zich in de Tweede Wereldoorlog te laten inschrijven bij de Kultuurkamer, aangezien zij Oranjegezind was. Daardoor kon zij niet meer optreden en kwam er in 1941 noodgedwongen een einde aan haar zangersloopbaan. Wel zou zij nog in besloten kring opgetreden hebben.
Inmiddels was Maartje Offers zich gaan toeleggen op het geven van zanglessen. Deze lessen vonden onder andere plaats in de villa van de familie Verheij van Wijck aan de Burggravenlaan te Leiden. Als begeleidster aan de piano fungeerde de moeder van Letty van der Heijden (Mevr. Alletta Brouwer-Van der Heyden), één van de leerlingen van Maartje Offers.
Op 22 oktober 1941 werd de bovenwoning van Maartje Offers aan de Stadhouderslaan 92 in Den Haag – waar zij nu twee jaar woonde – door de Duitsers gevorderd. De zangeres vertrok vervolgens naar het landgoed Paradou bij het dorpje Hall in de Gelderse gemeente Brummen op de Veluwe. Daar nam zij haar intrek in een als vakantieverblijf verbouwd boerderijtje met veel bos er omheen, dat haar reeds vanaf 1937 vaker van bevriende zijde als vakantieverblijf ter beschikking was gesteld. Ook nu mocht ze er weer onbeperkt gebruik van maken. Haar dagen doorgaans alleen doorbrengend in deze afgelegen woning in het bos, voelde zij zich er eenzaam en ongelukkig. Haar drie huwelijken waren kinderloos gebleven.
Eind 1943 werd Maartje Offers ernstig ziek. Door oorlogsomstandigheden was er geen insuline meer verkrijgbaar tegen haar suikerziekte en de insuline die er was had niet meer de vereiste kwaliteit. Ook kon zij zich door de voedselproblemen niet meer aan haar strenge dieet houden. Zij ging gedurende kerstmis 1943 en Nieuwjaar bij haar oudste zuster Antje in Tholen – gemeente Zeeland – logeren en daar overleed zij na een ziekbed van zo’n tien dagen op 28 januari 1944 op 52-jarige leeftijd ten gevolge van een ontsteking van de alvleesklier. Maartje Offers werd op 2 februari 1944 begraven op Begraafplaats Nieuw Eykenduynen, Kamperfoeliestraat 2a, Graf A-3900, in Den Haag. Hoe geliefd zij was, blijkt de krantenartikelen uit die tijd, die spreken van een overweldigende belangstelling van duizenden aanwezigen. Als slot van de plechtigheid werd haar opname van het “Agnus Dei” van Bizet gedraaid en speelde de organist het Wilhelmus en het slotkoor uit de ‘Matthäus Passion’ (Haagsche courant 3-2-1944).
Bronvermelding:
1. Averkamp – De Zangkunst en Hare Sterren (’s Gravenhage: J. Philip Kruseman, 1928)
2. Cronheim – 50 Jaar Wagnervereeniging (Amsterdam: Munster’s Drukkerijen NV, 1934)
3. De Bossan – Nederlandsche Zangeressen (Amsterdam: Bigot & Van Rossum, 1941)
4. Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)
5. Suèr en Meurs – Geheel in de geest van Wagner; De Wagnervereeniging in Nederland 1883-1959 (Amsterdam, Theater Instituut Nederland, 1997)
6. Floris Juynboll – Maartje Offers discography (Amsterdam: De Weergever 22e jaargang No.1, 2000)
7. De Jonge – Offers, Maartje in ‘Biografisch Woordenboek van Nederland 6’ (Den Haag: Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 2008)
8. http://offersweb.nl/stamboom-offers/gezin/humo_/F1267634478/I602/
Met dank aan:
Jet Brinks-Offers, Waddinxveen