Maartje Offers, mezzosopraan (1891 – 1944) – deel 2
1924
Maartje Offers maakte in Milaan van 6 mei tot en met 12 mei 1924 plaatopnamen met orkest onder leiding van Carlo Sabajno. Zij nam twee fragmenten op uit ‘Rienzi’ van Wagner en twee fragmenten uit ‘Il Trovatore’ van Verdi. Aan “Giorni poveri vivea” werkte ook de bekende bas Ezio Pinza mee. Over het maken van plaatopnamen vertelde zij in het Algemeen Dagblad van 14 oktober 1931 in één van haar zeldzame interviews:
“Gij hebt veel voor de gramofoon gezongen. Kwam u dat in het begin vreemd aan?” “Inderdaad, dit werk stelt zijn bijzondere eischen, vooral voor een groote stem. De eene stem komt veel beter over dan de andere. De reproductie van klavierspel vind ik nog altijd niet volkomen bevredigend. Orkest- en orgelmuziek, daarentegen, komen uitstekend over.” “In den eersten tijd moest je zingen voor een trechter en dat ging met allerlei moeilijkheden gepaard. Tegenwoordig, met de microfoons, gaat het veel en veel gemakkelijker.”
Tijdens haar verblijf in Italië had ‘Martha Offers’ – zoals zij daar werd genoemd – een relatie aangeknoopt met de tien jaar jongere Adriaan Diederik van Buuren (1900-1975), een Nederlander, die bij de Scala assistent-repetitor was. Op 3 juli 1924 verloofde zij zich met hem in Milaan (Nieuwe Rotterdamsche Courant 9.7.24).
Maatje Offers maakte haar officiële Italiaanse debuut op 17 september 1924 in het Teatro La Fenice in Venetië als Azucena in ‘Il Trovatore’ en zou de rol daar nog op 23 en 25 september zingen (Archivio Storico Teatro La Fenice). Zij maakte op 16 november 1924 haar debuut aan de Scala van Milaan als Erda in ‘Das Rheingold’. Een week daarna zong zij in de Scala de rol van Fricka in ‘Die Walküre’. Zij zou als Erda in de Scala in het seizoen 1924 / 25 vier maal te horen zijn en de rol van Fricka zeven maal zingen, mogelijk ook onder leiding van Arturo Toscanini (Archivio La Scala).
In het interview in het Algemeen Dagblad van 14 oktober 1931 vertelde Maartje Offers over haar ervaringen in Italië:
‘Men weet, dat mevrouw Offers eenige jaren als eerste alt aan de Scala te Milaan heeft gewerkt. Voor een Nederlandsche kunstenares een zeldzame onderscheiding. Meer dan eens is Toscanini, toen daar nog als dirigent verbonden, door zijn landgenooten gevraagd: “Vanwaar deze voorkeur voor een vreemdelinge in ons land, zoo rijk aan goede stemmen?” En onveranderlijk luidde het antwoord van den maestro. “Breng mij een alt, die de helft presteert van deze “straniera”, en ik engageer haar!” “Merkwaardig was de wijze, waarop ik door Toscanini geëngageerd ben,” verhaalt mevrouw Offers. “Ik zong hem een opera-aria en eenige liederen voor en zijn voor mij gunstige beslissing viel na de liederen!” “Ik kende toen nog geen woord Italiaansch, het werd een tijd van hard werken onder zijn leiding en die van den repetitor van de Scala. Maar een mooie en leerzame tijd tevens.” “Natuurlijk waren er wel benijders. Men heeft, als vreemdelinge bij een buitenlandsch ensemble, altijd een ietwat précaire positie. Maar ik heb er altijd naar gestreefd, mij met mijn confraters en confrateressen niet méér in te laten, dan voor het onderhouden van een collegiale verstandhouding noodig was. Reeds in mijn jaren van de Nationale Opera hier in ’t land heb ik mij aan dat systeem gehouden en het is mij daardoor gelukt, buiten allerlei intriges en haarkloverijen te blijven.” “Hoe was Toscanini als leider?” “Eminent! Hij beheerscht zijn stof meesterlijk, dirigeert alles uit ’t hoofd. Gróóte bewondering heb ik voor zijn diepgaande Wagnerkennis — voor een Italiaan vrijwel een unicum. In alle opzichten een “Uebermensch”. “Men maakt in zoo’n periode wel wonderlijke dingen mee. Als degelijke Nederlandsche sta je je wel eens te verbijten als je, op tournee door Duitschland, deel uitmaakt van een reizend gezelschap Italianen met hun smoezelige koffertjes en hun eeuwige spaghetti en je soms moet opmerken, dat, op een station, of in een hotel, het publiek je niet zonder argwaan voorbijloopt. Op die Duitsche reizen kon ik mij verdienstelijk maken dóór als tolk te fungeeren. Hoeveel klachten en aanmerkingen van mijn confraters ik van het Italiaansch in het Duitsch heb moeten vertalen, is niet meer te schatten….”
Op 26 november nam Maartje Offers in de Milanese studio “Printemps qui commence” uit ‘Samson et Dalila’ van Saint-Saëns en “O mio Fernando” uit ‘La Favorita’ van Donizetti op en op 7 december de aria “Connais-tu le pays” uit ‘Mignon’ van Thomas opnieuw onder leiding van Carlo Sabajno.
Maartje Offers zou in Italië drie jaar optreden. Gedurende die drie jaar zong zij in Italië in meer dan twintig rollen gezongen, onder andere de Wagnerrollen Fricka, Erda in ‘Das Rheingold’, Kundry in ‘Parsifal’, de Verdipartijen Amneris, Azucena, Eboli in ‘Don Carlos’, Madeleine in ‘Rigoletto’, Mrs. Quickly in ‘Falstaff’ en verder Dalila, Donna Elvira in ‘Don Giovanni’ en Suzuki in ‘Madama Butterfly’. De data zijn niet of nauwelijks te achterhalen.
1925
Maartje Offers huwde op 5 maart 1925 met Adriaan van Buuren in Milaan.
Er wordt op 17 september 1925 bericht, dat zij zich weer in Nederland te Middelharnis had gevestigd (Rotterdamsch Nieuwsblad 17.9.25).
Zij was op zondag 20 september soliste tijdens een Volks-Concert in het Concertgebouw van Amsterdam, waar zij aria’s uit ‘Samson et Dalila’ voordroeg met het Concertgebouw-orkest onder leiding van Cornelis Dopper.
De beide aria’s uit ‘Samson en Dalila’ van Saint-Saëns — door mevrouw Maartje Offers met prachtig geluid, maar wat langzaam en soms een tikje onzuiver gezongen — zijn in de konsertzaal misplaatst (Het Volk 21.9.25)
De prachtige altstem, die ook de geestdrift van vele bezoekers van de Scala te Milaan heeft doen ontbranden, glansde gisterenavond opnieuw in de beide groote aria’s uit ‘Samson et Dalila’ van Saint Saëns. Zij vervulde ook dit auditorium met enthousiasme, zoodat het applaus aanzienlijk is geweest (Nieuwe Rotterdamsche Courant 21.9.25)
Verder zong zij begin oktober in de Groote Schouwburg van Rotterdam met het Rotterdamsch Philharmonisch Orkest twee aria’s uit ‘Samson et Dalila’.
Zij deed het met zulk een verleidelijke uitdrukking in den koesterenden klank van een stem die allang internationaal beroemd had behooren te zijn vanwege de verrukkelijke mezzo-tinten, dat alle Samson’s in de zaal, haar of geen haar, wel bereid moeten zijn geworden tot het onvoorwaardelijk offer hunner lokken. Het werd in ieder geval de triomf van een innig overtuigende voordracht (Rotterdamsch Nieuwsblad 13.10.25)
In november 1925 was Maartje Offers in New York te horen. Daar had zij succes in een uitvoering van de Tweede Symfonie van Mahler (Het Vaderland 27.11.25). Vermoedelijk betrof het hier een concert van de Philharmonic Society onder leiding van Willem Mengelberg.
Er zijn in diverse media berichten, dat Maartje Offers in Chicago en de Metrolitan Opera van New York zong. In de archieven van de Chicago Civic Opera Company en de Metropolitan Opera van New York komt haar naam echter niet voor. Het is wel mogelijk dat zij met andere gezelschappen gastvoorstellingen in deze operahuizen heeft gegeven, die niet opgenomen werden in de archieven.
1926
Maartje Offers maakte van 18 tot en met 22 januari 1926 dertien plaatopnamen in Londen.
In de Groote Doelezaal te Rotterdam was zij op 25 en 26 januari bij Excelsior te horen als Adriano in een concertante uitvoering van ‘Rienzi’ naast Jacques Urlus in de titelrol.
Maartje Offers wond haar machtig geluid op voor een dramatisch vlammenden Adriano (Rotterdamsch Nieuwsblad 27.1.26)
In de Groote Doelezaal te Rotterdam zong zij ook bij Excelsior op 8 en 9 maart in de ‘Matthäus Passion’ van Bach met het Utrechtsch Stedelijk Orkest onder leiding van Bernard Diamant.
Maartje Offers zong ze nu, met weelderigen klank, maar men kreeg niet den indruk, dat de accenten uit het hart werden aangebracht (Rotterdamsch Nieuwsblad 10.3.26)
Maartje Offers, wier prachtgeluidzich buitengewoon aanpaste aan het tragische karakter der compositie maar die de klippen voor de toonzuiverheid niet immer wist te omzeilen (Voorwaarts 10.3.26)
Midden maart was zij terug in Milaan met twee concerten, waarin zij in vijf verschillende talen liederen en aria’s ten gehore bracht (Rotterdamsch Nieuwsblad 20.3.26 / Het Vaderland 20.3.26). In Milaan zong zij in mei de altpartij in het ‘Messa da Requiem’ van Verdi (Nieuwe Rotterdamsche Courant 22.6.26). Mogelijk zong zij rond die tijd drie avonden achter elkaar die partij onder de directie Vittorio Gui in Turijn. In het Teatro Regio van Turijn heeft Maartje Offers niet gezongen (Archivio Storico di Torino).
Op zondag 27 juni was zij terug in Nederland en verleende zij haar medewerking voor de inwijding van kerkzaal van de protestantenbond met “Die Ehre Gottes aus der Natur” van Beethoven, “Dem Unendlichen” van Schubert en het eerste deel van “Ich bin der Welt abhanden gekommen” van Mahler (Het Vaderland 28.6.26).
Op 23 juli 1926 overleed haar vader Pieter Offers op 69-jarige leeftijd in Delft.
Haar echtgenoot Adriaan van Buuren was de dirigent van het orkest, waarmee zij in Londen in opnamesessies op 23, 22 en 27 september 1926 voor His Master’s Voice twaalf grammofoonplaten opnam.
Bij Excelsior was zij op 25 en 26 oktober terug in ‘Samson et Dalila’ naast Urlus met het Residentie-Orkest onder leiding van Bernard Diamant.
mevr. Maartje Offers en Jac. Urlus die er de geestdrift ingebracht hebben; dramatische zangeressen zooals mevr. Offers zijn er op het oogenblik misschien zes in onze oude wereld. Een koninklijk geluid van een weergaloozen – twee en een half octaaf omspannenden – omvang en een dramatische kracht, welke haar tot een niet te overtreffen Dalila-vertolkster stempelt. Een paar lichte detonaties waren er; anders zou het vlekkeloos geweest zijn (Nieuwe Rotterdamsche Courant 27.10.26)
De Dalila van thans is echter de kunstenares, wier stemtechniek vervolmaakt is, wie geluid nog forscher en meer beheerscht, wier temperament denzelfden graad van gevoelwarmte behouden heeft (Voorwaarts 27.10.26)
Op zondag 31 oktober bracht zij twee liederen ten gehore in de Lutherse Kerk te Amsterdam ter herdenking van de Hervormingsdag door de Federatie van Vrijzinnig Protestanten.
Met haar mooie, volle, warme stem zong Maartje Offers het Gebet van F. Hiller en de arioso van G. F. Handel en haar machtig orgaan beheerschte de heele ruimte volkomen (Het Vaderland 1.11.26)
Eind 1926 werd zij benoemd tot hoofdlerares solozang aan het Conservatorium voor Muziek te Rotterdam. Dit was echter moeilijk te combineren met haar vele optredens en tournees, die haar noodzaakten in 1931 het leraarschap na vier jaar op te geven (Nieuwe Rotterdamsche Courant 25.12.26).
1927
Maartje Offers zong op woensdag 2 februari 1927 als één van de nieuwe leerkrachten ter gelegenheid van het 50ste Conservatoriumconcert Offers in de Groots Nutszaal van Rotterdam onder andere “Gazhel” van Zagwijn, “Berceuse” van Diepenbrock, “Ich bin die Welt abhanden gekommen” en “Um Mitternacht” van Mahler en liederen van Holthaus, Buononcini, Gluck en Carissimi.
De prachtige stem van mevrouw Offers heeft weer ten zeerste geïmponeerd; zij is van karakter te machtig deze stem voor een teeder stuk als de Berceuse, maar de zangeres beheerscht het geluid tot in fijne nuances; dat werd ook duidelijk uit de voordracht van oude stukken van Buononcini, Gluck en Carissimi die bijzonder voldeden. Een zangeres van zeldzame gaven (Nieuwe Rotterdamsche Courant 3.2.27)
Aanvankelijk scheen zij minder gedisponeerd; de stem klonk wat, mat en de uitspraak was niet verzorgd. Bij de Hollandsche liederen, o.a. een zeer fijn schemerliedje van Jos. Holthaus on bet moeizaam geschreven Ghascl van Zag wijn herstelde zij zich en de daarop volgende „Berceuse” van Diepenbrock (met cello-obligaat) werd door de volledige overgave van alle drie de uitvoerenden het mooiste van den avond. De twee Manier-liederen („Ich bin der welt abhanden gekojnmen” en „Um Mitternacht” herinnerden er ons aan. dat mevr. Offers toch nog meer voor de opera bestemd is (Voorwaarts 3.2.27)
Op 3 maart was zij in Londen voor een huisconcert geëngageerd, waar zij “Che farò” van Gluck, de aria van Eboli, een Nocturne van Franck, “Caecilie” van Richard Strauss en een lied van Catharina van Rennes zong (Het Vaderland 4.3.27).
In de openingsvoorstelling van de nieuw opgerichte Nederlandsche Opera van Anton J. Heuwekemeijer zong zij op 24 april de rol van Dalila in ‘Samson et Dalila’ in het Gebouw voor Kunst en Wetenschappen te Den Haag.
Mevrouw Offers als Dalila heeft prachtig gezongen, uitstekend geacteerd en dientengevolge uitbundigen bijval behaald. De mooie, effectrijke aria “Mon coeur s’ouvre à ta voix” van het tweede bedrijf, die van een waarlijk klassieke schoonheid is zullen wij zóó heerlijk gezongen, niet licht vergeten (Nieuwe Rotterdamsche Courant 25.4.27)
Drie dagen later op woensdag 27 april werd de productie herhaald in de Groote Schouwburg te Rotterdam:
Dalila was Maartje Offers en met den verleidelijken klank van haar weelderige stem, die den breeden en glanzenden dramatischen gloed nu in voldragen rijpheid vertoont, maakte zij ook alle Samsons in de zaal bereid, hun kapsel te offeren (Rotterdamsch Nieuwsblad 28.4.27)
En de productie werd op 4 mei gespeeld in de Stadsschouwburg te Amsterdam:
Van de solisten stond Maartje Offers met haar zeldzaam mooi en omvangrijk geluid wel bovenaan (De Tijd 5.5.27)
de superieure vertolking der rol van Dalila door Maartje Offers: superieur van fraaien, klankrijken, expressieven en technisch beheerschten zang, superieur ook van dramatische uitbeelding, met den zang zuiver homogeen (Algemeen Handelsblad 5.5.27)
Nadat de Nederlandsche Opera de voorstellingen van ‘Il Trovatore’ uitgesteld had, zong Maartje Offers op 11 mei in een operaconcert in De Groote Schouwburg van Rotterdam met onder anderen sopraan Faniella Lohoff, tenor Hendrik Drost, bariton Anton Dirks en bariton Richard van Helvoirt Pel (Het Volk 10.5.27). Op 12 mei werd dit concert in Theater Carré herhaald.
Zij was op 22, 23, 25 en 29 augustus terug in Londen en om in de studio van Large Queen’s Hall acht fragmenten voor de grammofoonplaat op te nemen, waaronder “Waltrautes Erzählung” op vier kanten met het London Symphony Orchestra onder leiding van Albert Coates.
Ook in Londen maakte zij op 25 oktober van het eerste deel en de laatste twee delen een heropname met dezelfde dirigent en hetzelfde orkest.
Op 9 december zong zij in de Doelezaal van Rotterdam in de Nederlandse premières van ‘Le Martyre de Saint Sebastien’ van Debussy en ‘De Jaarmarkt van Sorotchintzi’ van Moessorgski met het Utrechtsch Stedelijk Orkest onder leiding van Evert Cornelis (Rotterdamsch Nieuwsblad 17.11.27).
Ten die tijd woonde Maartje Offers in de Julianalaan in Oegstgeest bij Leiden (De vereenigde tijdschriften Caecilia en Het muziekcollege 1.11.27).
1928
Maartje Offers werkte op 28 januari 1928 mee aan een orgelconcert in het W.B.-Theater te Rotterdam.
Mevrouw Offers heeft de aanwezigen waarlijk laten genieten van haar buitengewone vocale talenten. Met de aria uit ‘Samson en Dalila’ “Mon coeur s’ouvre à ta voix” (mijn hart opent zich naar uw stem), had zij het publiek meteen in haar toovermacht gevangen. En in een drietal liedren van Strausz bleef zij op dat hooge peil van voordracht. Van de Hollandsche liederen mocht de keuze van W. Andriessen’s banale Wiegenliedje verbazen. Het was jammer, dat het prachtig en glanzend gezongen “Noordzee” van Hullebroeck (ook trouwens van banaliteit niet vrij) tot een min of meer chauvinistisch succes werd (Voorwaarts 31.1.28)
Op 8 februari zong zij op de 100ste zangavond van de vereniging ‘Ons Hollandsch Lied’ in aanwezigheid van Koningin Wilhelmina, Prins Hendrik en Koningin-Moeder Emma (De Telegraaf 9.2.28).
Zij trad bij Excelsior op 10 februari trad op in ‘Les Béatitudes’ van César Franck met het Residentie-Orkest onder leiding van Bernard Diamant naast onder anderen Jo Vincent en Thom Denijs.
In de ensembles was Mevrouw Maartje Offers met haar machtig geluid een hoog te waardeeren kracht. (Nieuwe Rotterdamsche Courant 11.1.28)
Maartje Offers; een klankrijke steun in de solo-ensembles (Rotterdamsch Nieuwsblad 11.2.28)
Via haar impresario Lionel Powell werd zij door Sir Thomas Beecham geëngageerd om vanaf 11 februari 1928 met een orkest onder zijn leiding mee te werken aan een tournee door Engeland, Schotland en Ierland. Op 16 februari was zij in de studio van Londen voor nogmaals een grammofoonplaatopname van deel één van Waltrautes Erzählung “Seit er von dir geschieden” uit ‘Götterdämmerung’. In Londen maakte zij op 19 februari haar debuut in Londen in de Royal Albert Hall met het London Symphony Orchestra onder leiding van Beecham. Daar zong zij de aria “De quelle ardente flamme” uit ‘La Reine de Saba’ van Gounod en als toegift een aria van Eboli uit ‘Don Carlo’ van Verdi (Het Vaderland 23.2.28). Daarna toerde zij een maand langs steden als Birmingham, Leeds, Halifax, Edinburg en Dublin. Op 19 maart was zij terug in de studio van Kingsway Hall te Londen voor drie opnamen van operafragmenten onder leiding van Sir John Barbirolli.
Over haar ervaringen in Engeland vertelde Maartje Offers in het interview in het Algemeen Dagblad van 14 oktober 1931.
“Hoe is uw indruk van het Engelsche publiek in muzikaal opzicht?” “Conservatief! Maar tevens… buitengewoon enthousiast. Dat blijkt uit het voorbeeldig drukke concertbezoek (in dat opzicht mogen de Nederlanders zich gerust aan de Engelschen spiegelen!); dat blijkt ook uit de tallooze “encore’s”, die den solisten worden afgedwongen, als hun nummer in den smaak valt. Dat kwam, ten slotte, typeerend tot uiting, toen, nadat ik eens ergens gezongen had, bij het verlaten van het gebouw een X-beliebig oud heertje mij geestdriftig op den schouder klopte en luidkeels uitriep: “Well done, lady!” “Onder de muziekuitvoeringen is ook in Engeland natuurlijk zoowel kaf als koren. Doch bijvoorbeeld de concerten van Wood in Queen’s Hall te Londen staan zeer zeker op een hóóg peil.”
Zij was terug in Nederland voor een concert op 8 april waar zij “Die Himmel rühmen des ewigen Ehre” van Beethoven en “Kommt wieder aus der finstern Gruft!” van Bach zong tijdens een dienst in het Logegebouw aan de Fluw te Den Haag (Het Vaderland 10.4.28).
Op 22 april was zij te horen als Dalila zij in een concertante-opvoering van ‘Samson et Dalila’ in Maastricht met het Stedelijk Orkest.
Maartje Offers als Dalila was te Maastricht reeds gehoord en bewonderd en gewaardeerd om haar prachtstemkwaliteiten; deze mezzo-sopraan heeft haar roem in Maastricht nog verhoogd. We zeggen niet te veel als we verklaren, dat Maastricht onder de talrijke schitterende zangeressen die hier reeds opgetreden zijn, er slechts heel weinig op ´n gelijke hoogte kan plaatsen met deze zangeres. Wederom heeft ons bij mevr. Maartje Offers getroffen de buitengewoon gemakkelijke wijze van zingen, zowel in het sopraan-register als in de alt-ligging. (Limburger Koerier 23.4.28).
In de Salle Pleyel Parijs zong zij op 12 mei in de ‘Johannes Passion’ van Bach naast Jo Vicent bij Excelsior en het Lamoureux Orkest onder leiding van Bernard Diamant. Twee dagen later op 14 mei bracht hetzelfde gezelschap in Parijs de ‘Matthäus Passion’ ten gehore.
Maartje Offers gaf de statige pracht van haar stem aan de altsolo’s (Rotterdamsch Nieuwsblad 16.5.28).
Op 26 juni werd haar huwelijk met Diederik van Buuren ontbonden.
In augustus 1928 zou zij met de dirigent Sir Thomas Beecham op concerttournee zijn gegaan door Brits-Indië en Australië en te horen zijn geweest in rollen als Dalila, Amneris en Azucena in onder andere Sydney, Melbourne en Adelaide. Hierover is in de Nederlandse pers echter geen informatie te vinden.
In Londen trad zij op 15 september 1928 voor de derde keer in het huwelijk, nu met de ruim tien jaar oudere bankier Willem Eigeman (1880-1944).
Bronvermelding:
1. Averkamp – De Zangkunst en Hare Sterren (’s Gravenhage: J. Philip Kruseman, 1928)
2. Cronheim – 50 Jaar Wagnervereeniging (Amsterdam: Munster’s Drukkerijen NV, 1934)
3. De Bossan – Nederlandsche Zangeressen (Amsterdam: Bigot & Van Rossum, 1941)
4. Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)
5. Suèr en Meurs – Geheel in de geest van Wagner; De Wagnervereeniging in Nederland 1883-1959 (Amsterdam, Theater Instituut Nederland, 1997)
6. Floris Juynboll – Maartje Offers discography (Amsterdam: De Weergever 22e jaargang No.1, 2000)
7. De Jonge – Offers, Maartje in ‘Biografisch Woordenboek van Nederland 6’ (Den Haag: Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 2008)
8. http://offersweb.nl/stamboom-offers/gezin/humo_/F1267634478/I602/
Met dank aan:
Jet Brinks-Offers, Waddinxveen