© Deen van Meer
Knikkebollen in het donker bij ‘Faust’
Ooit was ‘Faust’ één van de meest gespeelde opera’s. Als publiekstrekker werd het werk in Nederland tussen 1886 en 1963 zelfs ieder seizoen opgevoerd, behalve uiteraard in de Tweede Wereldoorlog. Inmiddels is het echter alweer zo’n 15 jaar geleden, dat de laatste uitvoering in ons land plaatsvond. Men zou dus bij de ‘Faust’ van Opera Zuid volle zalen verwachten, maar niets is minder waar.
‘Faust’ (1859) is de vierde van de in totaal acht opera’s van Charles Gounod (1818 – 1893). Hij brak met de traditie van de Grand Opéra van zijn voorgangers – waarin de menselijke hartstocht de drijfveer was van het verhaal – en hij stelde die hartstocht zelf als onderwerp centraal. Gounod was al zeker de achtste componist die zich waagde aan het gelijknamige boek van Goethe. Hij vermeed de diepe religieuze en filosofische context van diens ‘Faust’ om zich geheel op het liefdesverhaal te richten. Ook al is de opera dramatisch niet altijd even overtuigend, de melodische vindingrijkheid, de sfeer en het delicate evenwicht van het stuk maken het tot het hoogtepunt van de Franse romantiek.
Romantiek is ver te zoeken in de enscenering, die de Belgische regisseur Frank van Laecke voor Opera Zuid (OZ) vervaardigde. Van Laecke laat ‘Faust’ afspelen in een arbeidersmilieu. Hij tekent een sombere wereld met veel grijstinten in een decor van schuifpanelen en projectie van ijsbomen. De enscenering is koel, donker en mist kleur en dynamiek. Het valt op dat Van Laecke niet aardig is voor zijn zangers. Hij is onaardig als hij Marguerite in “Il était un roi de Thulé” achteraan op de bühne plaatst achter gaas. Hij is onaardig als hij de grote show-stopper van het soldatenkoor “Gloire immortelle” backstage laat zingen. Hij is onaardig als hij het kwartet uit elkaar trekt en de mezzo en bas achterin en sopraan en tenor voorin uit balans haalt. Siebel wordt bij Van Laecke onnodig lesbisch gemaakt en daarvoor wordt zelfs de tekst aangepast. Marguerite krijgt van Faust rode, niet verfijnde juwelen, die rechtstreeks van de Albert Cuyp-markt lijken te komen, waardoor ze er vervolgens uitziet als een prostitué. Méphistophélès is stijf en onbeweeglijk in een futuristisch, zilveren pak. Het koor en de solisten maken strakke, repeterende en nietszeggende gebaren en een ridicule, stijve pop dient als kind. Het gaat allemaal niet echt “onder je huid” zitten.
In een zwakke enscenering vallen zwakke muzikale prestaties des te meer op. Het Limburgs Symfonie Orkest speelt niet lekker onder leiding van de niet erg lyrische dirigent Per-Otto Johansson. De Belgische Anja van Engeland heeft mooie momenten als Marguerite, maar de rol vereist op zijn minst toch echt een jugendlich dramatische sopraan. De Amerikaanse tenor Stanley Jackson in de titelrol is zijn eenkleurige klank vergeven, als dit veroorzaakt werd – volgens voorafgaande verontschuldigingen – door een verkoudheid. De Nederlander Harry Peeters als Méphistophélès heeft van nature een belastbare bas, die hij goed met zijn adem steunt. Zijn problemen met “passagio” worden steeds opvallender. De Nederlandse mezzosopraan Karin Strobos steekt met kop en schouders uit boven de rest. Haar vertolking van Siebel was bevlogen, bewogen en prachtig stijlvol en het doet goed te zien hoe zeer zij vordert. Bijzonder op dreef was ook Het Zuidelijk Theaterkoor, dat men zelden zo goed hoorde. Hun “Vin ou bière” was helaas vreemd ingekort, naast de meer gebruikelijke en discrete coupures van deze OZ uitvoering.
De Utrechtse Stadsschouwburg was slechts voor de helft gevuld. Na deze zwakke ‘Faust’ zal OZ werkelijk alle zeilen moeten bijzetten als zij wil continueren op het sterke niveau van de afgelopen seizoenen.