© Jurjen Stekelenburg
‘La Pietra del Paragone’ van Opera Trionfo sprankelt door goed ensemblespel
Gioacchino Rossini componeerde ‘La Pietra del Paragone’ op 20-jarige leeftijd en het was zijn zevende opera. Het werk was zijn eerste productie voor de Scala van Milaan en – zoals altijd bij Rossini – een haastklus. De orkestleden speelden bij de première in 1812 a prima vista, maar het was een gigantisch succes en Rossini werd door de euforie op slag beroemd.
‘La Pietra del Paragone’ gaat over de beproeving van de liefde van drie weduwen en vriendschap van drie literaire personages voor graaf Asdrubale. De graaf onderzoekt – bijgestaan door zijn trouwe majordomus Fabrizio – wie van hen het meest betrouwbaar en geloofwaardig is. Het libretto heeft vele lagen, waarbij elke personage wel of niet van een ander houdt en dat levert fraaie intriges. Rossini verpakt het in een gemoedelijke en lichtvoetige sfeer met zorgvuldig uitgewerkte grappen, verkleedpartijen en chantage. ‘La Pietra del Paragone’ is een rijke en rijpe Rossini-opera met verbluffende melodische vondsten.
Des te onbegrijpelijk is het dat de opera slechts zelden wordt uitgevoerd en de productie van Opera Trionfo is zelfs de Nederlandse première. Regisseur Laurence Dale vertelt hierin het verhaal smaakvol met eenvoudige middelen en een heldere personenregie. De belichting van Alex Brok is erg sfeervol. Maar Dale heeft nogal wat geknipt en geplakt in deze opvoering van ‘La Pietra del Paragone’ en niet altijd met onverdeeld succes. Uiteindelijk is de eerste akte met een kwart en de tweede met een derde ingekort. De coupures zijn meer dan eens teleurstellend. Zo verliest Macrobio’s hilarische aria in de eerste akte door de halvering helaas haar effect. En ook de fraaie koordelen zijn uit de opera geknipt en de vraag laat zich stellen of ‘La Pietra del Paragone’ het meest geschikte werk is om op te voeren als het gezelschap geen koor tot zijn beschikking heeft. Daarnaast is er door Dale in de scènes geschoven. Het is onduidelijk waarom het trio uit de finale I naar het begin van de tweede akte is verplaatst en de aria van Fulvia naar het begin van deze tweede akte is gehaald. En de verplaatsing van de aria van Pacuvio naar de tweede akte is onlogisch, want de parodie van Rossini op critici in Pacuvio’s geaffecteerde en pretentieuze aria “Ombretta sdegnosa del Missipipi” slaat hier helemaal nergens op.
Er zijn in ‘La Pietra del Paragone’ eigenlijk geen bijrollen. Alle partijen zijn in feite hoofdrollen en zes van de acht solisten hebben een eigen aria. De jonge zangers van Opera Trionfo geven een verzorgde ensemblevoorstelling en hun stemmen zijn redelijk tot goed. De mezzosopraan Eva Kroon heeft de beste stem van de avond als de intrigerend barones Aspasia. Arman Isleker heeft een prachtig resonerende bas als de dienaar Fabrizio, maar moet wat aan zijn uitspraak werken. De sopraan Nicola Mills als een sluwe Donna Fulvia heeft een indrukwekkende hoogte en bariton Job Hubatka is een prima, naïeve dichter Pacuvio. Ludovic Provost – meer bariton dan bas – is een goed acteur als de journalist Macrobio en laat het publiek lachen in de hoedanigheid van intrigant en angsthaas. De tenor Sebastien Romignon Ercolini als de dichter Cavalier Giocondo is een talent, maar heeft de neiging de toon te laten zakken. De mezzosopraan Anna Traub als de markiezin Clarice heeft een onrustig vibrato en een onrustige hoogte en de bariton Willem de Vries als graaf Asdrubale heeft weinig resonansen. Samen zorgen zij voor zorgvuldig ensemblespel, zoals in het kwartet van de eerste akte en het kwintet in de tweede.
‘La Pietra del Paragone’ is de eerste grote operaproductie van dirigent Ivo Meinen. Meinen heeft een goed gevoel voor de plotselinge modulaties van Rossini en diens crescendi in tempo en volume. Hij maakt de rijke orkestpartij uitbundig, sprankelend, wervelend en geestig. Het één en ander wordt passend bescheiden begeleid door Dante Boon op pianoforte. Het kamerorkest van jonge musici zal ongetwijfeld in de loop van de voorstellingenreeks nog nauwkeuriger gaan spelen.