© Eneharrry
Remmen los bij ‘Die lustige Witwe’ van Het Gelders Orkest
Het is een bekend gegeven dat een uitvoering van de operette ‘Die lustige Witwe’ vaak aan het einde van de eerste akte op gang komt. Dat is namelijk het moment waarop de dansorgie begint. In ‘Die lustige Witwe’ van Het Gelders Orkest in het Concertgebouw te Amsterdam gingen dan ook pas na de pauze de remmen los.
Ondanks het feit dat de Weense wereldpremière van ‘Die lustige Witwe’ van Franz Lehár (1870 – 1948) in 1905 slecht werd bezocht (er waren zelfs vrijkaarten uitgedeeld) en door rommelige voorbereidingen teleurstelde, maakte de operette de daarop volgende dagen via mond-op-mond reclame een sensationele triomfrit. De twee hoofdrolzangers Louis Treumann als Danilo, die door de Nazi’s vermoord zou worden in het concentratiekamp Theresienstadt, en Mizzi Günther als Hanna namen zelfs een paar maanden later al acht fragmenten uit ‘Die lustige Witwe’ op voor de grammofoonplaat.
Het was een ware revolutie geworden en de naam van Lehár was voor altijd gevestigd. Een zo ongewoon georkestreerde, ongekende opeenvolging van dansen had de muziekwereld nog niet eerder gehoord en een nieuw genre was geboren: de dansoperette. Na de introductie van de personages komt ‘Die lustige Witwe’ bij de Sirenenwals en de Polka aan het einde van de eerste akte goed op gang. Ook bij Het Gelders Orkest, die een semiscenische opvoering met deels Oostenrijkse, deels Nederlandse solisten brengt, komt het vuurwerk vanaf de tweede akte als het publiek en de musici kennis hebben gemaakt met de akoestiek, de ambiance en elkaar.
De Oostenrijks regisseur Robert Herzl toont zich een echte operetteman. Semiscenisch zet hij prima personages neer en de grappen en clues komen uitstekend uit de verf. Een decor van slechts twee tafels, een aantal stoelen en de zijtrappen van de Grote Zaal van het Concertgebouw in Amsterdam geeft ongestoord alle ruimte aan de solisten. Een aantal vreemde tekstuele aanpassingen zijn echter overbodig en de toevoeging van de ‘Gold und Silber Waltz’ als tussenspel na de tweede akte is ongepast, want het haalt de vaart uit het verhaal.
De weduwe Hanna wordt gezongen door de Nederlandse sopraan Annemarie Kremer. Met deze rol voegt zij een zoveelste partij aan haar grenzeloze repertoire toe. Zij doet denken aan de grote sopranen van voor de Tweede Wereldoorlog, die met hetzelfde gemak Verdi, Wagner, Mozart, het Franse repertoire en operette zongen. Haar Lustige Witwe is geen aristocratische dame, maar een “Mädel aus dem Volke”. Met name na de pauze krijgt Annemarie Kremer gelegenheid de vele facetten van haar stem te laten horen. Gedurfd in haar borstregister en breder in het middenregister is ze goed verstaanbaar en daardoor kleurrijk in stem en personage. Haar “Vilja-Lied” is werkelijk sensationeel. Prachtig zacht in het refrein van het da capo sluit ze af met een pianissimo hoge B, die helaas door het applaus van het enthousiaste publiek werd overstemd. Het applaus leek niet op te houden. De andere zangers halen helaas niet haar niveau; opvallend genoeg komt hun meest verfijnd artistieke bijdrage van de Nederlandse tenor Jean-Léon Klostermann als Raoul. De Weense dirigent Martin Sieghart is een goed begeleider en zijn extreme versnellingen en vertragingen waren zeer uitgesproken. Het Gelders Orkest toonde zich van zijn meeste attente zijde, een vereiste voor een geslaagde ‘Die lustige Witwe’.