Jan van Gilse – ‘Thijl’

Onder de Nederlandse opera’s van de 20e eeuw bevindt zich een schat aan repertoire, die het verdient om door de Nederlandse muziekinstituten te worden uitgevoerd.

Nederland had tot de 20e eeuw geen echte operatraditie. De eerste Nederlandse opera is ‘De Triomfeerend Min’, een zangspel van Carolus Hacquart (c. 1649 – c. 1730), een werk dat gepubliceerd werd in 1680, maar pas in 1920 voor het eerst werd opgevoerd. Er zijn een paar andere laat 17e-eeuwse opera’s geschreven, maar allen zijn verloren gegaan. De hele 18e eeuw is verstoken van Nederlandse bijdragen aan de operaliteratuur. De 19e eeuw toonde incidentele gevallen, zoals de opera ‘Catharina en Lambert’ (1888) van Cornelis van der Linden (1839 – 1918), waarmee De Hollandse Opera in Amsterdam werd geopend. Een andere opera van deze componist was ‘Leiden ontzet’ (1893). Pas de volgende generatie bevatte belangrijke componisten zoals Johan Wagenaar (1862 – 1941), wiens opera’s ‘Doge van Venetië’ (1904) en ‘De Cid’ (1926) ernstige, maar ook realistisch-satirische, Nederlandse kenmerken bevatten. De Nederlandse componist Jan van Gilse schreef twee opera’s, waarvan slechts één tot nu toe is opgevoerd: ‘Thijl’ (1940).

Jan van Gilse

Jan van Gilse
Jan van Gilse

Jan Pieter Hendrik van Gilse werd op 11 mei 1881 in Rotterdam geboren als zoon van journalist en politicus Jan Albert van Gilse. Hij werd in 1897 op het conservatorium van Keulen toegelaten en vertrok na het overlijden van zijn leraar Franz Wüllner in 1902 naar de Akademische Meisterschule in Berlijn om leerling te worden van Engelbert Humperdinck.

Van Gilse dirigeerde eerst enige jaren in Bremen, München en Rome. In 1913 voltooide hij zijn eerste opera ‘Frau Helga’ op eigen, Duitstalige tekst gebaseerd op de bekende legende van het vrouwtje van Stavoren. Bruno Walter – in die tijd dirigent van de Koninklijke Opera in München – zag niets in de opera en diens collega’s van andere gezelschappen al evenmin. Uiteindelijk werden in november 1915 enkele fragmenten van ‘Frau Helga’ uitgevoerd door het Concertgebouworkest. Componist Matthijs Vermeulen schreef voor ‘De Telegraaf’ een zo beledigende en afbrekende recensie, dat aan een heruitvoering niet te denken viel. Tot op de dag van vandaag is ‘Frau Helga’ nooit op de planken gekomen.

Van Gilse was van 1917 tot 1922 dirigent van het Utrechts Stedelijk Orkest (USO). Met het orkest nam hij in 1918 de liederencyclus “Fêtes Galantes” van Willem Pijper op het programma. Pijper had het werk echter ook aan de dirigent Willem Mengelberg voorgespeeld, die het wel wilde uitvoeren mits hij de première zou krijgen. Van Gilse begreep het belang voor Pijper en ontsloeg Pijper van zijn woord. Mengelberg wilde in eerste instantie het concert ook in Utrecht – de stad van Van Gilse – spelen, maar zag hiervan af. Pijper gaf Van Gilse hiervan de schuld. Pijper verspreidde lasterpraatjes en leugens en kon vervolgens “wraak” nemen, toen hij in 1918 als recensent in dienst kwam van het Utrechtsch Dagblad. Pijper verwerkte in zijn kritieken halve waarheden, verzweeg positieve zaken en accentueerde negatieve. Uiteindelijk gooide Van Gilse, moegestreden en overspannen, in 1922 het dirigeerstokje erbij neer.

Na zijn Utrechtse periode verbleef Van Gilse eerst weer in Duitsland, maar met de komst van de Nazi’s keerde hij op 1 april 1933 terug naar Nederland. In 1941 weigerde Van Gilse als voorzitter van “het Bureau voor Muziek-auteursrecht” (BUMA) met de Duitsers samen te werken, zodat hij uit deze functie werd ontslagen. In 1942 weigerde hij als eerste zich aan te sluiten bij de “Kultuurkamer”, de door de Duitsers gecontroleerde koepelorganisatie voor Nederlandse kunstenaars. De drijvende krachten achter een protestbrief van 15 februari 1942 aan Seyss-Inquart werden gearresteerd, maar Van Gilse kon – na getipt te zijn over een op handen zijnde arrestatie – vluchten en moest onderduiken. Met zijn vrouw Ada vluchtte hij van het ene naar het andere onderduikadres. De Duitsers, voortdurend naar hem op zoek, besloten hem te treffen door zijn werk te verbieden en zijn muziek – waar ze die maar te pakken konden krijgen – in beslag te nemen en te vernietigen. Het is aan de bibliothecaresse van de stichting Nederlandsche Muziekbelangen, mevrouw Nierstrasz, te danken, dat het levenswerk van Van Gilse voor latere generaties bewaard gebleven is. Zij “ontvreemdde” zijn partituren uit de bibliotheek en Mr. Guillaume Landré zorgde ervoor, dat alles “spoorloos” verdween naar een veilige plaats. De zoons van Jan van Gilse waren fanatieke verzetsstrijders. De Duitsers executeerden op 1 oktober 1943 zijn jongste zoon Maarten en op 28 maart 1944 zijn oudste zoon Jan Hendrik. Jan van Gilse heeft deze elkaar zo snel opvolgende slagen nooit kunnen verwerken. Op zijn laatste onderduikadres bij de componist Rudolf Escher in Oegstgeest werd hij ernstig ziek. Onder een valse naam werd Van Gilse opgenomen in het ziekenhuis van Oestgeest, waar hij op 8 september 1944 overleed.

Thijl

Synopsis

Het verhaal van ‘Thijl’ speelt af in de 16e eeuw in Vlaanderen ten tijde van de Spaanse overheersing.

Proloog

De Coster Tijl Uilenspiegel
De Coster – Tijl Uilenspiegel

De proloog van de opera ‘Thijl’ speelt zich midden in de nacht af op de galgenberg vlak bij het plaatsje Damme. De waanzinnige Katelijne denkt in de gedaante van een Uil de dood te herkennen, maar de uil ontkent dat hij het dood verbeeldt. Dan ziet Katelijne in een visioen dat er een kind geboren wordt met een zwarte ziel. Het kind is de latere Philips van Spanje. De uil daarentegen – symbool van de wijsheid – ziet de geboorte van de zoon van kolendrager Klaas. Die zoon is Thijl, de ziel van Vlaanderen.

Eerste bedrijf
Jaren later op de markt in het stadje Damme prijzen kooplieden hun waren aan. Eén van hen is Judocus, de viskoper, die volgens Thijl heult met de vijand, de Spaanse bezetter. Thijl zingt een spotlied over twee vraatzuchtige snoeken, die tegelijk door één visser aan de haak worden geslagen. De ene snoek verbeeldt de paus, de andere de keizer. De visser symboliseert Vlaanderen. En het Vlaamse volk begrijp dan ook meteen: wij zelf zijn de hengelaars. Thijl wordt door de mooie Gilline verleid haar naar huis te vergezellen. Nele, het vriendinnetje van Thijl, ziet dat, maar ze vertrouwt Thijl volledig. En terecht. Als Thijl na een tijdje terugkomt, ontspint zich tussen hen een liefdesduet boven de bloesems van de appelaars. Dan komt Lamme Goedzak vertellen, dat Judocus de viskoper Thijl bij de vijand heeft aangegeven vanwege het zingen van het spotlied. Thijl zal het stadje Damme moeten verlaten. Boven de klanken van het geuzenlied “Slaet op den trommele” bezingen Thijl en Nele nogmaals hun liefde.

Tweede bedrijf
Gedurende het hele tweede bedrijf vervalt Spanje van grootmacht naar ondergang en groeit Vlaanderen van onderdrukking naar overwinning. We zijn ondertussen veel Vlamingen op de brandstapel ter dood gebracht. Onder hen ook de vader van Thijl, Klaas, de kolendrager. Thijl, die zich lange tijd heeft schuil gehouden, komt te laat. Hij neemt wat as van zijn vader mee en verdwijnt weer. Dan komt het bericht, dat enkele verraders gevlucht zijn. De aanwezigen geloven nog sterker in de naderende overwinning en heffen opnieuw het geuzenlied aan.

Derde bedrijf
Het optimisme aan het einde van het tweede bedrijf was voorbarig. In het derde bedrijf wordt Thijl alsnog gegrepen en ter dood veroordeeld. Op het moment dat zijn doodvonnis zal worden voltrokken, wordt hij dankzij een oud volksgebruik gered door zijn geliefde Nele, die onder de galg verklaard hem tot man te willen nemen. Maar de hulp komt te laat. Thijl valt levenloos in haar armen.

Epiloog
Na de treurmuziek brengt de aansluitende epiloog van de opera de wederopstanding van Thijl. Want het verzet tegen onrecht en onderdrukking zal nooit verloren gaan.


Geschiedenis

In het najaar van 1937 kwam het idee bij Van Gilse om een opera te schrijven. Hij werd het met de Amsterdamse journalist Hendrik Lindt, die zich later aan de kant van de Nationaal-socialisten zou scharen, eens over het onderwerp: de avonturen van Tijl Uilenspiegel, zoals deze beschreven waren door Charles de Coster in ‘De legende en de heldhaftige, vroolijke en roemrijke daden van Uilenspiegel en Lamme Goedzak in Vlaanderenland en elders’ uit 1867.

Thijl_voorblad_deel
Titelblad van de partituur van ‘Thijl’

Van Gilse begon in september 1938 met de compositie van zijn magnum opus ‘Thijl’. In de oorlog sleepte hij de partituur naar al zijn onderduikadressen mee. Op 29 november 1940, ruim een half jaar na het begin van de Duitse bezetting van Nederland, zette Van Gilse de eindstreep achter het werk. Op 5 december schreef hij: “Thijl is voltooid! Ik ben overgelukkig mijn werk tot een goed einde te hebben kunnen brengen. In het bijzonder is – dunkt mij – geslaagd de overgangsmuziek van het derde bedrijf naar de epiloog, een treurmuziek voor den dood gewaanden Thijl”. Hij schreef op het titelblad van de partituur de opdracht “Aan de strijders voor recht en vrijheid”. Zijn vrouw voegde daar na de oorlog nog aan toe: “en aan mijn jongens, die voor dit recht hun leven lieten”.

Van Gilse en Lindt besloten samen een auditie van de eerste twee bedrijven van ‘Thijl’ te geven voor enkele vrienden en vertegenwoordigers van de pers. Deze auditie was gepland in mei 1940 en kon wegens de Duits inval geen doorgang vinden. Wel gaf het Rotterdams Philharmonisch Orkest op 5 april 1941 de première van de “Treurmuziek bij de dood van Thijl” onder leiding van Eduard Flipse in de Rotterdamse Koninginnekerk. Ook het Concertgebouworkest had het voornemen om dit stuk uit te voeren. Hiervan kwam echter niets omdat de componist weigerde om zich aan te sluiten bij de Kultuurkamer.

bron archief Jan van Gilse, Nederlands Muziek Instituut
Brief van Pijper aan Cronheim
bron archief Jan van Gilse, Nederlands Muziek Instituut

Het heeft tot ver na de oorlog geduurd voordat ‘Thijl’ voor de eerste maal – deels – werd uitgevoerd. Op initiatief van Jan Huckriede werd op 21 september 1976 in het Concertgebouw te Amsterdam de proloog en de eerste twee bedrijven van de opera gespeeld en door de AVRO-radio uitgezonden. Anton Kersjes dirgeerde het Amsterdams Philharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor met John Bröcheler was Thijl, Marilyn Tyler was Nele, Henk Smit was Lamme Goedzak, Els de Graaf was Katelijne en Lex Gorel was de Uil.

Het was opnieuw Anton Kersjes, die op 5 juni 1980 – 36 jaar na de dood van de componist – de première van de scenische opvoering van ‘Thijl’ dirigeerde bij De Nederlandse Operastichting in het kader van het Holland Festival. De solisten waren opnieuw John Bröcheler als Thijl en Henk Smit als Lamme Goedzak. Thea van der Putten was Nele, Loudi Nijhoff was Katelijne en Peter van der Bilt was de Uil. Weer speelde het Amsterdams Philharmonisch Orkest met deze keer het Nederlands Operakoor. De regie was in handen van Gilbert Deflo.

Op het platenlabel CPO staat in de nabije toekomst een opname van ‘Thijl’ gepland door dirigent David Porcelijn met het Orkest van het Oosten.


Bespreking

Vorm

Jan van Gilse construeerde ‘Thijl’ in een proloog, drie bedrijven en een epiloog en de opera duurt drie uur. De componist had een voorkeur voor de benaming “dramatische legende”. Het is een doorgecomponeerde nummeropera en voor Van Gilse stond het vanaf het begin vast dat het in de geest van Verdi en Puccini, maar zeker geen Wagneriaans muziekdrama zou zijn.

Libretto

De Franstalige, maar Vlaamsgezinde Belgische auteur Charles de Coster transformeerde de volksverhalen over Tijl Uilenspiegel, die traditioneel niet meer dan een platvloerse narrenfiguur was, tot een epos over onderdrukking en verzet, spelend aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog. Het schelmse karakter van de hoofdpersoon raakt gaandeweg het verhaal steeds meer op de achtergrond en hij transformeert tot een gewetensvolle verzetstrijder wanneer hij zich aansluit bij de geuzen. Van Gilse was bijzonder geboeid door de in het verhaal voorkomende types en door de vrijheidsidealen, die er worden gesymboliseerd. Thijl wordt een strijder tegen onrecht, net zoals Van Gilse zichzelf zag. Thijl mag men zien als de verpersoonlijking van het verzet tegen onderdrukking. Het is niet moeilijk om een parallel te zien tussen de terreur van de Spaanse inquisitie, die in het verhaal in alle gruwelijkheid wordt beschreven, en die van het Derde Rijk, dat zijn agressie steeds verder uitbreidde gedurende de periode waarin de opera gecomponeerd werd.

Muziek

‘Thijl’ is een opera voor solisten, gemengd koor, orkest, spreekstemmen en pantomimespelers. Het werk bevat een groot aantal (65!) solistische partijen en dat maakt een opvoering niet eenvoudig. Voor de rol van Thijl had Van Gilse Theo Baylé in gedachten, voor Nele Greet Koeman, voor Judocus, de vischkooper Frans Vroons, voor de Lamme Goedzak Johan Lammen en Gerda Pons of Nelly Smit voor de rol van Gilline. ‘Thijl’ is stilistisch sterk beïnvloed door de Duitse laatromantiek – met name het werk van Richard Strauss en Max Reger – en er zijn invloeden van het impressionisme met passages, die doen denken aan Zemlinsky en Shostakovich. Voor de locale kleur en voor de authenticiteit knoopt Van Gilse aan bij oud-Nederlandse volksliederen en ging hij zelfs bij het Gregoriaans te biecht. Van Gilse vindt een eigen, modernere stijl, die men zou kunnen omschrijven als “post-Mahleriaans”.


Referenties

1. De Coster – De legende en de heldhaftige, vroolijke en roemrijke daden van Uilenspiegel en Lamme Goedzak in Vlaanderenland en elders (Amsterdam: S.L. van Looy, 1919)
2. Reeser – Een eeuw muziek in Nederland (1815 – 1915) (Amsterdam: Querido, 1950)
3
Van Gilse-Hooijer – Pijper contra Van Gilse, een rumoerige episode uit het Utrechtse muziekleven (Utrecht: Bruna, 1963)
4. Van Dijk – Jan van Gilse en zijn opera Thijl Jan (Amsterdam: Geneco, 1980)
5. Van Dijk – Jan van Gilse, Strijder en Idealist, Een bijdrage tot de kennis van de Nederlandse Muziekgeschiedenis in de periode 1900-1944 (Amsterdam: Frits Knuf, 1988)
6. Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)
7. Mémoires Jan van Gilse (1917-1922) [Bezorgd door dr. Hans van Dijk] (Zuthpen: Walburg Pers, 2003)