Willem Pijper – ‘Halewijn’
Onder de Nederlandse opera’s van de 20e eeuw bevindt zich een schat aan repertoire, die het verdient om door de Nederlandse muziekinstituten te worden uitgevoerd.
Nederland had tot de 20e eeuw geen echte operatraditie. De eerste Nederlandse opera is ‘De Triomfeerend Min’, een zangspel van Carolus Hacquart (c. 1649 – c. 1730), een werk dat gepubliceerd werd in 1680, maar pas in 1920 voor het eerst werd opgevoerd. Er zijn een paar andere laat 17e-eeuwse opera’s geschreven, maar allen zijn verloren gegaan. De hele 18e eeuw is verstoken van Nederlandse bijdragen aan de operaliteratuur. De 19e eeuw toonde incidentele gevallen, zoals de opera ‘Catharina en Lambert’ (1888) van Cornelis van der Linden (1839 – 1918), waarmee De Hollandse Opera in Amsterdam werd geopend. Een andere opera van deze componist was ‘Leiden ontzet’ (1893). Pas de volgende generatie bevatte belangrijke componisten zoals Johan Wagenaar (1862 – 1941), wiens opera’s ‘Doge van Venetië’ (1904) en ‘De Cid’ (1926) ernstige, maar ook realistisch-satirische, Nederlandse kenmerken bevatten. De Nederlandse componist Willem Pijper voltooide slechts één opera: ‘Halewijn’ (1933).
Willem Pijper
Willem Pijper werd op 8 september 1894 in Zeist geboren. Op 17-jarige leeftijd meldde hij zich bij Johan Wagenaar, directeur van de Toonkunst Muziekschool in Utrecht en behaalde bij hem in 1915 zijn examen. Landelijke bekendheid dankte Pijper in die jaren vooral aan zijn muziekrecensies. Zijn aanvallen op de dirigent van het Utrechtsch Stedelijk Orkest, Jan van Gilse, ontaardden in de zogenaamde “Utrechtse Muziekoorlog”, die uiteindelijk leidde tot het vertrek van de dirigent. In 1918 werd Pijper docent Harmonie aan het Conservatorium van Amsterdam, waar hij zeven jaar later werd benoemd tot hoofdvakdocent Compositie. Van 1930 tot zijn dood was hij directeur van het nieuw opgerichte Rotterdams Conservatorium. Tot zijn leerlingen behoorden Henk Badings, Bertus van Lier, Henriëtte Bosmans, Oscar van Hemel, Guillaume Landré, Hans Henkemans, Kees van Baaren en Rudolf Escher.
Als componist werd Pijper eerst beïnvloed door de Duitse laat-romantiek en in het bijzonder Gustav Mahler, zoals blijkt uit zijn eerste symfonie (1917). Al snel wendde hij zich tot het Franse impressionisme van Claude Debussy en Maurice Ravel. In 1920 componeerde hij een achtstemmig a-capella koorwerk op de oorspronkelijke tekst van de ballade Halewijn. Na 1920 streefde Pijper naar een “absolutistische” muziek, die vrij moest zijn van literaire verwijzingen. Zijn leidsmannen werden toen vooral Darius Milhaud, Igor Stravinsky en Béla Bartók. In zijn werken gebruikte hij polytonaliteit en polyritmiek. Als compositiemethode hanteerde hij de door hemzelf bedachte kiemceltechniek, waarbij allerlei motieven zich afzetten tegen een klankcentrum dat grotendeels onveranderlijk blijft. Zijn ritmisch scherpe en kortaangebonden stijl meed lyrische momenten. De jaren 30 betekenden een ommekeer in het oeuvre van Pijper. Hij schreef meer monotonaal (milder en doorzichtiger) en meer metrisch dan ritmisch met een voorkeur voor langere werken en orkestmuziek met solisten. In 1932 en 1933 componeerde hij de opera ‘Halewijn’. Van begin 1939 werkte hij samen met Simon Vestdijk aan de opera ‘Merlijn’, maar ten gevolge van de oorlog en door een slepende ziekte is dit werk nooit helemaal voltooid. In 1940 verloor Pijper tijdens het bombardement van Rotterdam zijn huis en bezittingen. Willem Pijper overleed op 19 maart 1947 in Leidschendam. Ook al koos hij een principieel andere weg dan de atonaliteit en de twaalftoonstechniek van de Tweede Weense School, Pijper heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de moderne muziek in Nederland.
‘Halewijn’
Synopsis
De tijd en plaats van de handeling in ‘Halewijn’ is Nederland in de vroege Middeleeuwen. Heer Halewijn is de zanger van het onweerstaanbare toverlied, waarmee hij de vrouwen lokt, die hij vervolgens doodt. Ook de dochter van de koning heeft zijn lied gehoord en zij vraagt haar vader, haar moeder en haar zuster naar Halewijn te mogen gaan. Zij geven haar geen toestemming, want – zo zeggen zij – “die derwaarts gaan en keren niet”. Van haar broer krijgt zij tenslotte de toestemming. Zij tooit zich met haar mooiste kleren, kiest het beste paard en gaat al zingend door het bos naar Halewijn. Na de ontmoeting met Halewijn brengt deze haar op het galgenveld, waar hij haar de keuze geeft hoe zij sterven wil. Zij kiest het zwaard, waarmee zij op een onbewaakt ogenblik Halewijns hoofd afhouwt. Op weg naar huis hoort zij echter Halewijns lied nog in haar oren klinken, maar zijn verzoek om hulp weerstaat zij. Thuisgekomen wordt het hoofd van Halewijn op tafel gezet, waarna voor het laatst het lied van Halewijn weerklinkt.
Geschiedenis
Willem Pijper begon te componeren aan ‘Halewijn’ in november 1932 in opdracht van de Wagnervereeniging. De aanleiding voor de opdracht was de bijeenkomst in Amsterdam van de Internationale Society for Contemporary Music in 1933. Martinus Nijhoff had het libretto geschreven, waarin hij aan Halewijn artistieke en dichterlijke elementen toe had gedicht. Pijper accepteerde dit echter niet en eiste vervolgens zoveel wijzigingen in de tekst, dat Nijhoff zich terugtrok. Emmy van Lokhorst – Pijpers toenmalige vrouw – werkte uiteindelijk het libretto om. Het eerste bedrijf van de opera voltooide Pijper op 15 maart 1933. Het tweede bedrijf werd voltooid tussen 27 mei en 3 juni 1933.
‘Halewijn’ ging op dinsdag 13 juni 1933 in première in de Amsterdamse Stadsschouwburg met de mezzosopraan Liesbet Sanders-Herzberg als het koningskind, bariton Sydney de Vries als Halewijn, mezzo Wies Defresne als Halewijns moeder, sopraan Saar van Alphen als de koningin, tenor Marcus Plooyer als de koning, bas Willem van Sante als de broer, alt Suze Luger als de zuster en tenor Kees Smulders als de stalknecht. In het koor bevonden zich onder anderen Michel Gobets en Corry Bijster. Pierre Monteux dirigeerde het Utrechts Stedelijk Orkest en de regie was in handen van Johan de Meester. Onder de aanwezigen bevond zich Prinses Juliana. De vaderlandse pers was positief, maar de buitenlandse pers was minder enthousiast. De volgende voorstelling van de Wagnervereeniging was de volgende dag op woensdag 14 juni 1933. In 1934 werd zonder noemenswaardige wijzigingen een reprise van de voorstelling van de Wagnervereeniging gegeven in Rotterdam. Pogingen om het werk daarna in Parijs op de planken te krijgen mislukten.
Pijper voltooide zijn revisie van ‘Halewijn’ in april 1934. Ter gelegenheid van de opening van het nieuwe Museum Boymans (thans Boymans-Van Beuningen) te Rotterdam werd ‘Halewijn’ opgevoerd op 6 juli 1935. De belangrijkste wijziging ten opzichte van de Amsterdamse oerversie betrof het libretto: op initiatief van Eduard Verkade werd het tekstboek door Erna Buning-Jurgens in zijn geheel overgebracht in een soort Middelnederlands. Muzikaal was er niets veranderd. Solisten waren Saar Bessem als het koningskind, Johannes Lammen als Halewijn, Loes Flipse-Snel als de koningin, Hans Gruys als Halewijns moeder, Evert Miedema als de koning, Bas de Groot als de broer en Jo van de Meent-Walter als de zuster en de stalknecht was opnieuw Kees Smulders. Willem Pijper dirigeerde zelf het Rotterdamsch Philharmonisch Genootschap en de regie was in handen van Eduard Verkade. Toen in 1937 een reprise volgde, werd er toch weer gekozen voor de oorspronkelijke tekst. Bij deze uitvoering stond het Rotterdams Philharmonisch onder leiding van Eduard Flipse. In 1938 probeerde de Wagnervereeniging nog de opera van Zürich enthousiast te maken voor het werk.
In het kader van het Holland Festival dirigeerde Eduard Flipse op 28 april 1952 opnieuw het Rotterdams Philharmonisch Orkest in ‘Halewijn’ in de Utrechtse Stadsschouwburg.Corry van Beckum was het koningskind, Gerard Holthaus was Halewijn, Annie Delorie de koningin, Jo van de Meent nu Halewijns moeder, Jan van Mantgem de koning, Gee Smith de broer, Cora Canne Meijer de zuster en Jan Voogt de stalknecht. Een jaar later werd deze productie opnieuw gespeeld. Op 23 april 1953 zong dezelfde bezetting de opera in de Rotterdamse Schouwburg.
Ter gelegenheid van de 15e verjaardag van Stichting Donemus werd op 14 september 1962 een concertante opvoering met grote delen uit ‘Halewijn’ opgenomen met de sopraan Elisabeth Lugt als het koningskind, bariton Bert Bijnen als Halewijn, de mezzo Sophia van Sante als de koningin en Halewijns moeder, tenor Frans Vroons als de koning, basCarel Willink als de broer en alt Martha van Kerkhof als de zuster. Felix de Nobel dirigeerde het Utrechts Symfonie Orkest en het Nederlands Kamerkoor.
Op 9 en 10 september 1982 nam Stichting Donemus in het Concertgebouw te Amsterdam ‘Halewijn’ op voor de plaat. Deze opname werd mede mogelijk gemaakt door de NOS, NCRV en de Willem Pijper Stichting. Halewijn was de bariton Ruud van der Meer, mezzosopraan Cora Canne Meijer zong nu de rol van het koningskind, Halewijns moeder was mezzo Jard van Nes, de koning was tenor Hein Meens, de koningin was sopraan Tine Appelman, de zuster was alt Marianne Dielemann, de broer was bas Peter Kooy en de stalknecht was tenor Wouter Goedhart. Sir Edward Downes dirigeerde het Omroeporkest en het Klein Omroepkoor.
Op initiatief van de Stichting Willem Pijper werd naar aanleiding van Pijpers honderdste geboortedag op 30 augustus 1994 een uitvoering van ‘Halewijn’ gegeven in de Rotterdamse Schouwburg met de Liduin Stumpel als het koningskind, Wout Oosterkamp als Halewijn, Ingrid Kappelle als de koningin, Annett Andriesen als Halewijns moeder, Marten Smeding als de koning, Nanco de Vries als de broer, Helga Westerman als de zuster en Bernard Loonen als de stalknecht. Ed Spanjaard dirigeerde het Radio Symfonie Orkest en een formatie uit het Groot Omroepkoor. Regie was in handen van Dominik Neuner en de ontwerper was Floris Guntenaar. De voorstelling werd op 1 september 1994 herhaald in de Stadsschouwburg van Amsterdam en op 3 september in de Stadsschouwburg van Eindhoven.
Bespreking
Vorm
Pijper construeerde ‘Halewijn’ in twee bedrijven bestaande uit respectievelijk vijf en vier taferelen. De opera wordt ingeleid door een ouverture en de taferelen worden verbonden door acht overgangen. De duur van de opera is ongeveer 90 minuten. Pijper streeft naar symmetrie in een gesloten symfonische vorm. De hoektaferelen van de bedrijven (de eerste, vijfde, zesde en negende scène) bevatten de zwaartepunten van het werk. De hoektaferelen van het eerste bedrijf zijn dramatische, het meest schokkend en het langst. De kortere middentaferelen 2, 3 en 4 (die betrekking hebben op het koningskind) en 7 en 8 (die betrekking hebben op Halewijn) zijn zuiver baladesk en te beschouwen als intermezzi. De hoekdelen van het eerste bedrijf zijn het omvangrijkst en langzaam en de middendelen hebben snellere tempi. De eerste tafereel van het tweede bedrijf gaat van langzaam naar snel en het laatste gaat van snel naar langzaam. Toch wilde Pijper, dat het werk niet werd waargenomen als losse scènes, maar als een symfonie in twee grote delen. Pijper heeft zijn compositie zeer bewust niet een “opera” genoemd, maar een “symfonisch drama in negen taferelen”, waarmee hij heeft willen aangeven, dat hier de muziek en niet het drama het vormgevende is. Niet in eerste instantie in de zangstemmen, maar in het orkest speelt zich het drama muzikaal af.
Libretto
Het libretto van ‘Halewijn’ is gebaseerd op één van de oudste Middelnederlandse, verhalende liederen: de 14e-eeuwse ballade van Heer Halewijn. In het libretto zijn de twee hoofdpersonages Halewijn en het koningskind vertegenwoordigers van respectievelijk Instinct en Rede. Halewijn is de elementaire macht, de geheimzinnige natuurkracht tegenover de verstandelijke energie en kracht van het verstand van het koningskind. In het libretto komt deze tegenstelling het duidelijkst tot uiting in het zesde tafereel, waarin de twee protagonisten hun situaties met elkaar vergelijken. Halewijn is in wezen een Nederlands pendant van Hertog Blauwbaard. Hij draagt een hoorn bij zich als attribuut van de duivel. Maar in feite is het koningkind – Pijper wilde een “koud” koningskind – de centrale, dramatische figuur. Zij ondergaat een initiatie en wordt van kind tot vrouw. Haar triomf aan het eind is echter slechts tijdelijk. De natuur zal altijd voortleven, vandaar dat Halewijn ook na zijn dood nog zingt. Bloed speelt een grote rol. Als uiteindelijk het bloed van het hoofd van Halewijn zich mengt met dat van het koningskind, lijkt dat op een liefdesdaad.
De personage van Halewijn’s moeder is te vergelijken met Wagners Erda. Er is iets profetisch aan haar. Zij is de oermoeder, die deze vernietigende kracht heeft gebaard en die waarschuwt, maar niet tegenhoudt. Zij waarschuwt in het eerste tafereel het koningskind voor de aanraking met Halewijn en in het achtste geeft zij op de dood van Halewijn haar visie, die anders is dan die van het koningskind. De personages van de koning en de broeder van het koningskind zijn onbenullen en zorgen voor een komische noot in het drama. De zuster van het koningskind doet tenminste nog een poging om het koningskind te weerhouden, maar ook de rol van de koningin is onbetekenend. De stalknecht is de enige, die bereid is het konigskind te vergezellen. Het is evident, dat Emmy van Lokhorst geen literaire ambities had en zich ermee tevreden stelde, dat de woorden op de tweede plaats komen na de muziek. Opvallend in het libretto is, dat de handelingen meer plaatsvinden in de personages dan tussen hen.
Muziek
De partituur van ‘Halewijn’ bevat een schitterende orkestrale klankrijkdom met twee fluiten, twee hobo’s, drie klarinetten, twee fagotten, contrafagot, vier hoorns, drie trompetten, drie trombones, tuba, harp, mandoline, piano, strijkorkest en slagwerk. Op één moment – in het derde tafereel – is er een orkest achter het toneel gewenst, wanneer het koningskind zich kleedt voor haar tocht en uit het kasteel discrete dansmuziek van oud-Nederlandse liedjes klinkt, gespeeld door een kamerorkest – fluit, klarinet, hoorn, twee violen, altviool, cello, contrabas en piano. Het koningskind wordt meestal begeleid door een fluit en een klein orkest en de koningin daarentegen door een groot orkest.
Er zijn invloeden van Debussy, Wagner en Janácek en de opera heeft affiniteit met ‘Pelléas et Mélisande’ en ‘Wozzeck’. Er zijn parallellen met ‘Salome’ – na de onthoofding van Halewijn – en ‘Don Giovanni’ – in de vijfde scène als Halewijns lied wordt begeleid door een mandoline.
Net als Wagner maakt Pijper gebruik van leitmotieven, maar ze zijn klein in aantal, eenvoudig en verwant. Zo onderscheidt men een Halewijn-motief (al in 1920 geschreven voor zijn Halewijn-koorwerk), een verleidingsmotief en een doodsmotief. Voor de muziek van Halewijns toverlied koos Pijper de gestileerde melodie van de oude ballade, oud-Nederlands volkslied. De motieven die men aantreft – naast enkele thema’s afgeleid uit Oudhollandse minneliederen – zijn alle uit deze melodie afgeleid. Als symfonisch werk beschouwd, zou men ‘Halewijn’ dus een monothematische compositie moeten noemen. Met uiterst simpele gegevens brengt Pijper in ‘Halewijn’ een grote verscheidenheid tot stand.
Samengevat zijn de gesloten symfonische vorm, de schitterende orkestrale klankrijkdom en de fijnzinnige motivische opbouw in ‘Halewijn’ opmerkelijk. Daartegenover staat een weinig dramatische en karige uitwerking van zangstemmen en dialogen. Pijper heeft de partijen voor de zangstemmen sober gehouden. Hij trachtte de tegenstelling tussen het muzische element in de persoon van Halewijn als “symbool van de natuur en het instinct”, zoals hij het uitdrukte, en het verstandelijke element, het “element van de Rede”, in de persoon van het koningskind in de muzikale uitbeelding te verwezenlijken door Halewijns partij als zangstem te behandelen, terwijl de rol van het koningskind op voorgeschreven toonhoogte gesproken wordt. Enerzijds wordt de spreekmelodie gebruikt (geïnspireerd door Janácek) en anderzijds verlangt de uitbeelding van de dramatische conflicten belcanto. Slechts als zij haar kilte verliest, wordt gaat ook de recitatiefachtig partij van het koningskind over in een zangpartij.
Referenties
1. Emmy van Lokhorst – Halewijn, reproductie van het libretto (Amsterdam: Donemus, ?)
2. Cronheim – 50 Jaar Wagnervereeniging (Amsterdam: Munster’s Drukkerijen NV, 1934)
3. Bottenheim – De Opera in Nederland (Amsterdam: P.N. van Kampen & Zoon N.V., 1946)
4. Bernet Kempers – Inleiding tot de opera Halewijn van Willem Pijper (Rotterdam: Brusse N.V., 1950)
5. Kloppenburg – Thematisch bibliografische catalogus van de werken van Willem Pijper (Assen: Van Gorcum, 1960)
6. Willem Pijper – Halewijn; piano-uittreksel door Nico Sehuyé (Amsterdam: Donemus, 1962)
7. Programmaboek ‘Halewijn’ Rotterdamse Schouwburg (Rotterdam: Tripiti, 1994)
8. Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)